Blindemannetje.
Frits en leendert hadden met hunne zuster jetje eene wandeling gedaan; het was een schoone lenteavond, en de kinderen kwamen regt vrolijk en vergenoegd te huis.
‘Wij moesten nog wat in den tuin spelen,’ zeide frits.
‘Ja, ja; nog een uurtje spelen,’ riep leendert; maar wat?’ -
‘Wel, blindemannetje,’ zeide jetje.
‘Ja, blindemannetje!’ riepen de beide jongens: ‘dat is goed.’
Er werd geloot, wie de blindeman zijn zou, en het lot trof leendert. Jetje