ontgoocheling; willen zij hun ingeboren talent ontwikkelen en zich gedurende enkele jaren met de borst op het beoefenen der tooneelletterkunde toeleggen, dan, meenen we, zullen zij er geraken.
Hooger, in alle opzichten, staat ‘Uitheemsch en Inlandsch’ van ‘J. Berca’. 'Schrijvers doel is den invloed te laten uitschijnen van vreemde literatuur en zeden ‘die als een verpestend vergift op de Vlaamsche jeugd inwerken’: Daar steekt veel waarheid in, maar in zijn stuk gaat het wat al te ver; tusschen het goede en het kwade ligt geen taalgrens; als we over al het kwade spreken dat Frankrijk oplevert, waarom ook geen woordje reppen over het goede - b.v. zijne geschriften van kanselwelsprekendheid - dat er daar te vinden valt? Het ongeluk ligt juist in het feit dat dit goede in België haast niet gelezen wordt, terwijl al het kwade en het onbeduidende met gretigheid onthaald wordt. Beter ware de Vlaamsche Studentenbeweging dus verheerlijkt hadde de schrijver tegenover den franschgezinden student uit zijn stuk, die voor het Fransch zijn moedertaal verstoot en van Frankrijk niets overneemt dan het kwaad, door zijn vlaamschgezinden held de leuze niet doen voorstaan: ‘weg met het Fransch!’ maar wel ‘Nederlandsch spreken en schrijven, ook Fransch, Duitsch en Engelsch lezen, maar uitsluitend het goede en het schoone.’
Het stuk maakt ons met toestanden bekend waarin ‘eenige personen meer doorschijnend en handelend optreden;’ de voornaamste dier personen zijn twee gebroeders die scherp tegenover elkander staan; de eene is flamingant, de andere franskiljon, die tegenstelling is een goede vondst. Hun vader is een brave burger van den ouden stempel die bang is voor al wat uit den vreemde komt, een bekrompen mensch dus, Jozef, de Franschgezinde student is niet verstokt in de boosheid maar staat gansch onder den invloed van zijn spotzuchtige en wijs-