Buysse's machtig talent een kanker vreet, die, bij hem lijk bij Zola een maal zijn dood zal wezen’.
‘Vlaanderen’ geeft ons benevens een verhaal ‘Johan Dosca, Gothieker’ door Herman Teirlinck, dat hoe mooi de inlijsting ook weze nochtans niet zuiver is van zinnelijke branding, eene schets ‘De oude Fuksia’ van F. Toussaint, Sauwon's alledaagsche gedichten en O.K. De Laey met steeds dezelfde schitterende kleuren een tafereel uit ‘Flandria Illustrata’. Joris Fassotte heeft het nog over Leiden en August Vermeylen in het boekenoverzicht over Dirk Gosters vertaling van Flaubert's zijn ‘Légende de S'-Julien l'Hospitalier’.
Voor deze grondige ontleding geven wij honderd praatjes als deze van F. Toussaint over Buysse's Bolleke...
Het Februarinr. is gauw gelezen: eenige slechte sonnetten ‘De vijfzinnen’ koud nuchtere reflectie van louter cerebrale activiteit; twee schetsen ‘Eene scheiding’ door Hugo van Walden en ‘Maandagvieren’ door F. Verschoren. Deze laatste is goed.
Zóó Januari als Februarinr. van De Beweging zijn van degelijke gehalte en wij zijn er blijde om! Tot het beste dat wij ooit van Streuvels lazen behoort zeker de hier verschenen ‘Zaaidhede’ en ‘Wiedsters’; de lijn is hier nogzwieriger, slanker en warmer dan in de beste brokken van ‘het Uitzicht der Dingen’ (‘De Veeprijskamp en Ommegang’; Streuvels proza is hier geworden tot een stuk klassiek proza.
Verder nog verzen van H. Des Tombe-Dratbe en van den ons reeds gunstig bekenden Alex. Gutteling.
Ook de gedichten van Jac. Thomson dragen de getuigenis van een begaafde; werkelijk uit ‘De Beweging’ komen ons echte dichters tegemoet.
Albert Verwey handelt over A. Vermeylens Wandelende Jood, een misbak voor hem - en de briefwisseling van Bakhuizen v.d. Brink; Maurits Uyldert schrijft met veel lof over Santos en Lypra van N. Van der Schaaf en Warhold van A. Van Oordt - en Alex. Gutteling bespreekt Th. Ameide ‘De Lof der Wijsheid’.
Vergeten wij ook niet de grondige studie van J. Koopman, over Arnout Drost, (waarvan de heer Schreuders een nieuwe uitgave bezorgde).
Den inhoud van ‘de(n) Nieuwe(n) Gids’ Januarinr. kent gij al gedeel telijk uit het bovenstaande artikel als antwoord geschreven op Jan Van Nijlens vraag: Heeft Guido Gezelle dertig jaren gezwegen? Glijden wij maar over Kloos aaneengeregen sonnet, en wenschen wij voor S.G. Reddingius-Van Harlingen wat meer zelfkritiek en nog op feitelijke zwakheden, ‘Droef Leven’ door Jules Schürman is ja heel droef omdat het wederom speelt onder zeer droeve lui! In zijne literaire kroniek heeft het Willem Kloos, de met de jaren onverflauwde criticus over