Een nieuwe weerlicht scheurde den hemel en rukte verre diepten open op het stormende water.
En weer ratelden donderslagen.
De eene weerlicht hield aan den anderen.
De eene donderslag was de voortzetting van den vorigen.
De hemel laaide van één vuur. - De lucht daverde van één gegrol. Als machtige begeleiding huilde de wind, brieschte de zee, en kletste de regen op de witbeschuimde baren. - En uit de rotskloven gulpte het water in het water.
Links in de verte zag Titanos een stad in brand - de vlammen sloegen geweldig en kronkelden hoog op. - Er boven zweefde een zwarte rookwolk.
Titanos huiverde erbij, nooit had hij iets zoo schoons, zoo grootsch beleefd...
Fluks een schrikkelijke donderslag...
Op eenige stappen bezijds hem viel met oorverdoovend geweld het puin van een ouden burcht in gruis.
De rots waar zijn voet op stond daverde.
Eene koude rilling doorhuiverde Titanos in al zijne ledematen.
Hij kropte en had schier geen adem meer van 't geweldig medeleven in dien storm. Opeens, duizelig en razend van genot, bij dat grootsche schouwspel zwaaide hij lijk een verwatene zijn gebalde vuisten wijd door de lucht en huilde, gespannen als een veer: ‘O goden, wolkgevaarten, waterkolken, wind, bliksem, donder... verdelgt me!...’
Hij zweeg en zakte ineen.
Eenzaam, in den nacht, op de rots, nabij de zee, midden in den storm, lag het bleeke lijk van Titanos in geheimzinnige afwisselende klaarte des bliksems...
Spookachtig...
Boven hem kwam de hoornige maan van achter een zwarte wolk uitgekeken.
Bij zijn lijk treurde alleen zijn trouwe vriend, de storm.
M.S. Samson.