Woudnimfs Hikken, Uitgeboezemt over 't zielscheiden van Juffrouw Maria Boelens; Weduwe van den Heer Tarquinius van Boelens, In leven Griitman van Achtkarspelen, enz:
APollo! duik, of spoeij na Thetis uwe gangen;
Ik min de nare nacht meer dan de helle dach,
Nu ik miin glans, miin gloor, Vrouw Boelens misse. Ach!
Hoe kon de dood dees ziel met wreder piine prangen!
Ik droog de tranen nau van miin bedropte wangen,
Of uit miin boezem barst een bron van nieu beklach.
Ik hoopt' eerlang met reij, en zang, en bly gelach,
Mejontsma met ziin Bruit hier heerelik t' ontfangen:
Maar 't norsche noodlot stuirt my 't zieleloze liik
Van Boelens weeu; de rou, in plaats van prille priik,
Verschiint ter bruiloftzaal. Wat moet my felle smerte!
Hoe flaut miin tong! ai mi hoe bang! waar of ik vlucht!
O goede Goôn! herschaf uit Andlaas schoot een vrucht,
In gaven Haar geliik, 'k Smeek dit uit heler herte.