berijden, en uwe ouders zult verzoeken om er u ook een te koopen. Ik wijfel ook niet of uwe ouders zullen dit gaarne doen, als gij ook zoo vlijtig en leergierig zijt als de kleine hendrik; want toen deze op de laatstleden kermis zijn' vader te kennen gaf, dat hij veel zin had in een groot hobbelpaard, hetwelk hij in de kramen gezien had, zeide zijn vader: ‘Welnu, hendrik! gij zult uw' zin hebben, zoodra gij in het boek dat gij onlangs van uwe tante kreegt, een stukje zonder haperen en vlug lezen kunt.’ -
‘O vaderlief!’ riep hij ‘dan krijg ik het hobbelpaard zeker: ik zal het boek aanstonds halen, en daaruit lezen wat gij verlangt.’
Hendrik, haalde het boek; het was 't hoens Gedichten voor kinderen. De