Jong Dietschland. Jaargang 8(1905-1906)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 233] [p. 233] Sonate Ik kom tot u, klavier, in 't stormen van de Smarten, Lijk tot een zeek'ren troost de leed-beladen Harten.... Ik kom... ik die in mij d'onpeilbre diepten draag Waarin d'onstuim'ge zee, staag hooger spattend brult Van 't zwaar geklots der baren naar 't verlaten strand Waar zwarte huizen staan in sombren nacht gehuld... Ik kom... een siddring schokt de daverende baren... En 'k zie aan d'ooster-kimme een licht-streep klaren... Ik kom... en voel de woeste wester-winden zwijgen En zacht gewaai langs wit-gekuifde baren gaan, Die, neder-plompend tot bedaard gedein verglijden En even nog in stil geklaag de brekers slaan... Plots...'t eindloos-donkre zwerk doorborend breekt de zon In roode stralen uit... en gansch 't geluchte gloeit Van gouden zonne-glansen...'t blauwe water blinkt Van 't blakend zon-gelaai dat uit de wolken vloeit... En elke lichte baar lijkt mij een handvol perels Op 't glooiend strand gegooid in schilfrend kleurgeflonker... Hoor... 't zoet gezang der stille golfjes d'oevers zoenen... Zie.. 't ronde zon-gelaat in 't wijdsche lucht-gepraal... 't Is oovral zang en zonne... roode zon en waatren.. Een symphonie van zee-gedein en zon-gestraal... Ik kwam tot u, klavier, in stormen van de Smarten En 'k vond den zeekren troost der leed-beladen Harten... Karel De Strever. Vorige Volgende