| |
| |
| |
Marcel Möring
Over De Kapellekensbaan en de modernistische roman
Laten we het woord ‘modernisme’ vergeten als we over Boons Kappelekensbaan spreken, want in Nederland betekent zo'n woord dat het opgeborgen is, met een labeltje eraan, en dat we weer verder kunnen. Die rare Boon. Dat rare boek. Goddank is er maar een van, van Boon en van dat boek, en hoeven we niet te peinzen over De Roman, De Literatuur en Het Tijdsgewricht en kunnen we - boekhandelaren, uitgevers en schrijvers - weer piekeren over hoe we ons breed kunnen maken op de volle tafels met literaire thrillers, kwebbelboeken van bekende mensen die bekend zijn geworden omdat ze bekend zijn geworden en de handenarbeid van de wellmade novel die zo geliefd is bij leraren der middelbare school en critici. En laten we het niet hebben over wat de roman zegt over de roman, over ons en de sluier van cliché en gemakzucht die over onze ogen ligt. Laten we ook niet spreken over De Kapellekensbaan als een boek dat, net als Het boek Ik van Schierbeek of Het boek Alfa van Ivo Michiels, met lange tanden werd geconsumeerd door de recensenten van dienst, die zich in alle drie gevallen afvroegen of de heren Boon, Schierbeek, Michiels eigenlijk wel konden schrijven, of ze überhaupt enig benul hadden van vorm en stijl en structuur. Ze werden viezerikken genoemd, ziekelijke pessimisten, erger nog: autodidacten. Hun boeken werden met uitroeptekens afgeraden. Zoals in het geval van Schierbeek: ‘Niet zo geschikt voor een leeslijst! (Wegens de ontoegankelijke stijl en de experimentele opzet).’
Wat gebeurde er toen Boon Madame Odile terzijde legde en tot een schepping uit het niets besloot? Want daar gaat het om in het geval van Boon, Michiels en Schierbeek: de schepping van een wereld die geen kopie is van een wereld.
Boon neemt de positie in van de theoretische natuurkundige die, zonder Newton, Einstein en Bohr af te wijzen, denkt
| |
| |
dat het een goed idee is om buiten het kader van de bestaande verklaringen te denken. En waar de theoretische natuurkunde het tantaliserende idee van de snaartheorie, een multidimensionale wereld en het bestaan van parallelle universa ontwikkelt, stelt de schrijver een nieuw model van de roman voor. Waar de meeste schrijvers het bestaande model tot in het oneindige kopiëren en bevolken met andere personages, gebeurtenissen, flora en fauna, is De Kapellekensbaan een genesis en net als in Genesis wordt er niet alleen een wereld geschapen en gemeubileerd, maar vooral de vraag gesteld wat de wereld is, wat wij denken als wij over de wereld denken, hoe wij dat doen en, vooral, hoe wij dat déden.
Er is natuurlijk geen schepping uit het niets. Die was er niet in Genesis, waar een schepper schiep, die is er niet in de natuurkunde, want zelfs als het heelal uit een minuscuul punt is ontstaan was er nog altijd dat punt, die is er niet in de literatuur, waar de schrijver de schepper is of, het is maar waar men de voorkeur aan geeft, een punt.
De zestiende-eeuwse kabbalist Isaac Luria verklaarde de schepping uit het niets als een proces waarbij De Oneindige zich uit zichzelf in zichzelf terugtrek, vaten van licht maakt die licht bevatten en ongelukkigerwijs niet bestand blijken tegen de kracht van de inhoud. De vaten breken, vonken verspreiden zich en gaan deel uitmaken van de schepping. Een wereld is ontstaan door een ongeluk en die wereld is, dus, chaotisch en niet heel. Er was nog een kans, zegt de kabbala, om de chaos op te heffen en de wereld weer heel te maken. Die lag in handen van de eerste mens. Maar die was natuurlijk net zo feilbaar, chaotisch en niet-heel als de schepping, dus daar kwam niets van. Zo zitten we met een wereld die van alle mogelijke werelden de slechtst denkbare is, want geboren uit ongeluk en chaos.
Maar in alles, zegt de kabbala, in het mooie en het lelijke, in het betekenisvolle en het zinloze, in goed en kwaad, zit een vonk van het licht, van de scheppende kracht waarmee alles begon. Het is de taak van de mens om de vonken bijeen te brengen. Dat heet tikkun ha-olam, het heelmaken van de wereld. Dat is wat de schijver doet.
| |
| |
De Britse schrijver en literatuurtheoreticus Gabriel Josipovici gaf in 2007 de Coffin Lecture on Literature, die in uitgewerkte vorm is gepubliceerd als What ever happened to Modernism? Hij beschrijft daarin de merkwaardige sensatie die hem bevangt als hij werk van hedendaagse Britse schrijvers als Martin Amis, Ian McEwan of Blake Morrison leest. Het is, schrijft hij, ‘alsof ik en de wereld kleiner en zuiniger zijn gemaakt. Ik vraag me af waar dat vandaan komt, die kleinburgerlijke gespannenheid, deze vrees om de controle kwijt te raken, dit schooljongens-verlangen om op te scheppen en te shockeren’. De literatuur die hem omringt, lijkt te zijn ontstaan in een staat van bewuste onbekendheid met de ontwikkelingen die Proust, Joyce en Kafka in gang hebben gezet. De roman, aldus Josipovici, is gereduceerd tot een kwestie van vakmanschap, door schrijvers die menen dat romans eigenlijk net zoiets zijn als tafels en stoelen, die uit verticale en horizontale delen bestaan die goed in elkaar gezet moeten worden en daarmee is de kous af.
Will Self, dit jaar genomineerd voor de Booker Price met een uitgesproken modernistische roman, Umbrella, ziet een verband tussen dit literaire anachronisme en het anachronisme van het politieke systeem, het schaduwspel van onze levens in het publiek domein en de bordkartonnen werelden van de ficties waarvan wij zo houden.
En kijk, begon het daarmee ook niet voor Boon, die met Madame Odile het leugenachtige idee opzij schoof van de goedgemaakte roman, die knap als een ingewikkeld uurwerk in elkaar zit, en in plaats daarvan aanving met een boek dat een boek mocht zijn, dat niet haakte naar de bewondering van lezers, critici en leraren die het kunstje zo liefhebben? Zoals Ivo Michiels in een interview met Lidy van Marrising zei: ‘Men verwart een literair werk met een kookboek. Een kookboek gáát over iets, een tekst is.’
Mijn enige kritiek op Josipovici is dat hij veronderstelt dat die onverschilligheid ten opzichte van het modernisme een Britse aangelegenheid is. Was dat maar waar. Ik ben bang dat wij, Nederlanders en Britten, in dit geval treurig veel op elkaar lij- | |
| |
ken. Zij waren er hooguit eerder mee. Maar nu zijn wij, altijd één oog gericht op wat achter de Noordzee ligt, minstens zo geborneerd. Net als de Britten en de Amerikanen schrijven wij goed geknutselde romans, liefst met een plot, zo'n boek waarvan je als criticus kunt zeggen dat het zo'n scherp beeld geeft van de tijd waarin we leven, met karakters waarin je je kunt ìnleven en veel kwesties die lijken op hedendaagse kwesties, als ze al niet gewoon literair herkauwen wat spraakmakend in de krant stond. En het helpt natuurlijk niet mee dat het slecht gaat met de kunsten in het algemeen en de literatuur in het bijzonder. Benarde schrijvers, zorgelijke uitgevers en ploeterende boekhandelaren hebben de blik angstig gevestigd op de grootste gemene deler omdat die natuurlijk de grootste kans maakt op de grootste punt van de omzettaart. En dan betreden we de boekhandel en wat we uitgestort zien op al die tafels is een immense vloed aan boeken waarin niets op het spel staat, waarin niets is ondernomen, waarin geen poging is gedaan om de rijke literaire geschiedenis en haar voortbrengselen te verwerken. Het is mijn nachtmerrie: een universum van eindeloos herhaalde werelden, een cyclus van copy-paste die romans oplevert waarin alleen nog de namen, de straten en de gebouwen van elkaar verschillen, een geeuwverwekkende, dodelijk vervelende afwisseling van verhalen en anekdotes. Dit is Groundhog Day in de literatuur.
Maar we kunnen natuurlijk altijd teruggrijpen naar, nou ja, Boon, Michiels, Schierbeek, Krol. Hoewel...
Een half jaar geleden presenteerde ik de eerste roman van een schrijver in Dominicanen/Selexyz. Voorafgaand hokten we wat bij elkaar, vrienden, familieleden, boekverkopers, in de open ruimte voor de opgestelde stoelen. Om ons heen bijna manshoge displays met Scandinavische thrillers. Niks mis mee, laat duizend bloemen bloeien. Ik dwaalde af en besloot de kasten te inspecteren. Bij de M trof ik drie van mijn vijf romans aan, waarmee het knaagdier van het narcisme was gevoed. Geen van Oek de Jong, echter. Eén boek van Hugo Claus. Boon, het spijt me, niet. Naar Michiels, Krol of Schierbeek hoefde ik niet te zoeken, want ik wist al lang dat hun werk nauwelijks verkrijgbaar is en in enkele gevallen zelfs alleen nog maar antiquarisch.
| |
| |
Ik zou graag de conclusie willen trekken dat het aan Maastricht of Dominicanen ligt, maar dat is niet zo. Dit is de werkelijkheid in 9 van de 10 boekhandels. Niet omdat alleen nog op de tafels ligt en in de kasten staat wat snel verkoopt, maar vooral omdat uitgevers de backlist niet meer uitgeven. En waarom zouden ze ook? Er is geen hond die zoiets nog koopt. En waarom zou iemand zoiets ook willen kopen, als de leeslijst (havo/vwo) van het lyceum waarop mijn kinderen zitten wel Kruistocht in spijkerbroek vermeldt, maar geen Het verdriet van België, wel Herman Koch, maar geen Gerrit Krol? Je kunt de Nederlander honderdduizend canons aansmeren en evenzoveel ‘vensters op de geschiedenis’, maar dat is water naar de zee dragen als je vindt dat het vak Nederlands vooral leuk en praktisch moet zijn. Er gaan op onze scholen meer uren op aan debating - merkwaardig voor een volk dat al vijftien jaar gevangen is in het soort getier en gekanker waarmee Geert Wilders in de kamer is gekomen -, het schrijven van sollicitatiebrieven en het groepsgewijs maken van powerpoint-presentaties. Onze scholen zijn de trouwe leveranciers van kannonvoer voor de markteconomie en van kanonnenvoer hoef je niet te eisen dat het weet wie Simon Vestdijk is. Kannonenvoer houd je het best rustig met de opium van de televisie.
En dat is waar alles bij elkaar komt, de schrijver die zijn vakmanschap is meesterschap-kunstje doet, de uitgever die zo consumentgericht is dat hij zich in de keuze voor zijn omslagen laat adviseren door de boekhandel, de boekhandel die in stapels en publieke persoonlijkheden denkt, en ten slotte de lezer die van de literatuur verlangt wat hij op de televisie ziet: amusement dat snel, onderhoudend en herkenbaar is. En laat ik de academische gemeenschap niet vergeten, die zo graag een wetenschap wil maken van letterkunde dat zij de literatuur ontluistert en reduceert tot een sociologische aangelegenheid, een cottage industry die smaakvol amusement produceert voor een middenklasse die te deftig is om te pronken met gouden sieraden en dikke auto's en zich in plaats daarvan profileert met kunst en cultuur; een academische
| |
| |
gemeenschap die computermodellen maakt om stilistische kenmerken te kwantificeren, maar die niet meer in staat is om met het gezag en de overtuiging van Erich Auerbach over schoonheid te spreken.
Af en toe praat ik 's avonds met een vriend over Gilliams en Beckett, obscure muziek en onze vrouwen. De laatste keer was een paar weken geleden en toen kreeg de avond een bitter-weemoedig tintje. Ik had hem verteld dat ik in het Letterkundig Museum over Boon zou spreken.
‘Ach, Boon,’ zei hij met spijt.
En toen: ‘Ach, het Letterkundig Museum.’
Ik maakte een nieuwe fles wijn open en toen ik had ingeschonken, zaten we een beetje voor ons uit te staren.
‘We leven in een eindtijd,’ zei ik.
‘Dinosaurussen zijn we,’ zei hij.
We knikten.
En op de een of ander vreemde manier voelde ik mij op dat moment onverwacht doorstromen met, ja, frisse moed, kracht, noem het een goddelijke vonk die opflakkerde en het donker in mij verlichtte. En ik vertelde hem wat ik in mijn nieuwe roman van plan was en dat ik, net als Boon, dan veel illusies kwijt mag zijn geraakt, maar dat nog niet betekent dat ik het geloof in de literatuur en het belang van de roman heb opgegeven. Schop de mensen een geweten, zei Boon, en hij bedoelde dat ongetwijfeld politiek. Maar, verdomme, sloeg ik die avond met de vuist op tafel, ìk zal schrijven om ze een literair geweten te schoppen. Als we al in een eindtijd leven, dan met een ‘bang’ en niet met een ‘whimper’. Amusement is de vijand van de kunst en het wordt tijd dat we daar naar handelen. Geen compromissen, geen sandwichformules waarbij we ons laten verpakken tussen twee leuke dingen, geen valse beloftes in door de inkoopmaffia goedkeurde omslagen. Nur literatur.
|
|