Het zwijgend rustig-zijn en die groote stilte in die wijde kerk, doorspekkeld met het flauwe, o zoo flauwe gedruisch van 't knetteren en 't knappen der kaarsen, van 't ritselen en 't kriepen soms van 'n haast uitgedoofd vlammeke, dat spetterend weder-opflakkerde, - verhoogde nog de plechtigheid er heerschende.
Slechts nu en dan, met tusschen-poozen, kwam er een gerucht die eenigheid, die zwevende geheimzinnigheid storen: nu was 't 'n krijschend-gerots of 'n rammelend tegen-een-slaan van stoelen; dan 'n droog kuchen en hoesten van 'n ouwke, of 't slepen en slissen van weg-gaande voetstappen, soms begeleid door 't regelmatig getik van 'n pekens-stokske op den blauwsteenen vloer; dan weer waren 't stappen en fezelende stemmen van vrouw-menschen en kinderen die bidden kwamen voor de zielkes en keerskes ontstaken, werkende en bezig-zijnde om ze vast te zetten op den met-roet-bedruipten kandelaar, tusschen alle die andere leelijk-door-een-geplante, die drupten en lekten van 't danig schcef-staan of 't zijdelings-neer-liggen van hun rookend vlammeke, bestookt daar 't was door 't tochtje van de openstaande deur.
De roode, zachte schemer-klaarte, die uit-ging van al die pinkelende, wemelende oogskes, vervulde heel het achterdeel van de kerk, fel afstekende tegen de zwarte duisternis die daar nu hing in 't koor en van vóór lijk 'n ondoorkerf- en ondoorboorbaar vast lichaam. Naar-'t-midden-toe, liep het al in-één, licht en donker, onafgeteekend: half-duister, half-klaar.
De lange schaduwen van de hoog-leunige stoelen op den vloer, schenen zoo vele breedgesporte ladders, naar-boven-aan te-zamen smeltende met 't donkere der kerk, soms half of heel verborgen door vormelooze menschen of reusachtige pijlerschaduwen.
Aan de muren waren de heiligen lijk onmerkbaar uit de duisternis te voorschijn getreden en stonden in on-geuite leven op hunne voetstukken stils te staren in de schemering.
Bleek-treurig, hing de naakte Kristus op het groote kruis, wit stralend in het roode schijnsel van den gloeienden, flakkerenden kandelaar.....
Met helle slagen, galmend door de stille beuken, sloeg de zware klok-hamer den drijvonden tijd in lange enden van vredige, treurige kalmte.
B. Leonard.