Vermelden wij nog uit de Januari-aflevering: een geestdriftig artikel door Jufvr. Belpaire over Beethoven: ‘De langzame tempo's in 't Beethovenwerk’; verzen van Rob. Ree; De Danstent, een schets door Jozef Simons. In het boekennieuws lezen wij veel goeds over ‘Tille’, het ‘leste en beste’ werk van Baekelmans, welke anders wel al een vrachtje boeken schreef, die we liefst ongelezen zagen.
Het Februari-nr. brengt: het vervolg en slot van Jufv. Belpaire's bijdrage, een gedicht van den knappen volksdichter Pater Fleerackers, - lees nog eens zijn heerlijke maar te weinig bekende ‘Reinaert de Vos in de Kempen’ (Turnhout, Splichal), een vers van A.S. en het vervolg van Jozef Simons' schets.
‘De Nieuwe Gids’ - Januari, bevat: een tooneelspel in drie bedrijven ‘Judas Ish-Karioth’, door J.L. Walch; een flinke bijdrage over den engelschen romanschrijver H.G. Wells, te lezen naast het opstel over dezelven auteur In ‘Le Roman anglais contemporain’ door Firmin Roz (Hachette, Paris, 1912). Verder: een gezapige schets uit de reeks ‘Pallieter’, ‘'t Begin en 't Einde van't Feest’, door Felix Timmermans; het vervolg van Heyermans' groot ‘Falklandje’ ‘Duczika’; aanteekeningen van Hein Boeken over Kunst en Letteren. Boeken behandelt hier nog al oppervlakkig: Voor de Poort, door Top Naeff en Armoede, door Ina Boudier-Bakker.
J.H. De Veer heeft een reeks gedichten afgestaan ‘St-Sylvester’, welke meer weg hebben van gekapt proza dan van poëzie. Hij had ze gerust in zijn portefeuille kunnen houden! Willem Kloos handelt in zijn literaire kroniek over ‘De Heilige Tocht’, het wondere boek van Ary Prins, dat ongelukkig niet in den handel kwam. ‘De Heilige Tocht is een boek, dat bestudeerd worden wil, waarvan de lectuur begonnen tenminste moet worden als een heel ernstige, maar kan ik er, gelukkig, bijvoegen dan ook zeer stellig loonende taak. Prins schrijft anders als al zijn tijdgenooten, en men moet dus eerst wat aan zijn stijlwijze wennen, zal niet de wondere schoonheid-van zijn kunstwerk u voor een zeker deel ontgaan.’
In het Februari-nr. treffen wij aan: het vervolg van Walch's tooneelspel; een knappe studie over A.C.W. Staring als dichter, door D. Tol (1767-1840); een prozaverhaal ‘De Tragische Bruiloft’ door Maurits Wagenvoort; gedichten door Plasschaert, Hein Boeken en Vriesland. Deze laatste schrijft een fransch ‘tragisch sonnet’, dat, wat zijn poëtische waarde betreft, heel zeker diep beneden 't vriespunt staat! Willem Kloos heeft het over Top Naeff: Voor de Poort, doch zoo ergerlijk-banaal, dat de Nieuwe-Gids-lezers niet verwonderd moeten opkijken, als hun in een der eerstvolgende afleveringen wordt bekend gemaakt, dat Willem Kloos zijn maandelijksch karweitje aan een ander kritlcus overliet. In 't Maartnr. is dit nog niet geschied: Willem Kloos begint wederom - voor de hoeveelste maal! - te praten over zedelijkheid in de kunst. Hij meent ‘dat er nergens en nooit “gemeenheid” in de kunst is, omdat de ziel van een kunstenaar, zoolang hij geheel zich-zelf, d.i. kunstenaar blijft, In de onmogelijkheid verkeert om “gemeen” te zijn, welke onderwerpen hij ook behandelen moog, tot zelfs de meest gewaagde’. Moeten deze reeds duizendmaal weerlegde sofismen nogmaals aangepakt worden? 't Moge volstaan hier even te doen opmerken dat een kunstenaar een mensch is van bloed en zenuwen, juist als een ander; dat, vermits hij gevoeliger en prikkelbaarder gestemd is dan een gewoon sterveling, het zedelijke gevaar van het ‘gemeene’ onderwerp daardoor voor hem zooveel te grooter wordt. Daarbij kon het even aangenomen, dat, wat den kunstenaar-zelven betreft, de kunst-visie altijd rein is, - l'art purifie tout, schreef Zola - voor den kunstgenleter zou dezelfde vrijwaring niet gelden. Ten slotte hoeft - waar veel theoretisch gezeur misschien niet overtuigen mocht - slechts een kijkje genomen op het leven van vele kunstenaars ‘doués de cette
sérénité olymplque qui ne leur permet même pas de soupçonner le