En bij het prachtige Paroolstuk van Theodor Holman over Simon en zijn broer Jan Carmiggelt en Weinreb en Renate Rubinstein stond een brief van Annie Schmidt afgebeeld waarin zij schrijft: ‘Nu je 65 bent en je zit daar breeduit op je gemak beroemd te wezen en je laat je weer 's huldigen voor de zoveelste keer, nu wil ik óók 's wat aardigs zeggen. Over je vrouw Tiny.’
Negen van de tien Nederlandse schrijvers die dachten of hoopten dat zij leuk waren, hebben geprobeerd te schrijven als Simon Carmiggelt. Wij waren geabonneerd op het Haags Dagblad, en daar stonden zijn Kronkels in. Die las ik als dertienjarige elke dag en daarna plagieerde ik ze en las ik ze als eigen maaksel voor aan mijn ouders. Onder het eten. Om de beschuldiging van overschrijverij te voorkomen, ondertekende ik mijn werkjes niet met Kronkel maar met Krinkel.
Een jaar of twintig later, in 1976, organiseerde Het Parool een wedstrijd onder de titel ‘Zoek de Kronkel’. Vijf schrijvers werd verzocht om, anoniem, een Kronkel te schrijven. Rinus Ferdinandusse, Renate Rubinstein, Henk Spaan, Nico Scheepmaker, Simon Carmiggelt zelf en ondergetekende. De lezers mochten raden van wie de echte Kronkel was.
Charlie Chaplin deed ooit anoniem mee aan een Chaplin-imitatiewedstrijd en werd hierbij zevende. In de wedstrijd ‘Zoek de Kronkel’ werd Simon Carmiggelt vierde. De winnaar was Henk Spaan en ik werd derde met het stuk ‘Jas’. Ik zal het u voorlezen, om te illustreren dat zelfs honderd Carmiggelt-achtige bijvoeglijke naamwoorden en stijlfiguurtjes nog geen Kronkel maken.