Van alrande smaelre copingen ende andere te coepen vorden onderen, xxxix.
1. | Vorecoepere van coerne, van vesche en van alrehande smaelre copinghen ende dinghen dier men leeft, en suelen vorden onderen niet coepen, noch nieman te haren behoef; op eene pene van
ix. s.
die si verbueren alse dicke alsijt breken; met elcken te vertughen. |
|
|