Jong Dietschland. Jaargang 13
(1910-1911)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTijdschriftenGa naar voetnoot(I)Over de ‘Nieuwe Gids’De merkwaardigste gebeurtenis op literair gebied van dit najaar, zal wel het verschijnen wezen van het ‘Gedenkboek’ ter gelegenheid van het vijf-en-twintigjarig jubileum van ‘De Nieuwe Gids’. Dit werk van | |
[pagina 122]
| |
zeer zeldzame waarde verschijnt October a.s. en bevat: een overzicht van de geschiedenis van het tijdschrift, dus van de heele letterkundige beweging van '80, door den redakteur-sekretaris Willem Kloos; verder een honderdtal bijdragen van nederlandsche schrijvers, zoo Vlamingen als Hollanders, met ruim zeventig portretten en handteekeningen. Het zal een boekdeel zijn van denkelijk bijna drie honderd bladzijden, klein 4⁰ formaat, op licht getint chromopapier. De band wordt waarschijnlijk uitgevoerd in Japaansch papier met gouddruk. Ter gelegenheid van dit jubileum zal het niet overbodig wezen, over het ontstaan, den invloed en de evolutie van ‘De nieuwe Gids’ een en ander mede te deelen. Het is bekend dat omstreeks 1880 in onze Nederlandsche letteren een frissche levensadem werd geblazen. En het was hoog tijd dat in dit kranke, uitgeputte lichaam nieuw en jong bloed aan 't stroomen ging. Alles verkwijnde en verslenste, het proza zoowel als de poëzie waren jammerlijk aan 't verwateren. In de bestaande tijdschriften echter, zoo de ‘De Gids’ bijv. was van het ‘literair renouveau’, dat in de kringen van sommige jongeren aan 't gisten was, geen speur te bemerken. De ouderen wilden niet meêdoen en stonden vijandig tegenover de nieuwe kunstbetrachtingen. Ook bleven hunne ouderwetsche organen onmeêdoogend voor de jongeren gesloten. Zoo kwam men tot het jaar 1885. Kloos, die, juist na een jaar in de Belgische hoofdstad te hebben gewoond, met de lente van '85 naar Amsterdam voor goed terugkwam, begon, te zamen met eenige andere jonge artisten, er over te denken een tijdschrift op te richten, dat vlakdoor het orgaan der nieuwe beweging zijn zoude. Maar, zooals een biograaf van Kloos het te rechte opmerktGa naar voetnoot(1), dit was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Om dit plan te kunnen volvoeren, was geld noodig en dàt hadden de jonge dichters in die dagen nog niet. Toch zouden zij naar een uitweg zoeken. Zoo gingen Kloos en Van Eeden er op uit, om de benoodigde fondsen te vinden. En dat gelukte boven verwachting. Kloos vond een kennis, een dame, die hem duizend gulden voor dit doel gaf, en Van Eeden iemand die hem hetzelfde bedrag ter hand stelde. Daarmee durfde men de onderneming aan. De beer W. Versluys trad als uitgever op. En zoo kwam op 1 October 1885 de eerste aflevering uit van ‘De nieuwe Gids’, die bestemd was zulke overwegende rol in de geschiedenis onzer moderne kunst te spelen. Leden der redaktie waren naast Kloos en Van Eeden: Verwey, Van der Goes en Paap. Het nieuw orgaan was bedoeld als een algemeen tijdschrift, waarin, al stond het literaire doel voorop, ook de politiek (Tak, Van der Goes) en de wetenschap (Van Eeden, Bolland) vertegenwoordigd waren. Willem Kloos, van wien men later te rechte zeggen mocht, dat hij ‘even duidelijk de paden zag die uit het verleden kwamen, als hij stellig de richting naar de toekomst wist’, was de kritische leider. De samenwerking van al de redakteuren duurde echter niet langer dan zoowat een jaar. Willem Paap trok uit de redaktie, en dat zijn aftreden met onvriendelijke tooneeltjes gepaard ging, om het op zijn zachtste te zeggen, daarvan getuigen de bitter honende beleedigingen, waarmeê Paap later, in zijn vlot-geschreven maar weinig of niet artistieke romans en inzonderheid in ‘Vincent Haman’, zijne oude vrienden laf overlaadde. In 1889 ging ook Albert Verwey uit de | |
[pagina 123]
| |
redaktie. Het bleek dat deze laatste het tijdschrift, gedurende een tijdelijk verblijf van Kloos in Londen, op een verkeerd spoor scheen te willen brengen. In 1894 ware Kloos alleen aan 't roer gebleven - Van Eeden, Van der Goes hadden het redakteurschap laten varen - waren twee andere letterkundigen: Hendrik Boeken en Frans Erens hem niet ter zijde gesprongen. Maar ook Erens liet het gauw steken, en zoo stond Kloos tot in 1900, het jaar van zijn huwelijk met Jeanne Reyneke van Stuwe, dichteres en romanschrijfster, wederom alleen met Boeken. Mevrouw Kloos was in dien tijd redaktrice van een blad ‘Arcadia’ dat bij den uitgever Veenstra in den Haag het licht zag. Toen deze laatste van uitgever Van Looy het recht van uitgave van ‘De nieuwe Gids’ had overgenomen, vereenigde hij de twee periodieken. Zoo werd het nieuw orgaan een zuiver literair maandschrift, waaruit bijdragen van anderen dan letterkundigen aard, geweerd zouden worden. Maar het tijdschrift veranderde al zoo dikwijls van uitgever als van redaktie. Kort nadien kwam het in handen van den uitgever Van der Heide, te Haarlem. Mevrouw Kloos Was intusschentijd lid der redaktie, en in 1903 kwam ook nog Johan de Meester zich bij hen scharen. Na een paar jaren ging het tijdschrift over naar de uitgeversfirma ‘Luctor et Emergo’, in den Haag, die het nog heden op zeer fraaie wijze uitgeeft. Van 1 Januari 1908 dagteekent nog een gedaanteverwisseling van ‘De nieuwe Gids’. Van zuiver belletristisch werd het wederom een algemeen tijdschrift. En wat de redaktie betreft, die bleef alleen in handen van Willem Kloos. Eindelijk werd in 1909 ‘De Twintigste Eeuw’, vroeger ‘Het Tweemaandelijksch tijdschrift’, met ‘De nieuwe Gids’ versmolten, en de definitieve redaktie bestaat sinds dien uit: Aletrino, Boeken, Van Deyssel, Erens, Kloos, Van Looy en Netscher. Tot zoover de druk beroerde geschiedenis van dit tijdschrift. Niemand zal nu meer ontkennen, dat de oprichting van ‘De nieuwe Gids’ een historisch moment in de geschiedenis der nederlandsche letteren is geworden. Wat die jeugdige artisten bedoelden, ligt opgesloten in de zeldzaam geworden cirkulaire die zij toen ter tijde de wereld inzonden. Hieruit volgt een en ander: ‘In den titel ligt de bedoeling der redaktie opgesloten. Gelijk nu bijna eene halve eeuw geleden, in het jaar 1837, ‘De Gids’ werd opgericht door eenige jonge letterkundigen, die aan hunne gdachten over het heden en hunne eischen voor de toekomst een eigen orgaan wilden geven, omdat beide van de denkbeelden en de idealen van het oudere geslacht niet onbelangrijk verschilden, meenen de stichters van ‘De Nieuwe Gids’, dat zij thans op hunne beurt aan een onafhankelijk tijdschrift behoefte hebben. Men staat voor het feit, dat geheel hun letterkundig streven afwijkt van den weg, dien de gezaghebbende organen zijn ingeslagen, en wenschen te blijven volgen. Wil men dus het publiek de gelegenheid geven met hunne richting bekend te worden, begeert men met klem de meening uit te spreken, dat groote wijzigingen in onze literatuur dringend noodig zijn, dan is het vestigen van een eigen tijdschrift het eenig middel voor dit doel. De Redactie van ‘De Nieuwe Gids’ stelt zich in de eerste plaats voor, hare beginselen van aesthetische en historische kritiek te ontwikkelen en ook hare eigene voortbrengselen den lezers aan te bieden. Een gedeelte van haar bestek houdt zij beschikbaar voor opstellen over alge- | |
[pagina 124]
| |
meene onderwerpen van wetenschap, kunst en philosophie. En op den volgenden wensch werd de oproep tot het nederlandsche publiek gesloten: ‘Allen die meenen dat wijziging allicht verbetering kan zijn, noodigt de Redactie uit van hare pogingen kennis te nemen. Den steun, haar toegezegd door velen, stelt zij op hoogen prijs; dankbaar erkent zij de aangeboden hulp van enkele ouderen, waarmee een jarenlange vriendschap hen verbindt. Deze dubbele steun geeft ‘De Nieuwe Gids’ den moed de eerste schrede te doen op een weg waarop eerlang het jonge Nederland haar moge volgen.’ Het eerste nummer verscheen den 1 October 1885, en bevatte: De Kleine Joannes, I deel; Frederik Van Eeden, zijn beste werk; Hendrik IV en de Prins Van Condé, door den ouderen vriend der jongeren, Dr W. Doorenbos; Het Sonnet en de Sonnetten van Shakespeare, door Albert Verwey (dit opstel werd herdrukt in ‘De Oude Strijd’ van Albert Verwey); De wet van Berthollet en de moderne Scheikunde, door Dr Ch. Van Deventer, een wetenschappelijk man die bewezen heeft tevens een fijnzinnig litterair kritikus te zijn; Revue Coloniale Internationale, door Dr. H. Blink; een fragment van het bekende ‘Persephone’, door Albert Verwey; Sonnetten van Willem Kloos[,] waarvan de meeste onsterfelijkschoon en onvergetelijk blijven; verder van den Franschman Maurice Barrès, tegenwoordig Academie-lid, een opstel over ‘l'Esthétique de demain; l'art suggestif’; en eindelijk Varia: politiek, literatuur, tooneel. De wensch door de redactie geuit, mocht weldra bewaarheid worden; het jongere Nederland liet op zich niet wachten en nam het uitbreiden der Nieuwe Gids theorieën zoodanig in ernst, dat het heel den Nederlandschen stam door, een bruischen werd van nieuwlevenbrengende lentesappen. Het ware het enge kader van dit vluchtig overzicht verre te buiten gaan, hier een volledig beeld te willen afwerken van den diepwoelenden en verstrekkenden invloed van De-Nieuwe-Gids-literatuur. In den beginne hevig bekampt of door het meestvolkomen zwijgen genegeerd, moesten zelfs de oude verstokte aanhangers van de meestversleten rhetoriek allengskens toegeven dat ook van de zijde der jongeren veel schoons en degelijks werd voortgebracht, en eindigen met hunne literaire organen wijd open te stellen voor het nieuwe ideaal. Getuige daarvan ‘De Gids’ ‘die zich eindelijk moest gewonnen geven en die, in plaats van het letterkundige leven te leiden, maar liever begon te volgen’ en proza en poëzie der jongeren met welgevallen plaatste. In de hier reeds meermalen geprezen ‘Historische schets van de Nederlandsche Letteren, door Dr De Vooys’ (Wolters, Groningen) komen eenige hoofdstukken voor over ‘De nieuwe Gids’ en zijne esthetische theorieën, die wij hier benuttigen zullen, om den lezers een algemeen overzicht te geven der vaak-genoemde maar dikwijls verkeerd-voorgestelde tachtigers[-]beweging. Reeds had Multatuli het proza van conventioneele banden bevrijd; den jongeren was het weggelegd aan te toonen dat de ware poëzie met banaliteit en rhetorika onvereenigbaar is. Kloos wilde aan de navolgers van Tollens, Ter Haar en Beets hardhandig duidelijk maken, dat poëzie iets meer is dan een tijdverdrijf. Ook de jonge Alberdingk Thym (Van Deyssel) en Verwey wisten te gepaster ure de oude prulrijmers duchtig te striemen. Eens vooral moest het uit zijn met de saaie rhetorica of ‘de behandeling van het geijkte beeld’. Groote kunst onderscheidt zich altijd door ‘voortbrenging van het oorspronkelijke beeld’. Wanneer een groot | |
[pagina 125]
| |
dichter zijn aandoeningen en verbeeldingen in klank en rythme vastgelegd heeft, dan kleeden latere dichters hunne zwakkere aandoeningen en vager verbeeldingen in de ‘dichterlijke taal’ van hun voorgangers. De scherpste en vinnigste kritikus was Kloos. Van der Goes en Verwey verdiepten zich in de literatuur-geschiedenis, de eerste als man van wetenschap, de tweede als dichter. Van geheel anderen aard is Van Deyssel's kritiek. Deze is het weergeven van impressies in schitterend proza, dat op zichzelf tot kunst wordt. Van Eeden nam aan de afbrekende kritiek deel door zijn geestige en welbekende parodieën. Wat de nieuwe vers-kunst betreft, die stond met dichters als Kloos, Van Eeden, Verwey, Helene Swarth, Boeken, in vollen bloei. Evenals de bewonderde Engelsche poëzie van Shelley, Keats e.a. was deze kunst individualistisch en onmaatschappelijk. Een gemeenschappelijke trek is de verheerlijking van de eigen zieleschoonheid, de vergoddelijking van de poëzieGa naar voetnoot[1]. Had Jacques Perk niet geneuried: ‘De Godheid troont diep in mijn gemoed’
en Kloos uitgeroepen: ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten.’
Dit individualisme, dat als wijsgeerig en maatschappelijk stelsel niet te verdedigen is heeft zeker verzen van zeldzame, ja onsterfelijke schoonheid voortgebracht. De verjongde taal, in volle frischheid, het verjongde rythme voegden zich in den kunstigen sonnetvorm. En al is het later gebleken, dat deze poëzie voorbestemd was tot kortstondigen bloei, en dat het uiterste individualisme doodbloedde in onverstaanbaarheid; toch blijft het vast en zeker dat hetgeen ons door de tachtigers in zake poëzie geschonken werd, in de geschiedenis der nederlandsche letteren zal geboekt blijven als zuiver en gaaf werk. Moest het proza niet meer aan den sleur der saaiheid ontvochten worden, toch bleef het op den reeds gebaanden weg niet rustig voortschrijden. Onder den drang van uitheemsche invloeden - (Duitsche, Engelsche, Skandinavische, Russische, maar meest Fransche auteurs werden gretig gelezen) - ontstond evenals in de poëzie, een gemeenschappelijke trek: de hartstocht naar de werkelijkheid, en meer bepaald nog naar het eigen Ik. Niet de buitenwereld, maar de realiteit van den binnenwereld wordt het belangrijke. Men denke hier maar even aan Van Deyssel's prozagedichten die ook later in onverstaanbaarheid uitliepen. Doch dit realistisch individualisme bleef niet leven, maar sloeg weldra tot volkomen naturalisme over. Men wilde nu eene zoo objectief mogelijke schildering van het leven in vollen omvang, zonder maar eens de maatstaf van mooi of leelijk, zedelijk of onzedelijk te gebruiken. Van Deyssel met zijne romans ‘Eene Liefde’ en ‘De kleine Republiek’ gaf den voorslag waartoe echter een ten uiterst-gedreven naturalisme leiden moet, bewijzen de ‘Adriaantjes’ van denzelfden kunstenaar, die niets anders zijn dan een ijskoud mozaïekerig gedoe. Na een tiental jaren, had de nieuwe richting inwerkend dieper en sneller dan men het ooit had kunnen verwachten, het revolutionaire karakter verloren. De oude organen ondergingen een verjongingskuur; ‘Nederland’, ‘De Tijdspiegel’, ‘De Nederlandsche Spectator’, ‘Elseviers maandschrift ‘De Gids’, waren zonder langer talmen de moderne aesthetiek toegezegd. En tegenwoordig zijn de nieuwe-Gids-theoriën, op enkele uitzonderingen na, | |
[pagina 126]
| |
en deze betreffen dan nog maar op enkele bijzondere punten, overal gemeen goed geworden. Het valt niet te betwisten: de literaire manifesten van ‘De nieuwe Gids’ hebben op taal en letteren een verstrekkenden en heilzamen invloed uitgewerkt. Al blijkt het overdreven te verkondigen dat de nederlandsche literatuur thans op eene hoogte staan zou die vele andere Europeesche landen haar vast en zeker benijden, onwaar blijft het ook te beweren, dat de nieuwe kunst na een kortstondigen bloei, die voor de literatuur niets meer dan een overgangstijdperk zoude te beduiden gehad hebben, tot eene onwederroepelijke dekadentie terugzonk. Trachten wij steeds onze waardeering zuiver te houden, zoowel van verguizing als van overdreven loftuiterij. Ni cet excês d'honneur, ni cette indignité. Is er een essentiëel verschilGa naar voetnoot[1] waar te nemen tusschen de literaire dogma's der Nieuwe-Gidsers en deze der vlaamsche kritici onzer dagen, 't ware nochtans de waarheid blinddoeken den weldadigen invloed te ontkennen der tachtigers op onze letterkunde en inzonderheid op onze kritiek en poëzie. Van katholiek standpunt uit, vallen er op de letterkundige en wijsgeerige stelsels der Nieuwe-Gids-beweging meerdere kantteekeningen te stellen. De tachtigers hebben de kunst op eene hoogte gesteld, waartoe gelijk welk menschelijk gewrocht onmogelijk reiken kan. Voor hen bestond geen andere godsdienst dan de eeredienst van het schooneGa naar voetnoot[2]. Beweerde Kloos niet, dat metafysika en godsdienst dingen zijn, waarover men onder verstandige lieden maar best te zwijgen heeft? Eigenaardig was het, later waar te nemen dat de afgoderij voor het schoone zoo vaak ontaardde tot walgelijk en vies naturalisme. Laten wij echter niet vergeten dat alle omwenteling - en de Nieuwe-Gidsomwenteling kwam ten gepasten tijde - gepaard gaat met ruitenbrekerij, en dat zoowel de ruitjes der kalme burgershuizen als de plechtige ramen der kathedralen aan scherven rinkelen. Overigens als die jonge overmoedige kerels wat op jaren komen, worden zij wijzer en bezadigder, en blijkt hun eerste toewijdingswerk te wezen: al die vroeger ten onrechte ingegooide ruiten maar wederom in te steken, en zels waar vroeger maar effen glas stak, wisten zij spiegelruiten te plaatsen. Zoo geschiedde het inderdaad meer dan eens met Kloos en Van Deyssel, die thans wel eens aanbidden hetgeen zij vroeger meenden te moeten verguizen en verdelgen. Wie dus als kritikus tegenover de Nieuwe-Gids-beweging zich ongenadiger aanstellen mocht dan de tijd zelf, die alles weer in zijn plooien vouwt, zou daardoor zelf reeds bewijzen dat hij de pen neerleggen mag, vermits hij van literatuur en leven niets blijkt te begrijpen noch te bezinnen. ‘De nieuwe Gids’ is, en blijft de geschiedenis der nederlandsche letteren door, het tijdschrift dat den bloei der literatuur in Nederland gedurende het laatste kwartaal der negentiende eeuw heeft verwekt en duurzaam gemaakt. | |
[pagina 127]
| |
Dietsche Warande en Belfort. - Prijs 10 fr.; voor studenten 8 fr. - Uitgevers in België: ‘Keurboekerij’, Leuven; A. Siffer, Gent.In de laatste nrs verschenen: ‘Het leven en de werken van Jan Van Ruusbroeck’, door E.P. Van Mierlo (Slot in Augustusnr). Pater Van Mierlo teekent enkel flink werk. - Hoofdstukken eener novelle ‘De onweerbaren’, door H. Baccaert. - Een degelijk artikel van Dr L. Van Puyvelde, over ‘De Nederlandsche kritiek en de Vlamingen’. (Nr 6) eene enkele ‘kroniek’ over letterkunde (dat is veel te weinig) door Dr J. Persijn (over E. Rod); eene studie over Fred. Chopin (Leo Van Riel in nr 6); verder gedichten door E.H.A. Cousens, Eeckels, Jan Hammeneeker, L. Reypens, G. Roose, en de blijde voordracht door H. Verriest, gehouden op de feestvergadering der letterkundigen in de Brusselsche tentoonstelling (nrs 8-9). | |
De Lelie. -De eerste jaargang van dit prachtig tijdschrift heeft de meesteischenden voldaan. Door de verscheidenheid en het gehalte der bijdragen, door de mooie platen, de sierlijkheid der uitgave heeft dit tijdschrift zijn doel bereikt: onze taal verheffen en verspreiden bij de Vlaamsche vrouwen. Ieder inschrijver van Jong Dietschland weze een ijveraar voor De Lelie. De prijs is, gezien de uitgave, zeer laag: zeven fr. - Beheer voor abonnementen: Parijsstraat, 81, Leuven. - Redactie: Arsenaalstraat, 58, Mechelen a/Dijle. | |
Hooger Leven. -Door versmelting met Ome Tijd heeft Hooger Leven nog meer kracht dan vroeger verworven: onder den verloftijd geeft het bijzondere artikelen voor studenten. Deze kunnen verlofsabonnementen bekomen tegen 0.05 fr. per Zondag. - Geen enkel student mag dit verwaarloozen. Alles waarin Vlamingen belang stellen, wordt in Hooger Leven uitstekend behandeld. - Bureel: Parijsstraat, 81, Leuven.
In Nieuw Leven (Aalst) verscheen over onzen medewerker L. Lambrechts, eene zeer uitvoerige en volledige studie bewerkt door den Heer V. D'Hondt. die ook Dr Bauwens levenschets bewerkte. Deze studie werd afzonderlijk uitgegeven. | |
Biekorf. -In de jongste afleveringen verschenen o.a ‘Studiën over Firdoesi en Schah Name’ (Tk 8 en 11), door J. Van Olmhof. ‘Forestiers van Vlaanderen’ (Tk 9), door E. Van Cappel. ‘Oud Vlaanderland’ (verhaalvorm), door J. Claerhout (Tk 9-14). ‘Gezelle's Nachtegaal’ (Tk 10), door A. Walgrave. Verder studiën over ‘Plaatsnamen’ en andere van taalkundigen aard. - Verhalen: ‘Hij stierf en werd begraven’ (Tk 12-13), door H. Callewaert vertaald uit ‘Zee- en Strandgeschiedenissen van Holges Drachmann; het begin eener humoristische schets ‘Kamerzittingen’. - ‘Gedichten’ van Bertholf Biekens, A. Coussens, Jef Van Woude, Warden Oom, J.I. Van Olmhof, C. Gezelle, L.B. - Verder in elk nummer ‘Mengelmaren’ (boekbeoordeelingen en folklore). | |
De Student, Paschen 1910:O.a. Bijdragen over O.K. De Laey. - De Nederlandsche Letterkunde, (A. De Jonghe). Ter Overweging. Flamingantvorming. Verder schetsjes, gedichten; het belangrijk overzicht van het Algemeen katholiek Vlaamsch Studentenverbond. - Mengelingen. - Boekbeoordeeling. - Overzicht van Tijdschriften. Oogst 1910: O.a. over de Wet Segers-Franck, Studentenbeweging op sociaal gebied. - De Brusselsche tentoonstelling. - Een nieuwe rubriek wordt bij de reeds bestaande gevoegd, namelijk: ‘Sociaal Nieuws’. Ook bij hen die geen studenten meer zijn is De Student steeds welkom. | |
[pagina 128]
| |
De Vlaamsche Vlagge[,] Paschen 1910:Dosfel's voordracht op den Rodenbach'sdag te Roeselaere. - Moeder Vlagge voor de Vierschaar. - Over Katholieke Vlaamsche Studentenbeweging. Verder gewone rubrieken, zeer goed behandeld. | |
Onze Jeugd in drang. -Voor ons ligt de volledige jaargang van dit nieuw tijdschrift, dat zijne verschijning niet door eene inleiding rechtvaardigt. De inhoud is zeer verscheiden en er staan goede bijdragen in. Het tijdschrift mag bogen op medewerkers die reeds naam hebben in onze beweging als Eeckels, Broeckaert, Prims, Free Fritz. - Nr 3 en 4 zijn aan Stijn Streuvels gewijd, en behelzen bijdragen van Stijn Streuvels, André De Ridder[,] René De Clercq, J. De Voght, Delbeke, Hullebroeck, Lambrechts, Verschoren, De Mont; daarenboven eenige schoone reproducties naar schilderijen van De Saedeleer en Broeckaert. Dit nr kost 1 fr. - Het tijdschrift verschijnt met October, onder titel Het Land[,] onder redactie van Ern. Claes, D. De Kock, Juul Grietens, J. Laureys, Stanne Serneels, Simons Jac., V. Vermeyen, A. Verstreken. Secretaris: Juul Grietens. Inschrijvingen bij J. Laureys, Bovenrij, 194, Herenthals. Prijs 3 fr. - Verschijnt tweemaandelijks in afleveringen van 48 blz. |
|