Jong Dietschland. Jaargang 14
(1911-1912)– [tijdschrift] Jong Dietschland–
[pagina 227]
| |
Overzicht van Tijdschriften‘Dietsche Warande en Belfort’ levert in het eerste nr. van den nieuwen jaargang, naast een roerend gloedvol gedicht van Constant Eeckels een breedopgezette studie van G. Van Poppel over ‘De Sage der Nibelungen’ Een prachtige tegenhanger van zijne opstellen over de Faustsage in ‘De Katholiek’. Uit den bundel ‘De Bloeiende Verwachting’, thans ter perse, deelt F. Toussaint van Boelare een lieve schets mee ‘De Rit’. Te lezen naast het werk van Ina Boudier-Bakker ‘Kinderen’. Van Toussaint verscheen zooeven in de Flandria's Novellenbibliotheek de fijne legende van Onze-Lieve-Vrouw van Hal. Ik ken in onze hedendaagsche letterkunde weinig verhalen welke zoo zuiver den toon houden. Hier hebben wij Toussaint-op-zijn-best. Met zijn ‘Landelijk Minnespel’ heeft hij, hoe kiesch dat zeer gewaagd onderwerp ook behandeld werd, een weg ingeslagen, dien hij niet verder bewandelen zal, hopen wij. Zijn rijk talent ziet op eene andere richting uit. In ‘Over Letterkunde’ vervolgt Dr Persijn zijne beschouwingen over het wezen der symboliek. Van deze uitteraard duistere theorieën werd tot hiertoe zulke glasheldere uiteenzetting niet gegeven. Hoe langer men die prachtkritieken leest, hoe meer men tot de overtuiging komt dat Persijn alles scherpzinnig en diep doorziet en voor zijn gedachten den bestgeschikten duidelijkslen vorm als vanzelfs aantreft. Wat is er, vraagt Dr Persijn zich af, van die symbolistische bewegingGa naar voetnoot(1) gebleven? ‘Een idealistische en muzikale invloed en een nieuwe versleer, waarmee een heele groep jongeren hun voordeel hebben gedaan. Nevens de oudere poëzie, is ontstaan een poëzie van vrije rythmen, met klankgelijkenissen on spelingen van sylbenval die het volkslied nabijkomen. Zoo schept de nieuwe leer een lyrisch vers dat b.v. in de libretto's heel veel verbetering kan brengen, en naar waarheid werd gezegd: que le vers libre peut seul s'associer au principe de la mélodie continue. Maar de meer innerlijke theorie van het symbolisme heeft aan de kritiek geen weerstand kunnen bieden: de allegorie is geen volledig element in de scheppingswaarde en de metaphysische roman heeft bewezen geen toekomst te hebben. De poëzie leeft op de ontwikkeling der meest algemeene thema's die de menschheid ontroeren: Smart en liefde. Banale aandoeningen als men wil, maar toch, van alle de diepste, diep als het leven | |
[pagina 228]
| |
zelf. En steeds worden die aandoeningen in de kunst vernieuwd door woorden en beelden, steeds door genieën en herscheppingen opgehaald. De gedachten zijn niet zoo heel talrijk, meent men heden, maar ontelbaar zijn de vormen. Nu wilden de symbolisten de letterkunde al te veel verfijnen. Noodeloos en nutteloos hebben ze ontzaglijken voorraad kunstvaardigheid verbruikt. De fijnzinnigheid dreven ze tot duisterheid, de fijngevoeligheid tot aanstellerigheid, den lust naar zeldzaamheid tot onnatuurlijkheid ; hun idealisme opgaand in jacht naar concetti's, versteef en verstikte de gedachte, de echte groote ingeving van hooge idieën-poëzie benul. Steeds blijft het zoo: de blijvende zegepraal is nooit voor 't zwakke, voor 't nerveusverfijnde, voor 't gezocht-artistieke. Steeds komt weer tot zijn groote recht het sterke, het gezonde, het eenvoudig klare, het eerlijk ware met den drang steeds omhoog.’
‘In het Februari-nr. treffen wij twee gedichtjes aan van Pater L. Reypens en vijf van den vruchtbaren schrijver van ‘'t Zuiderkruis’, Emiel Van der Straeten. Als prozaschrijver mag ik hem toch beter dan als dichter. G. Poppel vervolgt zijn studie over de Nibelungen. J. Simons vertelt, om naar te luisteren, ‘Van 't Verken van Balder en van den Pastoor zijn Perziken’. Dankbaar zijn we jufvr. Belpaire, om de kennismaking met ‘Den Gang’, een noordschen roman, die inderdaad prachtige hier vertaalde bladzijden bevat, en deugddoende lektuur levert. Welk een verschil met de tegenwoordige fransche schrijfsters bijv., die er meestal de walgelijkste zinnelijkheid op nahouden. Verder komen onder de rubriek ‘Allerlei’ een hoop wetenswaardigheden te gaar.
‘Van Onzen Tijd’, het flinke tijdschrift der Noord-Nederlandsche katholieken, gaat altijd maar door met puike bijdragen te leveren op alle gebied. Onze bewonderende aandacht verdienen bijzonder: de literaire kritiek der hoogbegaafde secretaresse Maria Viola, en de poëzie van Ed Brom, C.R. De Klerk - waarom laat deze laatste zoo weinig van zich hooren? - en Albertine Smulders. Ook het proza van deze laatste blijft steeds een kostelijke aanwinst voor onze letterkunde.
‘Het tijdschrift “Vlaamsche Arbeid”, begint zooeven zijn zevenden jaargang in een nieuw en deftiger gewaad: op room-gelen grond staan, te midden van den omslag, titel en jaargangnummer; daarrond een geornamenteerde rand met bovenaan, in een medaillonvorm, de Vlaamsche Leeuw. De redactie belooft ook innerlijke verrijking aan verzen- en prozabijdragen en deelt mee een subsidie van 500 francs ter aanmoediging van wege den provincialen Raad van Brabant te hebben ontvangen. Ook den ijverigen redacteur en medewerker, Karel Van den Oever, viel een gelijke onderscheiding te beurt, die zeker welverdiend heeten mag.’ (Van Onzen Tijd.) | |
[pagina 229]
| |
‘De Gids’ van Januari vangt aan met een verhaal uit den tijd van Jeanne d'Arc door den visioenairen Arthur Van Schelden. Hier volgt een brokje uit ‘Het Vertrouwen’: ‘Het was de donkerste tijd toen de stilte der wanhoop lag over het arme land. De winter duurde lang in sneeuw en hagelslag, de grijze luchten, de zwarte wolken schenen eindeloos, de velden bleven kaal. Over de vlakten, uren ver ruig van onnut hout, klonk slechts geschreeuw van vogelzwermen die, zwenkend en dalend, plots weder opwiekten en snel verdwenen met onrustig misbaar. Wanneer aan een der huisjes beneden een zwervend man vermoeid had aangeklopt om herberg voor den nacht, en het akkervolk, onverschillig door werkeloosheid, bij hem zat te luisteren naar de verhalen van andere oorden werd er aan het einde als geen stem meer sprak een zucht gehoord, een onderdrukte vrouwensnik, en de gezichten der mannen waren rood en star in den schijn van het vuur, grimmig van verzwegen wrok. De ordebroeders wisten hoe allerwegen, waar ook in steden en burchtgehuchten ellende van roof, vernielde oogsten en klagelijke smarten de geringen kwelden, de liefde steeg van het arme volk en de dorst naar kwaad gevaarlijk werd. De burchten in die bedrukte streken stonden zelf droef verlaten: geen huis of er treurde een vrouw, er wachtte een jonkvrouw zooveel lange dagen een heer die fier was uitgereden.’ Het boek van H. Wirth, ‘Der Untergang der niederländischen Volkslieder’ doet Dr J. Knuttel vragen: een revolutie in de nederlandsche letterkunde? Het antwoord luidt: dit boek, waarin ‘veel vlijt met weinig vrucht’ is aangewend, waarin ‘uitgegaan van vooropgezette meeningen’ en ‘voorbarige conclusies’ worden getrokken, zal zeker geene omwenteling te weeg brengen. Van Hélène Swarth, de nooit uitgezongene, komen vier gedichten voor. Laat ik hier het mooiste ervan overschrijven: O zeg mij zelf...
O zeg mij zelf, wat zal ik nu beginnen,
God, met dit eenzaam, altoos vlammend hart?
Het laait zoo fel, 't verzengt me ziel en zinnen,
Hij doodt mijn vrede en geeft me alleen maar smart.
Ik kan alleen dit hart niet overwinnen,
Dat al mijn pogen om te blusschen tart.
Ik kan alleen geen tooverlied verzinnen,
Zoo 'k zelve 't doof wordt heel de wereld zwart.
God, laat uw adem 't vlammend hart verreinen
En geef mij weer mijn vrome droomenrust,
Waarin me uw Engelen zegenend verschijnen
En leeljen brengen van de hemelkust.
Wijl 'k een toch was der zondelooze kleinen
Eens door uw Zoon genadevol gekust.
| |
[pagina 230]
| |
Pa's kinderen is een goed geslaagde schets van Inna Boudier-Bakker. Het ergste in Nancy en Margootjes ‘bleeke leventjes’ is dat ze zich tusschen de andere schoolmeisjes altijd en altijd weer ‘Pa's kinderen’ voelen: de dochtertjes van den hoofdonderwijzer, die nooit eens flink-frisch naar huis kunnen wandelen met de andere meisjes, altijd zoet moeten zijn en voorbeeldig en toch nooit geprezen worden; dat zou den schijn hebben van ‘voortrekken’ en daarvoor is ‘pa’ als de dood zoo bang.
Het Februari-nr. brengt o.m. ‘Prometheus geboeid’, het drama van Aischylos, door Dr P.C. Boutens verdietscht. Als een voorbeeld van de verzen geven wij hier den aanhef van het eerste Tooneel, waarin Kratos, Bia, Hephaistos en Prometheus opkomen; Hephaistos, de godensmid, dragende de werktuigen zijner kunst, Kratos (kracht) de benoodigde boeien, Prometheus onder toezicht van de stomme figuur Bia (geweld), die met Kratos in dit tooneel dienaarsrollen vervult.
Kratos:
Wij zijn gekomen tot der aarde grensver plein,
De baan van Skythia. de onbetreden eenzaamheid.
Nu past, Hephaistos, u de zending aan te gaan,
Die vader Zeus u opdroeg: dat gij jokken zoudt
Ter hoog kanteelge rotsen dezen euvelaar
In stalen banden, boeien onverbrekelijk.
Uw eigen bloem toch, 't barnen van 't alkunstig vuur,
Stal hij en schonk het aan de stervers. Dus dient hij
Boete af te dragen aan de goôn voor zulk misdrijf,
Opdat hij onderweze worde Zeus' beheer
Te lieven en te laten van 't menschenminnen doen.
Hephaistos:
Kratos en Bia, voor u beiden heeft de last
Van Zeus hiermede een einde: niets bezwaart u meer.
Maar ik, hoe waar ik aan bevrienden God 't geweld
Van hem te boeien aan de stormbezochten rots?
... Toch dwingt de nood mij dat ik daar den moed toe vat;
Want vaders woorden licht te tellen wreekt zich zwaar.
O rechtberaden Themis' listensteile zoon,
Weerzinnig ga ik u, weerzinnigen, naaglen met
Onlosbre smeedsels aan dees menschgeschuwden piek;
Waarvan geen sterfling gij de stem of de gedaant
Speurt, maar geblakerd in de helle vlam der zon
Den bloei uws lijfs verwisselt; als een lafen s
Komt nacht u 't daglicht bergen in haar tintelwâ,
En zon opnieuw vervluchten morgenlijken rijp.
Doch staag verteert u de erger van 't aanwezig kwaad;
Want nog is niet geboren, die u lossen zal.
| |
[pagina 231]
| |
Samuel Goudsmit vertelt ‘Hoe de kleine Sjimmie Neeter Burger werd’. Prachtige gedichten van P.N. Van Eyck. Breedvoerig bespreekt Carel Scharten Van Deyssels Frank Rozelaar. Dit boek bevat volgens hem een levensleer, hetgeen iets gansch ongewoons mag heeten, immers: ‘Het is een toestand, die in deze moderne wereld volstrekt niet meer voorkomt, dat wij aan de knieën van “iemand anders” “neêrzitten” willen. Het laat immers u en mij, in den grond van ons hart en voor de werkelijkheid van ons leven, geheel onverschillig, wat in zijn tijdschrift deze plechtige dichter ons leeren wil, of wat gene gedachtenrijke romanschrijver ons tracht in te prenten. Wij hebben allemaal zóóveel gelezen[,] wij zijn allemaal beu van de litteratuur, en wij hebben zonder uitzondering lak aan de opgestoofde wijsheid aller hedendaagsche nationale en internationale scribenten. De niet gewichtigsten, die maar zingen of vertellen, zijn ons gewoonlijk dan nog het liefst. En opeens bevinden wij ons nu hier bij een waarachtige levensbron, bij een schrijver, die tot een niets meer “najagende” opene stilte ingekeerd, het leven in zijn eenvoudigste schoone waarheid herontdekt en stil voor zich heen heeft opgeschreven, wat in het zuiver schoone leven, door hem gevonden, mag en wat niet.’ Verder de boven reeds vermelde bespreking van ‘Vreemde Heerschers’.
De nieuwe Gids van Januari opent op een Berlijnschen roman ‘Duczika’, door Herman Heyermans. De recensent van ‘Den gulden Winchel’ schreef hierover: een vulgair onderwerp op vulgaire manier behandeld, en hij sloeg den nagel op den kop. Frans Erens geeft weer een bladzijde uit zijn reisdagboek. Een overprachtige hymne aan ‘Het glorierijke Licht’ heft Styn Streuvels aan. Een proefje moet ik er hier zeker van geven: ‘Hier op den rand van den barm, onder de kappe van den grooten boom, zijn de twee kinderen in slaap gevallen. Moe gespeeld en gerobbeld hebben zij zich neveneen neergevleid waar 't meisje een tooversprookje vertelde dat broer heur woord voor woord herhaalde en na zei en eindelijk gebaarde nog te luisteren en... zweeg. Want hij eerst is bezweken en zij daarna, te midden haar vertelsel en nu liggen ze gelijk de vaak hen overmeesterde, met hun hoogroode wezens tegeneen waarop de fijne zweetdruppeltjes perelen rond hun neusje en halfopen mond. De lach leeft nog op hun gelaat en achteloos vertrouwelijk, met de lokken van elkanders haar ineen vernesteld; hij met den kop in de ronding van zusters gebogen arm, ligt zij daar met de handjes over zijn schouders als wilde zij broer nog nader bijhalen, uit vrees dat de wildvang haar in den slaap zou ontloopen. 't Rood van het jurkje ligt over 't bruin van het baatje en 't blauw van het broekje vlekt hevig over het blanke hemdetje. - Hun malsch roze beenen liggen lang uitgestrekt met de bloote voeten in 't groene gers. | |
[pagina 232]
| |
Ze weten van geen wereld meer of van bestaande dingen. Boven hun hoofd, in de hooge kruine van 't dichte gebladert, schuifelen de vogels allemaal dooreen zonder dat de slaap gestoord wordt. En middelerwijl de twee daar liggen, heeft de zon haar weg gevonden en een dikke stralenbundel schettert met dubbele kracht door eene opening uit den donkeren schaduwkoepel en overplascht het open gelaat der twee slapende kinderen en schettert op de teederroze vliezen die hunne groote oogen geloken houden’ (bl. 59). Met zijn opstel ‘Jeremias De Decker’ (1609-1666) wenscht Dr De Raaf ‘een poging te wagen, om een bescheiden dichter van de tweede grootte, die naast Vondel met zwakker maar even zuiver licht geschitterd heeft, door hem een dichter van een ‘cierlijke netheid ‘geprezen, bij het groote publiek van tegenwoordig ook niet bij name bekend, zelfs met eenige achterdocht of meewarigheid aangezien door letterkundige geleerden onzer dagen, van onverdiende blaam te zuiveren en in zijn wezenlijke beteekenis als mensch en dichter te doen erkennen’. Een zeer merkwaardige bijdrage. Aart Van der Leeuw geeft eenige fijne gedichten. Cornelis Vesh heeft het over ‘het lezen en de beeldende kunst’. In zijn literaire kroniek weet Kloos veel goeds te zeggen over Roland Holst: Verzen en Laurens Van der Waal: Een verzenboek.
In het Februarinr. vervolgt Heyermans zijn roman; A. Zelling geeft een tooneelspel in vijf bedrijven: ‘Drijfzand’; Jac. Van Lo[o]y schrijft over vertalen en geeft daarbij eenige vertaalde fragmenten over ‘Faust’ ten beste. Gedichten en goede worden geleverd door Jules Schürmann en J. Philip Van Goethem. De literaire kroniek is gewijde over allerlei beschouwingen heen, die van verre of bij op het socialism, betrek hebben, aan Leo en Gerda, door Aug. Timmerman, een socialistisch-gekleurd maar daarom nog niet een strekkingsboek. In het Maartnr. komen naast de vervolgen van Heyermans en Zelling, schetsen voor van Maurits Wagenvoort ‘De gevilde Aap’, Indische Schets en Verloving van Aletrino. Over Willem Royaards schrijft Boeken. Ook hier wordt Charles Dickens herdacht. ‘De Graalridders’ en ‘Nazang tot een bundel’ zijn twee mooie gedichten van den flinken P.N. Van Eyck. Willem Kloos behandelt in zijn literaire kroniek Johan De Meester's ‘Lichte Lijnen’ en H. Van Loon's ‘Onder een Dak’.
De Lelie (voor België: Abten, St Kathelijnevest, 48, Antwerpen. - 7 fr. Maandblad voor dames). IIIe jaargang, nr 4 (December 1911). Prachtig kerstnummer met artikels door Dom Franco de Weyls, F. Rutten, A. Schmitheuner, A. Steenhoff-Smulders. - Allerlei mededeelingen. - De platen in dit nummer zijn puik. Het is afzonderlijk te koop tegen 1 fr. | |
[pagina 233]
| |
Nr 5 (Januari 1912) behelst benevens artikelen over vrouwenbelangen of wetenschap de volgende bijdragen: Vrede (J. De Voght); Winterliedeke (gedicht A. Van Cauwelaert); Over oude Japaansche kunst (M.C. Nieuwbarn O.P.); O Heilig Hert, doet open u (gedicht Fr. Berthold. Carm.); Koptische Weefsels (Joh. Wigman); Van een zwarten koning (A. Lhorijn); Over Tooneel (Alb. S.); Engel Glanzen (gedicht Leo Speet); Boekbesprekingen. In nr 6 (Februari 1912) staat te lezen: Ik vertel (prof. De Cock); Ifis (H. Linnebank); Aan een Hoogbejaarde(Vada); 'k En weet niet wat ick singen sal (gedicht Fr. Berthold); Praatje bij de koffietafel (F.C., over ‘Bemin uw moeder en ook uw moedertaal’); Boekbesprekingen en mededeelingen. Nr 7 (Maart 1912) bevat: Annonciatie (gedicht A. Lhorijn); Hoe ik haar weerzag G. Rölin); Vrouwen uit het Evangelie - De Samaritaansche vrouw (Marie Höffer); Liedjes aan mijn zoontje (Karel Van de Woestijne; Na de kostschool (Pol Pauli); Eer de Mail sluit (Steph. Vetter); Verlangen (Annie Salomons); Boekbesprekingen enz. De afleveringen zijn steeds prachtig geïllustreerd.
Biekorf (d.i. een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 24 maal 's jaars tegen 4 fr.). 22e jaar 23 (Wintermaand 1911): Plaatsnamen (Komen-Meesen - A. Dassonville); Van de Zee (Noordwacht); Oudjes (Bertholf Biekens); Naar Denemarken (vervolg, bezoek bij Jörgensen - A. Coussens). Tk 24. Oud Vlaanderland (Belgo-Romeinsch Vlaanderland - J. Claerhout); Plaatsnamen (Meenen-Vleteren-Wakken - A. Dassonville); Winter (A. Van Veerdegem); Kerstdagavondsprookje (Berth. Biekens); Nog een van uit Brugge (L. De Wolf); Mengelmaren. 23e jaar. Tk 1. (Nieuwjaarsmaand 1912). De oude Koning (vertaling uit het Duitsch van M. Herber door A. Coussens); Installatie (Warden Oom); Vastenavond (B. Biekens); Oud Vlaanderland (IV - Frankisch-Vlaanderland - J. Claerhout); Mengelmaren. Tk 2. (Nieuwjaarsmaand). Studie over ‘Oorda's zeesymfonieën (J. Van Olmhof); Een woordje over Neurasthenie (J. Hagel); Mengelmaren. Tk 3. (Schrikkelmaand 1912). Een uitvinder van 't vliegen, Bruggeling De Groof (L. De Wolf). Tk 4. Voortzetting van het artikel uit Tk 3: Waterdruppelen (A. Van Veerdeghem); Ad te levavi (Ledegouwer). Tk 5. Etymologica (over het woord beuk); Gebed. Gedichten (door Noorderwacht van Nieuwpoort); Kerkkunst. Mengelmaren. In een bijblad wordt eene zeer volledige studie (75 blz.) geschreven over ‘G. Gezelle's Kerkhofblommen’ door E.H. Walgrave. (Zij is afzonderlijk te koop tegen 0,80 fr.) | |
[pagina 234]
| |
De Vlaamsche Vlagge. 38e jaar, 1e en 2e afl. Kerstdag 1911. Flink gevuld nummer met vele artikelen (o.a. door Pater Salsmans) welke het overwegen waard zijn. In deze dubbele aflevering begint de reeks kronieken over geloofsverdediging.
De Student. 32e jaarg. 1e afl. Kerstmis 1911. Bijdragen over ‘De Vocht-liederen’ - ‘Conscience - ‘het Vlaamsch lied’ - ‘Briefstijl’ (zeer praktisch - wordt ook afzonderlijk gedrukt). - Een zeer verzorgd overzicht van Gebeurtenissen in de Vlaamsche wereld en de studentenbeweging. ‘De Wegwijzer’. een nuttig allegaartje met vaste rubrieken, leert veel. |
|