[Nummer 1]
Hugo Verriest
‘Als gij spreekt, dan voele ik het licht door mijne ziele stroomen en ik ben dan niet gejaagd, maar versta, begrijpe en omvatte en hebbe meer verstand dan anderszins.’
Deze woorden van Albrecht Rodenbach tot zijn leeraar, mag gansch Vlaanderen richten tot zijn zoetstgevooisden spreker, tot hem die ons Vlaamsch zoo betooverend-mooi weet te zingen en te begeleiden met de maat van houding en gebaar, met de taal van het levendig gelaat.
Jong Vlaanderen vooral moet hem dankbaar zijn en zijnen naam verbinden met dien van zijn grooten leeraar Gezelle, zijn genialen leerling Albrecht Rodenbach.
Men heette dezen laatste: ‘grijze jongeling’; Verriest mag blijven heeten ‘de jonge grijsaard’. Zijne ziel, zijn hart zijn jeugdig gebleven en frisch gelijk de natuur. Alles wat hij in zijne jonkheid beminde, heeft hij nog lief en de oude pastoor gaat nog op voor dezelfde idealen als diegene, welke hij, als leeraar, te Roeselare verkondigde en waaronder het voornaamste is:
‘Het Vlaamsche volk moet herleven.’
‘Wij zijn den meester dankbaar’, zoo sprak nog A. Rodenbach
‘om het wonderzaad dat hij strooide en te vergelijken is met de brooden door God vermenigvuldigd,
om het schitterend licht dat hij op alle wegen wierp:
op de ontelbare wegen der wetenschap,
op de koninklijke baan der kunst,
op de moeilijke baan des levens.’
Jong Dietschland.