| |
| |
| |
Maria Vlaar
Het verlangen naar onsterfelijkheid bij Vincent, Paul en Orlando
Over Grip van Stephan Enter
Vincent en Paul zitten in de Eurostar op weg naar Londen. Ze hebben een afspraak voor een reünie met Martin en Lotte, die in Engeland wonen. In de trein lezen ze de krantenkop ‘onsterfelijkheid binnen handbereik’. Het bijbehorende artikel gaat over een Amerikaanse hoogleraar die aankondigt dat de wetenschap de onsterfelijkheid van de mens binnen handbereik heeft gebracht. Over twintig jaar zou het zover kunnen zijn. De twee vrienden die elkaar vele jaren niet meer zagen, fantaseren over de voor- en nadelen van dat eeuwige leven.
Vincent heeft allerlei bedenkingen: er zijn al te veel mensen op aarde, en als die ook nog allemaal moeten blijven leven wordt het erg vol. Je leven wordt minder waard, omdat je er zoveel van hebt. En hoe onsterfelijk je ook bent, je hebt maar één jeugd, en die ‘krimpt tot een steeds kleiner en kleiner deel van je leven - word je dan op den duur niet verteerd door melancholie?’ Onsterfelijkheid leidt dus in Vincents ogen tot een onverteerbare vorm van melancholie.
Paul lijkt wel te voelen voor het concept van onsterfelijkheid: ‘Natuurlijk verandert je leven als je onsterfelijk werd’, maar hij ziet voordelen. Zolang je je ogen en oren open houdt en je blik fris, kun je volop de wonderen van het leven meemaken, tot in de oneindigheid. Op die manier zou je altijd, hoe theoretisch ook, het geluk kunnen nastreven. Totdat Paul beseft dat als je eeuwig bleef bestaan, ‘de dood groter werd, een onvoorstelbare ramp’.
Intussen reist Martin met zijn dochtertje in de bus naar het station om zijn oude vrienden op te halen. Met Lotte vormden de vrienden twintig jaar eerder een alpinistenclubje. Een klimtocht in de Lofoten, in Noord-Noorwegen, is voor alle vier beslissend gebleken voor het vervolg van hun leven. Net als bij Vincent en Paul komen bij Martin voortdurend herinneringen op aan wat zich twintig jaar eerder op de Lofoten heeft afgespeeld.
| |
| |
Het gesprek over de onsterfelijkheid zet zich voort nadat Vincent en Paul zijn afgehaald en ze een wandeling maken naar Martins huis aan de Engelse kust. Nuchter merkt Martin op dat het eeuwige leven maakt dat het leven ‘zijn noodzakelijke structuur’ verliest. Onsterfelijkheid, zo lijkt hij te willen zeggen, is onverenigbaar met een gelukkig leven.
Onsterfelijkheid leidt tot melancholie, en melancholie is geen recept voor geluk: dat lijkt de uitkomst van hun gesprek. En de lezer kijkt dan de diepte in, en ziet dat Paul en Vincent doodongelukkig zijn.
| |
Melancholie
Als íemand weten kan waartoe onsterfelijkheid leidt is het Orlando, de adellijke Engelse zestiende-eeuwse Lord uit de gelijknamige roman van Virginia Woolf. Hij kent het eeuwige leven. ‘For the philosopher is right who says that nothing thicker than a knife's blade separates happiness from melancholy.’ Zo zegt de verteller van het boek, die zich de biograaf van Orlando noemt, dat er maar een dun laagje ijs tussen geluk en melancholie is als het gaat om de voor- en nadelen van onsterfelijkheid.
Orlando (1928) is allereerst een satirische, witty roman over gender, de aantrekkingskracht van poëzie op de adel, en de worsteling die schrijven is. Onder het eeuwen durende levensverhaal van Orlando klinkt zijn onsterfelijkheid als grondtoon. De verschillende fasen in zijn leven gaan abrupt in elkaar over, en worden aangekondigd door een week waarin Orlando ononderbroken slaapt. De eerste keer dat dat gebeurt, denken zijn bedienden (hij heeft er honderdvijftig!) dat hij dood is, en daarna weer tot leven komt. Maar als dat inderdaad zo zou zijn, stelt de verteller, ‘of what nature is death and of what nature life?’ Hoe kun je de dood en het leven van elkaar scheiden in het geval van onsterfelijkheid?
Paul loopt aan het slot van Grip in een onbestemd uitgestrekt moment langs de vloedlijn, ziet hoe de zon zich aan het terugtrekken is, bespeurt de eeuwigheid in een kiezelsteen, en voelt zich alleen. Hij is estheet bij uitstek en concentreert zich op zijn eigen gedachten. Intussen hangt Vincent, op een
| |
| |
steenworp afstand van Paul, aan een klif boven het rotsige strand van Engeland. De vloed kwam razendsnel op, het stuk strand waar Paul en Vincent liepen werd afgesloten, en de rotswand beklimmen leek hem de enige uitweg om niet te verdrinken. Vincent noch de lezer weet of hij het er levend zal afbrengen. Vincent weet wel dat hij niet meer terug naar beneden kan zonder te vallen en zijn nek te breken, en dat hij zich ook niet kan optrekken aan de plag bovenop de rots, waar hij zijn vingers ingeklauwd heeft. Vincent bevindt zich in een positie van niet-dood en niet-levend zijn, in een tussenfase. Dood en leven zijn niet meer van elkaar te onderscheiden. Onsterfelijkheid binnen handbereik?
Wat is dood en wat is leven, als een mens onsterfelijk is? Die vraag is de grondvraag in Orlando. Orlando is dan wel onsterfelijk, hoewel het de vraag is of hij dat zelf weet, maar zeker niet leeftijdloos. Vincent heeft gelijk: hoe onsterfelijk je ook bent, je hebt maar één jeugd.
Als kind is Orlando een wervelwind. In een scène aan het begin van het boek staat hij uit te kijken over zijn landgoed, ziet in de verte andere landerijen, en zelfs het Kanaal (waar eeuwen later Vincent en Paul in de Eurostar onderdoor razen!), en hoort dan een trompet. Er doemt een stoet mensen te paard op. ‘The Queen had come.’ Orlando rent naar binnen, kleedt zich om in een woeste wolk van ‘crimson breeches, lace collar, waistcoat of taffeta, and shoes with rosettes’ en stort zich dan in dat immens grote kasteel via ‘short cuts known to him’ naar beneden, naar de dinerzaal. Hij wordt uitverkoren de piepjonge minnaar van de koningin te worden. ‘Here comes my innocent!’ roept ze verrukt uit als hij bij haar in bed duikt.
Onstuimigheid en onschuld zijn een onweerstaanbare combinatie. In Grip heet dat ‘een en al luciditeit en ontvankelijkheid’, als de twintigjarige Paul, ‘iemand die soms niet bestond als hij alleen was, of uitsluitend uit zintuigen’, op zijn fiets door de stad raast, stopt ‘in een vogelvrije minuut voor een rinkelende overweg’ en een sensationele gewaarwording ondergaat, die weer vlot getrokken wordt als hij zijn voet op
| |
| |
de trapper zet en verder sjeest. Een groot geluksmoment, gewoon bij een spoorwegovergang, op de fiets...
Paul en Vincent blijven verlangen naar die geluksmomenten, die ongeplande overvallen van jeugdigheid, die momenten van beweging. Paul leeft twintig jaar later nog steeds als een student, hij hoeft zelfs niet te werken omdat hij geld heeft geërfd. En Vincent is na een afgebroken carrière als onderzoeker in Japan weer bij zijn ouders in Zeeland ingetrokken, wat hij niet aan zijn vrienden durft te bekennen. ‘I will never grow so old again,’ zingt Van Morrison de lijfsong van hun jeugd. Paul en Vincent zijn onverbeterlijk melancholiek en verlangen beiden naar onsterfelijkheid, naar geluksmomenten die duren en duren.
| |
Onzijdigheid
Het leven van Orlando toont dat onsterfelijkheid niet alleen melancholiek maakt. Orlando vindt skeletten van zijn voorouders, bijgezet in de adellijke grafkelder, en merkt bevreemd op, dat hij kan zien noch voelen of zij tijdens hun leven mannen of vrouwen waren. De dood maakt ze onzijdig.
Het is echter niet alleen de dood, maar ook de onsterfelijkheid die onzijdig maakt. Orlando is onzijdig. Hij leeft in de zestiende eeuw als jongeman, maar verandert halverwege het boek in een vrouw. Als hij na zijn dramatisch verlopen eerste echte liefde de wijk heeft genomen naar Constantinopel, ondergaat hij een genderverandering: na opnieuw een hele week slapen wordt hij wakker als vrouw. Tot aan het einde van het boek, op donderdag 11 oktober 1928, als Orlando zesendertig is en bijna vijf eeuwen geleefd heeft, blijft ze dan een vrouw.
Maar onzijdige mensen bestaan niet. En in dat geval is onsterfelijkheid ook een vorm van dood-zijn. Of een vorm van niet-leven. Onzijdige mensen zijn zoals Vincent daar als een Orlandeske figuur aan het klif hangt: in een eeuwige tussenfase.
De dood is afgezworen, door de onsterfelijke Orlando. Maar daarin ligt ook het grote gemis. In de negentiende eeuw trouwt Orlando met wat haar tweede grote liefde is:
| |
| |
Bonthrop. Als zij zich voorgoed gewonnen geven aan hun liefde voor elkaar, komt er ook ineens een barst in Orlando's vanzelfsprekende onsterfelijkheid; voor het eerst voelt zij de aantrekkingskracht van de dood. Ze is ineens ‘desirous only of meeting death by herself’, en bedenkt zich dat mensen dagelijks sterven, aan ‘dinner tables’ of buiten in de ‘autumn woods’. ‘The desire for death would overcome her, and so saying “Bonthrop” she said in effect “I'm dead”.’ Door hem haar liefde te bekennen, zegt zij dat zij dood is. Liefde en dood gaan kennelijk beter samen dan liefde en onsterfelijkheid. Het lijkt er zelfs op dat liefde en onsterfelijkheid niet verenigbaar zijn.
| |
Eenzaamheid
Intussen hangt Vincent nog steeds aan het klif. Terwijl hij zijn angst voelt wijken en de lezer hem voor eeuwig hangend achterlaat, voelt Paul zich, wandelend over het strand in alle eenzaamheid, ‘volstromen met geluk’. ‘Dit is het leven dat ik altijd heb gewild. Dit is het,’ bedenkt hij. Even denk je dat hij zijn gecompliceerde persoonlijkheid heeft overwonnen, en dat hij kiest voor het leven en het geluk. Maar dan weet je ineens dat dat niet zo is. Probleem is namelijk, dat het niet Pauls eigen leven is dat hij ziet: het is het leven van de derde man in de roman, Martin. Paul loopt over Martins strand, ziet in de verte Martins huis, ‘het verste huis, het laatste van het dorp’, geniet van Martins uitzicht, en ziet op het terras van dat huis Martins vrouw lopen, Lotte. Paul wil iets dat de ander heeft, en ook Vincent zou willen dat hij Lotte niet had afgewezen. Hij hoopt op een tweede kans. Waarom vinden Vincent en Paul zo moeilijk het geluk, terwijl Martin het voor het grijpen lijkt te hebben? Juist het verlangen naar onsterfelijkheid blijkt ze danig in de weg te zitten.
Want wat doet onsterfelijkheid met een mens? Onsterfelijkheid, zo is te lezen in Orlando, is hét recept voor eenzaamheid. Paul en Vincent zijn door en door eenzaam geworden door hun verlangen naar onsterfelijk geluk. Ze grepen te hoog. En twintig jaar later hangen ze daar eigenlijk allebei, aan het klif.
| |
| |
‘Hij was helemaal alleen, het gevoel van eenzaamheid was volkomen.’ Zo staat het op de een-na-laatste pagina van Grip. Het citaat gaat over Paul, terwijl hij langs de vloedlijn loopt, en Vincent tussen dood en leven aan de klif hangt.
‘I am alone.’ Dat zegt Orlando, de eerste keer dat hij sprekend in de roman wordt opgevoerd. Bij het verlangen naar een eeuwig leven klinkt voortdurend een fundamentele eenzaamheid mee, een onvermogen lief te hebben.
Onsterfelijkheid leidt tot melancholie, onsterfelijkheid maakt onzijdig, onsterflijkheid leidt tot eenzaamheid... het lijkt duidelijk: jeugdige lust en onstuimigheid gaan niet samen met onsterfelijkheid. Jeugd leeft in het hier-en-nu, jeugd laat zich door zijn lusten leiden, jeugd zoekt zijn peer group. Toch is het ontegenzeglijk waar dat het verlangen naar onsterfelijkheid juist hoort bij de jeugd. Jonge mensen zijn veel banger voor de dood dan mensen die halverwege hun leven zijn. En oude mensen kunnen soms vol vertrouwen dood gaan; niet omdat ze denken naar de hemel te gaan, maar omdat ze niet bang zijn voor wat er al dan niet op ze wacht. Omdat ze uitgeleefd zijn.
De jeugdjaren worden in Grip opgeroepen in de herinnering. Terwijl de drie vrienden naar elkaar toe reizen, komen herinneringen boven aan hun schooltijd, hun studiejaren, hun ontmoeting, en hun gezamenlijke finest hour: de klimtocht op de Lofoten, samen met Lotte. De Lofoten vormen bij uitstek een plek van onmetelijkheid en tijdloosheid, alleen al door het noorderlicht. Nu zijn ze veertig, dus toen, op de Lofoten, waren ze precies halverwege hun leven. Voor alle vier blijkt de tocht op de Lofoten een abrupt afscheid van hun jeugd te zijn geweest. Lotte bekent er haar liefde aan Vincent, veruit de durfachtigste en wervelendste van het stel. Vincent durft niet te kiezen voor Lotte, de enige vrouw met wie hij gelukkig had kunnen worden, zoals hij later beseft. Hij wijst haar af, en uit wraak besluit zij om haar leven te delen met de saaiste man, Martin. Eén moment lijkt het erop dat ze niet Martin, maar Paul kiest. En zo zijn vanaf dan de drie mannen gevangen in een onderlinge concurrentie om de liefde van Lotte.
| |
| |
‘Vincent leek opeens te levend om zich gelijktijdig in diepe vertakkingen van zijn geheugen te bevinden,’ denkt Paul in Grip. Dat is het punt met herinneren: de tijd verstrijkt, en er ontwikkelen zich twee, of meer, of oneindig veel, parallelle werelden. Er is de wereld van het nu, in de Eurostar, en de wereld van tóen, waarin zich gebeurtenissen afspeelden die misschien heel bepalend voor het verloop van hun levens zijn geweest. Vergeten en herinneren zijn de polen waartussen de gebeurtenissen op de Lofoten zich bewegen. Want wat is er eigenlijk gebeurd tijdens en rondom de val van Lotte, die Paul zich zo scherp meent te herinneren? De feiten zijn: Lotte is gevallen, in een ijskloof, en heeft daarbij haar arm gebroken. Ze kan niet met de auto terug, zoals gepland, en reist dus vooruit om het vliegtuig te nemen. De drie mannen laten het toeval beslissen wie er met haar mee gaat. Het wordt Martin, en kort daarna zijn ze een stel.
Maar in de herinnering van Paul is de ‘val van Lotte’ een allesbepalende en veelbetekenende, traumatische gebeurtenis. Ze staan samen bij een sneeuwtong, een bekend gevaar voor bergklimmers: wat zich daaronder beweegt, is niet te zien. De strook sneeuw, 15 meter breed, boezemt Paul meteen angst in, en hij roept naar Lotte: ‘Je moet terug!’ Lotte blijft staan, kijkt hem aan. ‘En ze stapte.’ Voor Paul voelt het alsof Lotte willens en wetens in de levensgevaarlijke ijskloof stapt. En Paul springt haar achterna de kloof in. Hij kan voorkomen dat ze verder wegglijdt. Even denkt hij dat ze dood is. Met een manmoedige reddingsoperatie weet hij haar naar boven te duwen. Als ze weer op vaste grond staan, vraagt zij hem te beloven dat het ‘een ongeluk’ was.
Paul praat nooit meer met iemand over wat er gebeurd is, maar blijft wel zijn leven lang het horloge dragen dat in de ijskloof een barst in het glas opliep. Voor hem is de gebeurtenis - letterlijk - een tijdsbreuk. Een moment ook, waarop hij voor Lotte de ‘ware’ had kunnen zijn, in plaats van Martin. ‘Ik heb háár omarmd,’ denkt hij twintig jaar later. Maar geldt dat voor Lotte ook, dat die gebeurtenis haar leven een andere richting gaf? Of bestaan deze betekenissen alleen in Pauls herinnering? Was het wel zo'n levensbepalend moment, voor haar, voor hem? Of zou Lotte het zijn vergeten?
| |
| |
Paul heeft de tijd stilgezet. In plaats van verder te leven daalt hij af in zijn melancholie.
| |
Innocent
Intussen hangt Vincent nog altijd aan het klif. Ook hij is volgezogen met melancholie. Hij is het slachtoffer van zijn eigen verlangen naar onsterfelijkheid en zijn wil een groots leven te leiden. Het heeft zijn leven stuurloos en liefdeloos gemaakt. Vincent, onderweg naar zijn ‘tweede kans’ met Lotte, hangt niet-dood en niet-levend aan het klif, juist op het moment dat Paul er, o ironie, met het geluk vandoor lijkt te gaan... Maar Pauls geluk is ook volkomen doordrenkt van melancholie: het geluk van een ánder, van Martin.
Kinderen zien de wereld anders dan volwassenen, juist omdat ze nog geen herinnering hebben. Van melancholie hebben zij geen idee. En Vincent, Paul, Martin en Lotte zijn nog kinderen als ze naar de Lofoten gaan: ‘Zijn eerste gedachte toen hij bij aankomst de kaart kocht [...] was er een aan school geweest. Want ja, [...] zo stel je je als kind een eilandenrijk voor: losstaande pieken op eilanden en schiereilanden met legpuzzelachtige kustlijnen. Marten Toonder-land.’ Als kinderen komen ze aan; ‘here comes my innocent’, zoals de Queen uitriep over de jonge Orlando. Als volwassenen verlaten ze de Lofoten, om twintig jaar later vol melancholie terug te kijken.
Fiona, het dochtertje van Martin en Lotte, is nog zo'n innocent, zo'n onbeschreven blad. Onbevangen stapt ze door de wereld, schakelt van Nederlands op Engels over zonder na te denken, noemt een vrouw in de bus Auntie, grijpt de hand van Paul, die ze helemaal niet kent, als ze langs de vloedlijn lopen. Ze is volkomen naturel.
De indrukken die kinderen opdoen in hun kindertijd hebben geen volgorde, laat Enter Paul opmerken, ze zijn ‘wispelturig en vrij’. Die vrijheid staat in schril contrast met de geremdheid die Paul voortdurend voelt. Altijd lijkt hij bezig met hoe er naar hem gekeken wordt. Zelf is hij ook aan één stuk door aan het oordelen over zijn vrienden. Over Martin bijvoorbeeld merkt hij op dat hij zo onaangenaam eet. Zijn
| |
| |
oordeel over een ander kan omslaan door ‘een verkeerd vastgehouden vork’. Paul is het tegendeel van naturel.
Het grootste verlies van de adolescent is het verlies van innocence. Paul en Vincent leggen op hun twintigste de lat hoog, niet eens uit hoogmoed maar uit een soort aangeleerde kritische houding. Ze zoeken naar perfectie, ook bij een vrouw. Ze staan niet open. En zo is Paul dan altijd vrijgezel gebleven; er gloorde iets van liefde tussen Lotte en hem, in de ijskloof, maar hij deed er niets mee, hij wekte het niet tot leven. Over zijn liefdesleven krijgt de lezer zo goed als niets te horen; bestaat het wel? Hij denkt jong te blijven door niet te leven: ‘Was het omdat hij niet was getrouwd, geen kinderen had, nooit een normale baan, dat hij zich adolescent bleef voelen?’ vraagt hij zich af. Orlando is dertig als hij zich, teleurgesteld in de liefde, afwendt van de mensen; hij is ‘done with men’. Geldt zoiets ook voor Paul en Vincent?
In ieder geval kan een meisje moeilijk voldoen aan de eisen van deze kieskeurige mannen. Bij Orlando is een meisje ineens niet goed genoeg omdat ze ‘white eyelashes’ heeft en ze ‘the sight of blood’ niet kan verdragen. In Grip schrijft Paul de dochter van de rector, op wie hij tijdens zijn middelbare-schooltijd zo verliefd is, ineens af als ze uit haar neus blijkt te eten. Vincent blijft zoeken naar liefde, en als hij in Japan woont vrijt hij geregeld met Japanse meisjes. Perfecte wezentjes, zou je denken, maar nee: ‘De meisjes daar hebben heel vreemd zachte borsten, moet je weten. En ze wonen allemaal tot hun veertigste bij hun moeder.’
Orlando heeft natuurlijk dé oplossing: zelf vrouw worden. De enige manier om het perfecte wezen altijd bij je te hebben.
De weg naar geluk is misschien juist niet de meest rotsige. Waarom toch klimt Vincent tegen de klif op, terwijl Martin met zijn dochtertje Fiona een uitweg zoekt van het strand, waar de vloed vervaarlijk opkomt en hen dreigt in te sluiten? Denkt hij soms het eeuwige leven te hebben?
Zoals de jonge, onstuimige Orlando weet dat de meisjes ‘plucked must be before nightfall; for the day was brief and the day was all’, zo heeft Martin, de saaiste, meest rationele,
| |
| |
bedaagdste van het stel, op het juiste moment het meisje geplukt. De dromers en bergenbestormers, de eeuwigheidsverlangers, stonden erbij en keken ernaar. ‘Zo gelukkig zullen we nooit meer worden,’ verzucht Lotte boven op de berg, vlak voordat Vincent haar afwijst en zij in de ijskloof stapt, en daarna kiest voor de zekerheid die Martin haar kan bieden. En zo is het.
‘Niets in het zingen der krekels / Verraadt hoe vlug ze sterven,’ citeert Stephan Enter de Japanse haiku-dichter Matsuo Bashō als motto. Van Bashō wordt wel gezegd dat hij ‘onsterfelijke poëzie’ maakte. En inderdaad, terwijl Lotte en Martin met hun dochter een leven leiden dat redelijk geslaagd mag heten, hangt Vincent onsterfelijk aan het klif, dag in dag uit, voor eeuwig. Geluk is voor de sterfelijken, eenzaamheid voor de onsterfelijken. ‘And the day was all.’
Maria Vlaar is literair journalist en recensent voor onder meer De Standaard, De Groene Amsterdammer en nrc Handelsblad, interviewer en presentator voor literaire festivals en freelance redacteur voor schrijvers en uitgevers. Eerder was zij redacteur bij De Bezige Bij en adjunct-directeur bij het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds. Zie www.mariavlaar.com
|
|