Jong Dietschland. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Vergetelheid onzer Oude Vlaamsche Toondichters.Bedroevend is het voorzeker om nagaan hoe zelfs de namen van een aantal uitstekende oude toonkundigen, vroeger wereldberoemd en die alle recht hebben op eerbied en dankbaarheid bij het nageslacht, ten huidigen dage bij de overgroote meerderheid der muziekdilettanten zelf volstrekt onbekend zijn en alleen voortleven in zeer enge kringen van navorschende oudheidkundigen. Die algemeene vergetelheid spruit voort uit den aard zelf der toonkunst. Werken van nieuwe schrijvers worden op tallooze afdruksels verspreid en worden tegen uiterst geringen prijs door een aantal ontwikkelde lieden aangeworven of kosteloos in boekzalen gelezen. Beelden en schilderijen worden in openbare musëa tentoongesteld. Gansch anders is het gesteld met oude muziekgewrochten; verschillende oude compositiën bestaan slechts in handschrift, en de andere werden slechts op een betrekkelijk klein getal afdrukken getrokken, waarvan er dan nog uiterst weinig aan brand, oorlog en vooral aan domme beweenensweerdige vernieling of allerhand huiselijk gebruik, van onwetende eigenaars of ‘bewaarders’ van bibliotheken ontsnapt zijn. 't Is waar, in de 19e eeuw hebben onvermoeibare papiersnuffelaars uit alle landen menig oud meesterstuk uitgedolven en soms in druk uitgegeven; 't heeft echter weinig of niets gebaat. Want indien een boek door ieder ontwikkeld mensch kan gelezen, een beeld of schilderij door iedereen kan aanschouwd worden, een muziekge- | |
[pagina 80]
| |
wrocht kan slechts kenbaar gemaakt worden met behulp van tijd, moeite en geld; met andere woorden, een muziekgewrocht dient uitgevoerd en een min of meer talrijke massa zangers of spelers, of meest beide tegelijk, is daartoe onontbeerlijk. Zangers en spelers hebben echter reeds de handen vol met het aanleeren der hedendaagsche compositieën. Ten andere het ligt in de mode de diepste minachting aan den dag te leggen voor de werken der oude toondichters die men niet eens gewaardigt in te zien; elk muziekant en elk liefhebber heeft slechts oor en oog voor de muziek van zijnen tijd; hij zou het als eene vernedering aanzien voor de toondichters uit de laatste eeuwen moest men de werken van vroegere toondichters met de hunne vergelijken. Dit is oorzaak dat oude compositieën die zelfs van zeer kleinen omvang zijn en voor wiens uitvoering een enkel man volstaan zou, b.v. liederen of clavecimbel-stukken zelden of nooit uitgevoerd worden.Ga naar voetnoot(1) Er bestaat dus bij muzikanten benevens eene misplaatste vaderlandsliefde die, vooral bij Franschen, nog al eens aanleiding geeft tot overboffen van nationaleen kleineeren van vreemde toondichters, nog eene andere en veel meer algemeene voorliefde die men de ‘tijdsliefde zou kunnen noemen,’ een bekrompen vooroordeel waardoor uitsluitend werken uit de laatste eeuwen, maar bijzonder die der laatste jaren en vooral de allerlaatste nieuwigheden en modestukken waardig zijn de aandacht van muzikanten en liefhebbers te vestigen en al hetwelk de oudste meesters geschreven hebben onbekend moet blijven en, spijts die onbekendheid, of beter om wille dier onbekendheid, als knoeiwerk moet veroordeeld worden. Bekrompen vooroordeel, omdat de muziek wel wetenschap maar eerst en vooral kunst is; alle wetenschap is niet alleen van eigen geestvermogen maar veel meer van | |
[pagina 81]
| |
den tijd afhankelijk; geen wonder dus dat de oudste toondichters het in dien opzichte bij de hedendaagsche niet halen kunnen, maar hulpmiddelen en eigenschappen die de wetenschap doet kennen, gebruiken en ordenen om eigen begeestering aan anderen mede te deelen is kunst, en de kunst is bij uitstek iets individueels, dus waren er in vroegeren tijd, ook op muzikaal gebied vernuften die voor de grootste vernuften uit onzen tijd niet moeten onderdoen en meesterstukken voortbrachten, het levensrecht overwaardig. De minachting die aan oude wetenschap te beurt valt, is in zeker opzicht te verontschuldigen vermits ze ontegenzeggelijk tegenover nieuwere wetenschap geheel in het niet zinkt. Toch dient men nooit te vergeten dat die andere wetenschap den weg gebaand heeft tot de onze, evenals de onze, die op hare beurt uiterst gebrekkig en ellendig zal worden, den weg baant tot die der volgende eeuwen; men dient dus, dit kan niet genoeg herhaald worden, elk man te beoordeelen naar zijnen tijd. En dit ook strekt gansch ter eere onzer oude toonkundigen; Wagner, het grootste vernuft der 19e eeuw, vond nieuwe kunstvormen, onze oude Vlaamsche meesters vonden de wetenschap zelf, zoo is b.v. van Ockegem, een Dendermondenaar, de vader van het contrapunt. Plicht is het dus de oude toonkundigen te herdenken; wij Vlamingen zijn echter dubbel schuldig over de vergetelheid waarin die oude toonkundigen ten onzent gedompeld liggen. Wij roemen den oorlogsmoed onzer voorvaderen, de overoude vrijzinnigheid hunner instellingen, hun handel en nijverheid, hun taal, hun zeden, gewoonten en gebruiken; wij wijzen met fierheid op het werk onzer oude bouwmeesters, op onze kerken en stadhuizen; wij spreken van onze wereldberoemde schilders, beeldhouwers, hout- en kopersnijders, glasstekers, ijzer- | |
[pagina 82]
| |
bewerkers, goudsmeden, kantweefsters..... om niet te gewagen van onze dichters en schrijvers - die toch met de beste uit andere landen mogen gerekend worden al zijn ze in den vreemde maar weinig gekend, - maar onze oude toonkunst wordt door de flaminganten zelf onverbiddelijk verzwegenGa naar voetnoot(1) in de opsomming van de faktoren van onzen roem. En nochtans is het vooral op muzikaal gebied dat het Vlaamsche land aan alle landen den toon gaf; Vlaanderen was het beloofde land der toonkunst; in alle beschaafde landen vond men een aantal uitstekende toonkundigen maar zij kwamen allen uit Vlaanderen, 't waren al Vlamingen! Hoogstens ontwaart men hier en daar eene machtige vreemde individualiteit maar zij ontving dan nog, buiten zeer enkele uitzonderingen, hare muzikale opleiding van een Vlaamschen meester; de Vlamingen waren de leermeesters van alle beschaafde volkeren! Als we zeggen dat zelfs de namen onzer oude toonkundigen ten onzent in vergetelheid geraakt zijn, zonderen we geenszins de vaklieden uit die, bij uitzondering in de beoefening der muziek wat meer zien dan een geldgewin en de liefhebbers die ze wat hooger stellen dan een tijdverdrijf, immers de Vlaming die over een en ander een oppervlakkige kennis wil putten, gaat - natuurlijk! - te rade bij een Franschman. Verleden jaar zag ik voor het raam van een muziekwinkel eener groote Vlaamsche stad een werk liggen betiteld ‘La Musique et les Musiciens’ Paris 1898, dat me zoo aanlokkelijk toescheen dat ik, spijts den duren prijs, mijne begeerte niet kon bedwin- | |
[pagina 83]
| |
gen het te bezitten; de besteller zegde me dat hij reeds enkele exemplaren van dit werk verkocht had en dacht dat het bijval zou hebben. Aan de geschiedenis der muziek waren er in dit werk een honderd bladzijden toegewijd. Daarin treft men ten hoogste de namen aan van zeven of acht meesters der oude Vlaamsche school, hoewel het Vlaamsche tijdvak het eerste en het belangrijkste en tezelvertijd het door alle muziekkundigen minst bekende tijdvak is der muziekgeschiedenis. De lezer die uitsluitend dit werk raadpleegt, zal nooit veel vergeten van ons schitterend Vlaamsch tijdvak! Om de nieuwsgierigheid van den lezer te voldoen blijven we den schrijver volgen in den loop zijner ‘grandes étapes de l'art musical’; na gesproken te hebben over andere toondichters deelt schrijver zijne geschiedenis in drie hoofdstukken; het eerste noemt hij: de Duitsche, het tweede de Italiaansche, het derde de Fransche school. Schrijver vergenoegt zich met de namen der toondichters naar de volgorde van den tijd in reien te stellen, en telkens enkele bijzonderheden over leven en werken mede te deelen: zoo hoeft hij den lezer niet in te wijden met tijd en omstandigheden noch algemeene beschouwingen en gevolgtrekkingen te maken: dit spaart hem niet alleen ontzaglijk veel studie maar ook nog de moeite van 't opstellen. Voeg daarbij dat vele uitstekende toondichters vergeten wierden terwijl er anderen van tweeden of derden rang vermeld worden, maar schrijver zegt zelf ergens ‘qu'il énumère au hasard’Ga naar voetnoot(1)! Bij zijn hoofdstuk over de ‘Fransche school’ willen we stil staan: ‘Je serais bien embarrassé, heet het, pour signaler les traits distinctifs de l'école belge et en quoi elle se sépare de la nôtre; les deux nations parlent la même langue et ont la même musique, sauf peut-être des différences d'accent. Aussi me permettra-t-on de les considérer comme ne formant | |
[pagina 84]
| |
qu'une seule école, qu'on est libre d'appeler l'école gallobelge’ ‘ - !!! - Hadde schrijver het woord belge dat tweemaal voorkomt, vervangen door het woord wallonne, dan zou hij de waarheid wat dichter nabijkomen; het is waar inderdaad dat de trant van vele Waalsche toondichters veel weg heeft van den trant van vele Fransche, maar waar er spraak is van nieuwere kunst, en vooral van nieuwereGa naar voetnoot(1) toonkunst, Walen en Vlamingen doen samengaan in eene school, zij het dan ook eene ‘Belgische’ dat is louter onzin, want de Vlaamsche kunstgeest heeft weinig of niets gemeens met den Waalsche; 't is hetgeen die Fransche schrijver zelf, al beweert hij juist het tegendeel schijnt te begrijpen; hij heeft het aangedurfd toondichters lijk Peter Benoit, Tinel, Blockx, Wambach en zooveel anderen eenvoudigweg als Fransche kunstenaars te doen doorgaan; de aanduiding van de titels hunner werken zou tevens zijn eerste valsche bewering namelijk dat Franschen en Belgen dezelfde taal spreken geloochend hebben; wat gedaan dus? Wel gansch op 't einde van 't werk den naam van Peter Benoit terloops eens vermelden erbij gevoegd ‘son nom est déjà célèbre’ en Tinel, Blockx, Wambach en tutti quanti eenvoudig doodgezwegen! Zoo wordt België door dien Franschman op dubbele wijze ontroofd: 1°) door verzwijging van al zijne toondichters die op Vlaamsche teksten schreven en die toch veruit de bijzonderste zijn; 2°) door aanduiding als Fransche kunstenaars van een zeker getal harer toondichters die op Fransche teksten schreven of vooral instrumentale gewrochten voortbrachten. Zoo treffen we in zijne galerij van Fransche toondichters de volgende Belgische namen aan: Gossec (van Vergnies), Grétry (van | |
[pagina 85]
| |
Luik), Grisar (van Antwerpen), Franck (van Luik), Gevaert (van Huysse, Oostvl.)Ga naar voetnoot(1), de Bériot (van Leuven), Vieuxtemps (van Verviers), Servais (van Hal), Lemmens (van Antwerpen), Fétis (van Bergen), en Leborne (van Brussel). Men ziet het, Fransche geschiedschrijvers hebben een vindingrijken geest en weten met alles raad! De Franschen ontnamen ons reeds krijgshelden en staatsmannen, - te beginnen met Lhodwig of Clovis en Karel den Greote, - wetenschappelijke mannen en Fransch schrijvende letterkundigen - te beginnen met Froissart -; zij ontnamen ons nog een aantal onzer toondichters! Indien men zich over eigen berooven getroosten kan door de bedenking dat een ander hetzelfde lot ondergaat, strekke het ons ten troost dat ook enkele toondichters uit Duitschland, Italië, Zwitserland - al zijn het slechts diegenen die in het begin der 19e eeuw of vroeger nog door de omstandigheden genoodzaakt waren in het overmachtige Frankrijk te verblijven, en dus op Fransche teksten te schrijven, namelijk Gluck, Martini, Cherubini, Reicha, Nicolo, Meyerbeer, Niedermeyer, Beber, Offenbach - door Franschen als kunstmannen van Frankrijk aangematigd worden! Men veroorlove ons te dezer gelegenheid nog eene aanmerking van anderen aard: wij treffen in dit werk vrij talrijke titels aan van werken over muziek door den schrijver geraadpleegd of ter bestudeering aanbevolen; we zoeken er echter vruchteloos naar een eenigen titel van een werk geschreven in eene andere taal dan het Fransch, waaruit mag en moet besloten worden dat de schrijver enkel Fransch kent; men bedenke nu dat hier geen spraak is van den eersten den beste: schrijver is leeraar aan het Conservatorium te Parijs en wel leeraar | |
[pagina 86]
| |
van harmonie; nochtans is hij niet in staat andere werken over toonkunst te raadplegen dan die welke uit de pen vloeien van Franschen, benevens die van Gevaert en zeer enkele vertalingen uit Duitsch en Engelsch. Indien de bijzonderste leeraars zelf uit ‘le cerveau et le coeur de France’, leeraars die boeken uitgeven over de muziek als wetenschap en als kunst in de onmogelijkheid verkeeren kennis te nemen van de beste werken en tijdschriften die in den vreemde verschijnen, mag daar gerust uit afgeleid worden wat in de laatste jaren op louter wetenschappelijk gebied door Vlaamsche geleerden bestatigd werd, namelijk dat Frankrijk en dus ook België afgezonderd is van de kunstbeweging in den vreemde, en als gevolg daarvan dat Franschen en Belgen hierin deerlijk verachterd zijn. Gelukkig maar dat over de wereld een enkele muziektaal heerscht. Wat aan gehalte te kort schiet kan toch onmogelijk door het getal vergoed worden, want we bekennen volgaarne dat de Franschen, met een bijzonder gemak van schrijven begaafd, alle jaren een aantal werken over allerhande kunstvakken in de Fransche en Belgische wereld zenden. 'k Was nu echter geleerd en 'k weerstond aan de verleiding van verlokkende reklaamtitels op het verso van het aangekochte werk: ‘Jurant, mais un peu tard,.....’ Daar niemand zich aan 't werk stelt om onze oude Vlaamsche toondichters aan het huidig Vlaamsch geslacht bekend te maken, willen wij het spijts onze geringe krachten beproeven, en na eene voorafgaandelijke korte studie over de toonkunst in de Oudheid eene reeks artikelen aan oude Vlaamsche toonkundigen toewijden. Het zijn eenige bouwsteentjes eener geschiedenis der Vlaamsche toonkunst die we wel verhopen, zij het dan ook maar binnen tien jaar, indien God ons leven en gezondheid gunt, te bewerken. E. |
|