Jong Dietschland. Jaargang 16
(1913-1914)– [tijdschrift] Jong Dietschland–
[pagina 59]
| |
Overzicht van TijdschriftenVan niet zoo heel veel tijdschriften mag in waarheid getuigd worden, dat men telkens weer blij is wanneer een nieuw nummer op de leestafel komt te liggen. Naar geen wordt thans gretiger uitgezien, elken vrijdag, dan naar ‘Van onzen Tijd’, het Amsterdamsch katholiek geïllustreerd weekblad. Het zal volstaan enkele namen van medewerkers te noemen, om de degelijkheid ervan te doen uitkomen. Allereerst de flinke redactie: C.R. De Klerck, op dit oogenblik de diepzinnigste Vondelkenner van zijn tijd, welke met taaien ijver de flinke Vondel-uitgave - onzen lezers alleszins aanbevolen - (Wereldbibliotheek, Amsterdam) voortzet; Maria Viola, de fijne cultuurvrouw met haar scherp ontledingsvermogen en rake zeggingskracht; Albertine Smulders, de keurige prozaschrijfster en teêre dichteres. Daarbij komen nog talenten als o.m. Marie Koenen, Feber, en wat de Vlamingen betreft caesar Gezelle met het leven van Heer-oom Guido, Berto van Kalderkerke met zijn flinke schetsen, R. de Cneudt met zijn brieven over de Gentsche Tentoonstelling - nagels met koppen - Ad. Verbraeken o.m. met zijn leuk verhaal ‘Eene Verhooging’, Karel van den Oever met zijn weelderige tafereelen uit het zestiendeeeuwsche Antwerpen. En dan het Verriest-nr. met de mooie illustraties en een vracht van uitmuntende dicht- en prozabijdragen van Maria Viola, Poelhekke, Van den Oever, Toussaint-van Boelaere, Caesar Gezelle en andere. Heb ik hiermee den Vlamingen er niet op gewezen dat ‘Van onzen Tijd’ niet langer op hun leestafel mag ontbreken? Moge het zoo wezen, niet een lezer komt van een kale reis tehuis, want ‘Van onzen Tijd’ blijft van week op week zichzelf gelijk. Uit de laatste nrs. (5-6-7) van ‘Dietsche Warande en Belfort’ stippen wij o.m. aan: gedichten van Constant Eeckels ‘Meikransje’, ‘Aan mijn driften’, ‘Avond in Mei’, een gezapige schets door Jozef Arras ‘De zonde van Barbeltje Pandeleers’. Zulke zonden moogt ge nog bedrijven, mijnheer Arras! Over ‘Den nood der Bariseele's’ heeft het Dr Persijn. Het komt den criticus voor dat Maurits Sabbe zijn laatste boek niet heelemaal bevredigt. ‘De afmetingen zijn geforceerd; meestal in den zin van gerektheid, waarbij dan komt dat het normaal-goed-behandelde te gedrongen schijnt.’ Doch, voegt Dr Persijn er aan toe, ‘we beklagen deerlijk dengene die blind is voor de vele schoonheden die schitteren in dezen grooten arbeid, dengene wiens hart niet zindert en wiens lippen niet smelten bij zoovele tooneeltjes die toch weer van Sable alleen kunnen zijn’. Het Juni-nr. brengt naast | |
[pagina 60]
| |
een diepdoordacht opstel van Jufr. Belpaire over Frederic Ozanam, proza van dichter Joz. De Vocht ‘De Verzoeking’, verzen van A. Verheyen, Leo Speet en A.S., dit laatste is wel hel beste. Over ‘Ons Tooneel te Antwerpen’ van 1830 tot 1840 heeft het Dr Persijn. Het Juli-nr. bevat een bijdrage van Pater Pauli over ‘Jonglevensvragen in moderne Romanletterkunde’, een pracht-bijdrage van Pol de Mont over Pieter Bruegel de(n) Oude, een schoon gedicht van een rijkbegaafd dichter met name A. Lhorijn-Thans, een prozaschets ‘Blijde Boodschap’ door J. Cackebeke, verder een kunstkroniek van Joe. Een nieuw tijdschrift dat zeker ter gepaster ure komt in Vlaanderen, heet ‘Katholieke Vlaamsche Boekenschouw ‘St Michiel’ (Snaggaertstraat, 17, Brugge). ‘Het is een maandschrift gewijd aan boekenrecensies en boekenaankondigingen, met doel om het goede boek bekend te maken en te verspreiden. Het verschijnt regelmatig in het begin van iedere maand met minstens 16 blz. tekst, zoo ieder jaar een groot boekdeel vormende, kostelijk en van blijvende waarde om zijn inhoud. Daar hel toezicht ervan in handen is van bekwame, hoog-verdienstelijke en gezaghebbende personen en aangezien de kritiek ofwel aan gezaghebbende bronnen ontleend, of door bekwame medewerkers wordt opgemaakt, zoo is de vertrouwbaarheid even als hel gezag er van gewaarborgd. De inschrijvingsprijs bedraagt jaarlijks 1,50 fr. dus van nu af tot einde 1913, 1 fr. Voor Holland: fl. 0,75. Dit bedrag kan bovendien worden ingewonnen op de maandelijksche premiën en gelegenheidsaanbiedingen, zoo dat de lezers lot slotsom het goedkoopst op de hoogte blijven en tevens een onmisbaren gids bij de hand zullen hebben.’ Deze algemeene katholieke boekenschouw wordt opgesteld met medewerking o.a. van: P. Dr. Berthold, Bittremieux, P. Callewaert, Coussens, Elebaers, J. de Cock, C. Gezelle, P. Salsmans, Prof. Dr. Scharpe, P. Dr. Stracke; een flinke reeks opstellers waarborgt ten volle de degelijkheid van dit zoo nuttige maandschrift. Het zij dan ook onzen lezers warm aanbevolen. De belangrijkste bijdrage ons in lang door een tijdschrift geschonken is wel het artikel van Carel Scharten over ‘De Roeping onzer dichtkunst’ uit ‘De Gids’ van Mei. Laten wij er dan een en ander uit overschrijven. Vooreerst een algemeene bestatiging over het gemis aan eigen cultuur in Holland: ‘Holland is niet een cultuur eigen, het bewondert zijn schilders, maar is doof voor het litterair schoone. En de oorzaak van het gebrek-aan-smaak voor de poëzie? ons individualisme; er is geene algemeene bechaving die gansch 't volk doortrekt. Er bestaat ontstentenis van: eene alle standen doortrekkende en verbindende duurzame harmonie van natuur en beschaving. ‘Rijmen en redeneeren zijn naast schilderen, | |
[pagina 61]
| |
altijd onze lust geweest’. ‘Dat bij dezen heftigen gang naar de natuur als vanzelf de meest echte en dus de meest waardevolle geschriften onstonden, sinds lang in Holland voortgebracht, neemt nochtans niet weg dat deze literaire omwenteling - deze van 1880 namelijk - buiten ons volk omging. Willende Holland ‘hoog opstooten in de vaart der volkeren’ zagen deze aristocratische revolutionairen voorbij dat daartoe volstrekt ondienstig was, onze letterkunde hoog op te stooten boven het volk, maar dat, om Holland waarlijk hoog op te stooten, het volk van Holland hoog opgehaald zou dienen te worden. Die beweging overigens was: 1/ te plotseling geweest; 2/ te zeer onder den drang van buitenlandschen invloed; 3/ te zeer zich afzonderend in de bandelooze feesten van een nieuw, van zichzelf dronken kunstenaarschap. Dus was zij niet organisch, gegroeid in 't Hollandsch leven; die kunst was echt, niet hecht. Thans het oordeel van Scharten over eenige moderne dichters: Is Kloos klassicus? In zijn eerste verzen is klassieke eenheid van hartstochtelijke bewogenheid en beheerschten vorm; later, onder den drang van het sensitivisme (individualisme en anarchie) valt zijn vers los uiteen. Boeken? Van 't klassieke heeft deze alleen soms den vorm. Gorter? (Mei-Verzen) geheel kunsteloos. Verwey? Die is hollandsch door en door: redeneerend en schilderend. Zijn intieme aard heeft niets gemeens met de verhevene vlucht der Engelschen noch met de teêre gemoedspoezie der Franschen. Tegen de theorie der onbewustheid in poëzie stelde hij zich schrap, en daaruit kwam zijn oneenigheid met Kloos voort. De hollandsche poëzie wilde hij over een anderen boeg wenden; hij wilde zijn de Hollandsche dichter - doch het individualisme stak er te diep in: a/ in de aanschouwing van eigen dichterschap dreigde hij verloren te gaan; b/ in de opvatting dat men zijn woorden zoo ongemeen mogelijk moet kiezen; c/ in de gemakkelijkheid waarmede hij zich met knutselen en knoeien tevreden stelde. - Hij is te weinig dichter, - maar een groot kunstenaar: een gloedvol schilder. ‘Hij heeft als schilder een hartstocht, dien hij als dichter mist. Gij zult bij hem tevergeefs zoeken naar één enkel vloeiend lied, naar zingende of weêr-zingende strofen, naar ruischende vijfvoeters of alexandrijnen. - Maar het is de hartstochtelijkbeeldende schilder, die aan de te verstandelijk geconcipieerde en trillinglooze verzen iets van den kunstenaarsgloed van hun maker teruggeeft; hij mist de ziel-in-zang, maar wist toch om specifiek-hollandsche eigenschappen een breede schaar jongeren om zich te groepeeren. Ziel-in-zang vindt men bij Gorter, Boutens, Van de WoestijneGa naar voetnoot(1), Henriette Holst. | |
[pagina 62]
| |
Boutens: ‘Ik ken geen vers waar zoo een zilveren verte in verschiet.’ Van de. Woestyne: ‘Die Vondel's overdaad heeft en renaissancepraal, tooiende rijkelijk de kranke grootheid van zijn ziel.’ Henriette Holst: ‘Zoo haar verzen dan niet de schoonste zijn van onze hedendaagsche poëzie, is deze dichteres echter degene onder onze dichters, die het meest weg heeft van een dier verschijningen, waarin van tijd tot tijd de menschheid zich in al haar tijdelijke twijfelingen en verlangens, en in haar eenvoudige zekerheden, aan zichzelve openbaart.’ Adama van Scheltema gaf: een eigen lied, het algemeene dat ook de kern van het eigene blijft. De jongere schaar der Verweijsche formule aanhangig beweert: ‘dat men zijn levensaanschouwing maar met schilderachtige beelden behoeft te verzichtbaren in weldoorwerkte verzen, om tevens krachtige verzen te hebben gemaakt’. Goede dichters uit dien groep zijn: Jacob Israël de Haan, Geerten Gossaert, een calvinist, welke ‘het zingende zielshijgen is van Bilderdijk en diens bezielde rhethoriek, die hier weerkeeren met een verbetener hoogmoed en de saamgeronnen vormen van Baudelaire's onvermurwbare schoonheid’. Over de jongste dichters luidt het: Thomson: ‘Zijn verzen zijn niet onknap, zij hebben eene fijne beweging soms, maar zij zeggen weinig.’ Van Eyck: ‘Begon als een niet al te sterk maar fijn talent, waarvan men alleen moest opmerken dat deze beginner bijna te knap was. Dat hij onder de weeldrig wassende rhetoriek, waartoe die knapheid leidde, bedolven werd en bedorven, dat lijdt geen twijfel. In Van Eyck's ‘Getijden’ miste men ‘het accent der waarachtigheid, der diepe kneuzing’. ‘Sterren’ is ‘tot een fraaie rhetorica verstard’ en in ‘Uitzichten’ is de toon ditmaal bewogener, de regels prangen van den beeldenrijkdom, de versificatie is van een ongeloofelijke gemakkelijkheid, maar wat is de eertijds fijne toon vergroofd, welk een valsch vulsel zijn de beelden menigmaal, en hoe heeft de versificatie alle Verweysche kostbaarheid verloren. Van Eyck is mij het voorbeeld van hoe een jong dichter zijn dichterschap verschrijft. Voor de groote kunst die Holland behoeft, zijn de jongere krachten maar gering: Volker, Bastiaanse, Reddingius, Schurmann. Van breeder beteekenis en meer toekomst zijn: Scheltema, Gossaert, Henriette Holst en Boutens. Carel Scharten besluit als volgt: ‘Een poëzie die in het bloed eens volks wil opgenomen worden, die moet hebben: de reine zuurstof der natuur en de klaarheid eener zoo beheerschte kunst, dat zij tegelijk diep en eenvoudig weet te zijn. | |
[pagina 63]
| |
Biekorf.24e Jaar, Tk 7. ‘De gewezen muurschildering uit de Speelmanskapel te Brugge’ (L. De Wolf). Tk8. Vervolg van De Wolf's studie. - Bijdragen over ‘Het Paasch- en het O.H. Huizeken te Nieuwpoort’ - (ook in Tk 9) - door R. Dupont; ‘Over Gildevaantjes door Osc. Van Schoor. Tk 9. Al. Walgrave bespreekt ‘De Laatste uitgave van Gezelle's gedichten’ . ‘De nieuwe uitgave is verre van volledig, wat men ons beloofde en haar pogen tot critisch zijn is niet minder dan bespottelijk.’ J. De Bie beschrijft ‘Eene Hofstede in Denemarken’ . 0.T. zegt veel goeds over Goussens’ ‘Pennetrekken uit Denemarken’. Tk10. Arth. Coussens bespreekt ‘Het werk van Omer-Karel De Laey’ naar aanleiding van de uitgaaf van dit werk door Vliebergh en Persijn. Horand dicht eene cantate over ‘De(n) Winter’. J. De Bie deelt een reisindruk mede uit Krapfenwalde bij Weenen. Tk 11. Oud Vlaanderland-appianus of Belgo-Romeinsch Caster (J. Claerhout). Gedichten door A. Van Veerdeghem en Bertholf Biekens. Blief over ‘Volkenbeschrijfkunde’ (J. De Bie). Tk 12 Een ‘Cluyseghe te Sint- Winnoksbergen (E. Van Cappel). ‘In mijn hoveken’ (gedicht Bertholf Biekens). ‘Doode kunst’ (gedicht van Horand). Theo Brakels vertelt van ‘Natus die den hemel droeg’. Over de ‘Laatste uitgave van Gezelle's Dichtwerken, III Gelegenheidsgedichten’ schrijft Al. Walgrave: ‘Den dichterlijken lezer bekoort dit boek niet, - den weetgierigen lezer voldoet het niet tenzij hij zelf reeds den weg gebaand hebbe. Maar hoevelen zijn in dit geval? Voor zoekers in Gezelle'S dichtgeschiedenis is echter het boek kostbaar, zelfs zooals het is. ‘J. Claerhout prijst zeer hoog ‘Stijn Streuvels’ morgenstond’. Tk 13. Wenduyne (over den oorsprong van het woord) door J. Claerhout. Gedichten van Van Veerdeghem en Horand. Juul Filliaert vertelt (ook in Tk 14) van ‘Kobusje uitersten dag’. ‘Kobusje, 't arme stakkertje, gekomen als een indringer op een vreemd gebied, waar 't zijn ondergang vond als de straf van zijne roekelooze daad.’ In de Mengelmaren worden Persijn's Schaepman I en Van Biervliet's Landeleven besproken. Tk 14. Caesar Gezelle schrijft ‘Per nostro lengo mespresado’ (voor onze misprezen moedertaal), eene bijdrage over Provence, zijn taalstrijd, zijn grooten dichter Mistral vergeleken bij Gezelle. Dit artikel wordt in de volgende afleveringen voortgezet. ‘Vyver in het bosch’ gedicht door H. Cayman. (Larugge of Rugge over den naam van een riviertje dat men bij Avelghem zou moeten zoeken.) | |
[pagina 64]
| |
Tk 15. Over de afleiding en de spelling van IJper. - J. Impe schetst een volkstype ‘Xanderke de(n) oude(n) Schaper’. | |
De Lelie.IV 8 (April 1913): Tante Hessie (St. Claes-Vetter). Uit Liederen van Helena (K. Van de Woestijne). Morsende jeugd (gedicht door Anna Pieters). Cettinje, Mostar, Sarajevo (reisindrukken, M.D.) IV 9 (Mei 1913): Strofen (A. Lhorijn). Soedaneesche Legenden. De Tweelingpalm (E. Van der Straeten). Lodewijk Van Boeckel (B.S.). Bezinning (gedicht door Is. Martialis, Vreeswijk ofm.) De Lindeboom (gedicht J. Ten Berge). Cettinje, Mostar, Sarajevo (reisindrukken, slot, M.D.). Een nieuwe pet (schets door Mevr. Joz. Van Bergen). Du lieve moeder (gedicht door Paul Van Alderman). IV 1O (Juni 1913): Het Tornooi van de lelie en de roos (Marie Koenen), Stout Janneken (gedicht fr. Berthold, carm.) Ik dank u (gedicht Joz. Simons). De boornen (gedicht J. Timmermans). Witte Morgen (F. Toussaint-van Boelare) uit den bundel ‘De bloeiende verwachting’. IV 11 (Juli 1913): Huwelijksleed (J. De Cock). Het Zwaarste (fragment uit ‘Kloosterschaduwen’ van Sick, vertaald door Mevrouw D. Logeman-Van der Willigen). Flitsen (puntdichtje door Fr. Martialis. Vreeswijk). IV 12 (Augustus 19I3): Korte hulde aan Hugo Verriest (met portret). Ontgoocheling (gedicht door De Cneudt). Van Zomertijd (A. Kuylman). Bronsveld, Westergoud, Convent (gedichten door Hilarion Thans o.f.m.). Naar huis (uit een romannetje door J. Arras Lier). Benevens de letterkundige bijdragen behelst ‘De Lelie’ allerbelangrijkste artikelen over alles waarin een beschaafde vrouw belang moet stellen. Nr 12 brengt ons de tijding dat ‘De Lelie’ voortaan geene Hollandsche redactie meer zal hebben. Mejuffer Maria Baers, secretaresse van den Constance Teichmannbond, en Mevr. Louise Van Bergen worden leden van den opstelraad. De bijdragen worden verwacht Gratiekapelstraat, 14, Antwerpen. Dat alle lezers van ‘Jong Dietschland’ hun best doen opdat de vijfde jaargang van ‘De Lelie’ veel bijval zou genieten. | |
De Vlaamsche vlagge.39° j. 2e afl. (Paschen 1913). Zeer zaakrijke bijdragen over Vlaamsche studentenbeweging o.a. over Superior De Saegher, thans deken; over ‘De Oostvlaamsche Colleges’, de ‘Meisjespensionaten’. 3e afl. (Grootverlof 1913). O.a. artikelen over Rodenbach - Omer-Karel De Laey. | |
[pagina 65]
| |
De student.33e jg. 2e afl. (Paschen 1913). Veelbelovende studentenbijdragen. Verder het zeer degelijk overzicht van de Studentenbeweging en steeds belangrijke mengelingen. 3e afl. (Halfoogst 1913). Storm, een opzweepend artikel gelijk onze Vlamingen er noodig hebben, o.a. over de Gentsche tentoonstelling. Smart, over de beteekenis van het lijden. Studenten zingt. | |
Tooneelgids - Orgaan dar Algemeene K.VI. Tooneel- en Muziekboekerij.Tooneelgids bracht aan zijne lezers, gedurende het verloop der eerste vier jaargangen, de beoordeeling van 569 tooneelwerken, namelijk van 379 verschillende schrijvers of 132 uitgeversGa naar voetnoot(1) Om zijn onbevangen kritiek van de letterkundige en zedelijke waarde der besproken literatuur, mocht Tooneelgids de goedkeuring wegdragen van de tooneelleiders onzer liefhebberij-gezelschappen, die er niet weinig voordeel bij vonden voorgelicht te worden door zulk een betrouwbaren gids. De Redactie vertrouwt derhalve dat het aantal abonnenten steeds zal blijven toenemen; zij durft vooral nieuwen bijval verhopen, dank zij de nieuwe uitbreiding van den omvang van het tijdschrift waartoe zij besloten heeft. Tal van bekende medewerkers staan borg voor bijdragen over alle onderwerpen die met het tooneelwezen in verband staan: geschiedenis, letterkunde, muziek, techniek en aanverwanten, zoodat ieder die belang stelt in de dramatische kunst den Tooneelgids zal willen bezitten. In de eerste aflevering verschenen als artikels: Ons Programma, door Joris Baers; Draperie-tooneel (met 3 platen), door G. Geuns; Maria's leven te Aalst, door Dr A. Stracker; Iets over het premiestelsel, door A. Boeckx; Verslag over den tooneelletterkundigen prijskamp, door Modest Vliebergh; Een cyclus ‘moeder’ gedichten, verzameld door Fr. De Prins; Uitvoerige bespreking van I. Oorda's De Artevelden door Fr. Crols; van I. Oorda 's Verbiest, door F. Toussaint van Boelaere; De Sevenste Bliscap van Maria, door Prof. Dr L. Scharpé; Frank Luns Ontstaan van het Fransch tooneel, door Prof. Dr Leo van Puyvelde; Odnagel's Stemvorming en staatszorg, door leeraar Ev. Verachtert. In de vaste rubrieken: Bespreking van Muziekuitgaven, door J. van den Eynde, A. van der Mueren en J. van Nuffel; bespreking van tooneelstukken, door Mevr. S. Claes-Vetter, Mej. Marg. Baers en de heeren H. Aendekerk, E. Broeckx, L. De Jaegher, L. Dosfel, J. Fierens, A. Gillé, J. Jacobs, S.J., L. Janssen, J. Leynen, 0. Nelis, W. van der Auwera, | |
[pagina 66]
| |
K. van der Planken, E. van Rompaey, H. van Roy, L. Vermeirsch, enz.; Mededeelingen; Agenda onzer Kringen; Mengelingen; Brievenbus. Voor de volgende afleveringen liggen reeds klaar of werden ons toegezegd: Het Spaansch tooneel, door Jozef Simons; Over spreken en zingen, door Ev. Verachtert; Onze modelprogramma's, door J. Baers; Grondplannen voor tooneeloprichtingen, door A. van Gramberen; Over decorschilderingen, door Eug. Joors, kunstschilder; Over het stemmig bouwen van tooneelen en feestzalen, doör architekt Flor, van Reeth; Over de omgeving bedoeld in een tooneelwerk, door Frank Luns; Over nieuwere tooneelstukken, door L. Scheltjens: Over landjuweelen, door Dr M. Werquin; Een declamatiecursus, door R. Van Hemeldonck; Overzicht van tijdschriften, door Dr Jan Grauls, Frans Delbeke, E. van Bergen; Keurstof voor declamatie, door Frans de Prins, J. Modest Lauwerijs, enz Tooneelgids is het eenige Vlaamsche tijdschrift uitsluitend gewijd aan het tooneel. Tooneelgids verschijnt om de twee maand, met 32-48 bladzijden. Geeft ook platen. Prijs per jaar fr 3.60. Het eerste nummer verscheen in Juli. Inteekenaars op Tooneelgids kunnen, tegen het éénmaal storten van 5 frank inkomgeld, alle gewenschte stukken ter inzage bekomen van de Algemeene Tooneelboekerij te Thienen.
De stichting van een wetenschappelijk vulgarisatielijdschrift wordt aangekondigd. Van Januari 1914 af zal ‘Natuur en Wetenschap’ maandelijks verschijnen op minstens 40 bladz. met platen, tegen 8 fr.'s jaars. Het nieuwe tijdschrift beoogt: de leergierige geesten op de hoogte te houden van alle moderne vraagstukken der natuurwetenschappen, der ingenieurstechniek en der geneeskunde, op dit gebied alle ijverige jonge lieden op delmatige wijze tot hoogere studiën voor te bereiden, de hoogstudenten tot breedere kennis en algemeene ontwikkeling te brengen, en aan al wie in België de Vlaamsche taal wil machtig worden een middel te schenken om zulks op leerrijke wijze te bekomen. Alle wijsgeerige of politieke uiteenzettingen zullen streng teruggewezen worden. ‘Natuur en Wetenschap’ telt als medewerkers, benevens een talrijke schaar vrije beoefenaars der wetenschap, tal van namen behoorende tot verschillende hoogescholen en tot het Staats- en vrij middelbaar onderwijs. Het vindt zijn medewerkers in de beide Nederlanden. Het bidt ieder met nadruk, zich nu reeds als abonnent te laten opschrijven opdat het van den beginne af ten volle aan zijn breed programma kunne voldoen. | |
[pagina 67]
| |
Men schrijft in bij Comt De Leenheer, Bagattenstraat, 60, Gent. Secretaris van den opstelraad is Dr Paul Van Oye, Bylokenhof, 18, Gent. | |
Aanbevolen.Weekbladen: ‘Hooger Leven’, Parijsstraat, 81, Leuven. ‘Ons Volk ontwaakt’. Montignystraat, 72, Antwerpen (geven beide verlofabonnementen). Studententijdschriften: ‘Ons Leven’, Leuven. ‘Hoogstudent’, Gent. ‘Nieuwe wegen’, volksmaandblad, 1.50, bij Verhelst, Oostende, Capucienenstraat, 16. |
|