Jong Dietschland. Jaargang 6(1903-1904)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] De Klampvogel. ô! Weet ge 't nog, hoe op de hei, Alin de zachte Lentezonne, De voglen zongen 't lied zoo blij, Vol vreugd'gewis all'uitgedreven; Die bende zangers altemaal In Vlaandren's groenen tuin geboren, Zoo fijngebekt, zoo zoet van taal, Zoo lustig kwettrend om ons henen!? ô! Weet ge 't nog, we zaten bei Te luistren naar die orgeltonen, Die klonken, ô zoo gulle blij, En dicht bij ons en verre boven..... Toen zwegen al die stemmen luid Van Sijs, en leeuwerk, vink en lijster, Alsof hun vreugdezang was uit, En zij uit vrees verscholen zaten. - Een klamper hing daar stout omhoog, Onhoorbaar stille stil gekomen, Al glurend met een vonklend oog, Bloedgierig zoekend iets te grijpen! ô! Weet ge 't nog, ze'n roerden thans Niet meer die zoete lentevogels, En wij uit medelij bekans, We scholden op dien boozen vogel, [pagina 144] [p. 144] Dien zwarten roover, die beducht Voor ons al hooger trok, al hooger, Al wijder in de blauwe lucht, Maar als een zwarte stip bleef hangen!.... Justine Antonissen. 19/3-1903. Vorige Volgende