Op de wyze van een konings dochter.
Ach Menschen weent en zyt bedugt
Doet afstand van u zonden,
Neemt tot den Vader u toevlugt,
Hy slaat met diepe wonden;
God ziet uit zynen Hemel hoog,
Op ons met een vertoornd oog;
Hy komt zyn straffen zenden,
Rondom aan 's waerelds enden.
2. Wat is de twist en tweedragt groot
In buitenlandsche steden;
Wat raakt 'er menig in den nood,
[Het heilig woord word niet betragt,]
[Het kwade werd veel om gelacht,]
Laat ons den Heere vrezen,
3. Het is ruim negen en vyftig jaar
Nog Menschen dit beleven,
Wierd men de Runderpest gewaar,
Een stenen hart moet beven;
Van jaar tot jaar de Watervloed,
't Geen ieder mensch wel zugten doet,
Gaat Stad en Land te gronden.
4. Wat zitten wy nog in een band
Ik wensch God zal ons Vaderland,
Van huisbraak en Roovers ziet,
Brengen haar naa[s]ten in 't verdriet,
Door listen en praktijken.
5. 't Zy van de Zwarten voor en na
Uit de plantagies ons beschreven,
't is niet als boosheid voor en na,
't Is rondom twist van alle kant,
Door Satans listen overmand,
God zal de boosheid wreeken,
6. Ach ach men denkt 'er weinig aan
Het heilig waard des Heren,
God kan ons schielyk nederslaan,
Men denkt wie kan ons deren,
Het kwaad dat groeid nog meerder aan
o Jezus wilt ons doch opstaan,
7. [Aanmerkt de straffe] van Gods hand,
[Wat siet men nu gebeuren,]
Ia door het gansche Nederland,
Ziet men de menschen treuren
Daarom valt Iezus maar te voet,
Wat zuur is kan nog worden zoet,
Laat ons daarop betrouwen,
Dan blyft men vast behouwen.
8. 't Is niet als boze haat en nyd,
Het schynt wel in de laatste tyd,
Gods toorn is aan het branden,
't is beschreven in de Courant,
Uit Frankryk en uit Luikerland,
Men leeft thans in geen vreden,
9. Het schynt daar is geen liefde meer,
Of by geen mensch te vinden,
Denk maar de straf komt van den heer
Men wandeld als de blinden,
Laat ons eendrachtelyk te saam,
Ons knien buigen voor zyn naam,
hy kan ons Land verschonen,
| |
10. 't jaar 1805 is nu voorby,
't is niet als haat en nydigheid,
Gods heilig woord leid aan een kant,
't Kwaad neemt meerder overhand,
Denk maar God zal ze plagen,
Die na het recht niet vragen.
11. 't jaar 1807 is nu in zwang,
Dan zullen wy door Godes hand,
o god wees onze toeverlaat,
Daar wy u hoop in dezen staat,
Uw heilig woord betrachten.
12. Roep Iezus dog van harten aan
Wilt u van 't Kwaad doch myden,
hy zal u in den nood bijstaan,
Men leest van dag tot de dag de Courant
Uit Frankryk en uit ander land,
Een ieders hart moet beven,
't Kan niet worden beschreven.
13. Hoort na myn raad o zondaar groot
Tragt na het woord des Heren,
Wees hem gehoorzaam tot den dood,
Dan zal gezegend zyn u huis,
Ons land bevrijd van druk en kruis,
Dan zal een ieder schromen,
14. Het slimste is den Ambachtsman
De Burgers komt er mee op aan
Daar is niet veel te winnen,
't Schynt den oorlog is op hand,
O Heer bewaar ons gansche Land,
Het staat ons te beleven,
Om voor het zwaard te beven,
15. 't is alles even slegt en duur,
Wat zal men gaan beginnen,
Waar is nu haast geen avontuur,
Om meer de kost te winnen,
maar ik zeg de gemene man,
Daar komt het allermeest op an,
Zy zyn meest te beklagen,
[D]ie niemand durven vragen.
16. Het heilig woord word nu versmaat
het goede moet thans wyken,
'er is voor ons geen troost of baat,
god laat zyn straffen blyken,
Daarom toond god den Heer zyn straf
hy zendze van den Hemel af,
wil god niet langer lyen.
17. De jonkheid denkt niet aan de dood
Veel denken ik heb nog geen nood,
Wy kunnen nog lang leven;
Nog hoord men kinders vroeg en laat,
[Vorl]ien en zweren langs de straat,
Als zy hun niet kastyden.
18. Denk maar het is een kort [tyd]
Hier namaals zal het wezen,
Een eindeloze eeuwigheid,
Van helsche angst en vrezen;
Buigd u voor Vader zynen throon,
gelyk als den verloren Zoon,
Eer dat men komt te sterven,
kan men nog troost verwerven.
19. Mogten wy samen allegaar,
Ik wensch god zal van jaar tot jaar,
Ach dat ons lieve Vaderland,
Mag komen in een beter stand,
Dat Land en Zeeman groeijen,
En als te voren bloeijen.
20. O gy Inwoners groot en klein
Wilt God u nood maar klagen,
Dat hy de middelaar wil zyn,
Laat ons de Oppermajesteit,
Nog loven met eenparigheid,
21. Gij Neerlands Volk met 'er spoet
Breekt doch tot door de wolken,
Valt voor uw Schepper dan te voet,
Dien God van alle Volken,
Gy zyt den God van Israel,
Die alles doet op zyn bevel,
Daarom laat ons te samen,
looven zyn heilige namen.
|
|