| |
Erik Lindner
Die hele geschiedenis van donkere boekhandels en zaaltjes.
Over de drie gezichten van Perdu
1
Perdu begint in Antwerpen. Een jongen en een meisje zitten in een ruimte die op een omgevallen lucifersdoos lijkt. De winkelruit kijkt uit op de muur van de universiteit. Studenten lopen voor de etalage langs in stropdas en colbert. Er valt niet veel licht binnen in de winkel aan de Grote Kauwenberg. Het stel verkoopt boeken, maar heeft weinig klanten. Ze spelen badminton in de tuin van het Paleis voor Schone Kunsten.
Er is sprake van een zeker idealisme bij het stel. De boeken mogen niet meer kosten dan ze er zelf voor zouden kunnen betalen. Daarvoor reizen ze met koffers heen en weer van Antwerpen naar Amsterdam om bij uitgevers aan te bellen en om beschadigde exemplaren te vragen. Geert van Oorschot roept van bovenaan de trap dat hij nooit beschadigde boeken maakt. Wel verwijst hij hen naar een vriendelijke boekhandelaar, Veenstra, die voor hen dozen in de kelder opent. Bij uitgeverij De Bezige Bij is het raak: ze kunnen voor een paar gulden per stuk misdrukken afnemen. In de hal wordt hun
| |
| |
gevraagd naar de naam van hun winkel. De jongen kijkt naar een poster aan de muur, met daarop het gezicht van Marcel Proust. ‘De verloren tijd’, zegt hij.
Chris Keulemans heet de jongen en het meisje Agnes van Bruggen. Ze verhuizen met de winkel naar Amsterdam waar ze elkaar eerder ontmoet hebben en waar ze meer publiek trekken. De verkoop van beschadigde exemplaren is er problematischer vanwege de wet op de vaste boekenprijs. Maar ze houden vol. Mensen komen boekjes ter verkoop aanbieden, bijzondere uitgaven, bundels en kleine tijdschriften, bibliofiel en kunstzinnig. Het wordt een ontmoetingsplek. Keulemans' gedroomde boekhandel is een plek waar men niet alleen boeken koopt, maar ook over boeken praat. Zoiets als Shakespeare & Company in Parijs, al was daar iedereen ondertussen tamelijk bejaard. Bij ‘De verloren tijd’ worden boeken gepresenteerd. Mensen worden uitgenodigd om erover te praten. En voor die voordrachten worden weer kleine boekjes gemaakt, speciaal om aan de sprekers cadeau te doen. Ze werden ontworpen en vormgegeven door studenten van de Rietveld Academie.
Een van de vroege bezoekers herinnert zich ‘De verloren tijd’ als een ruimte in de Pijp waar het stel voor de kachel zit, thee drinkt en leest. Ze zijn beiden charismatisch. De bezoekers die geregeld terugkomen, zijn schrijvers die nog niet publiceren. Een van hen is dichter. Hij noemt zich Michel, wat eigenlijk zijn voornaam is, en plaatst er een K. voor. Met Keulemans maakt hij een wandeling door het rosarium van het Vondelpark, waarbij ze niet minder dan vijftig programma's voor literaire avonden verzinnen. In het souterrain van de boekhandel staat de dichter achter de bar en veegt aan het eind van de avond de vloer. De boekhandelaar ontvangt de gasten en het publiek, kondigt de sprekers aan.
Het is 1985, 1986. De club moet een rechtsvorm krijgen. Keulemans is tegen, maar zwicht voor zijn zakelijkere vriendin en vrienden. De naam van de boekhandel blijft ‘De verloren tijd’, voor de avonden wordt een nieuwe naam gekozen en een stichting opgericht en dat is Perdu. Er wordt bij de gemeente Amsterdam subsidie aangevraagd en er worden grondslagen geformuleerd. Perdu propageert een ‘konfronta- | |
| |
tie’ tussen gevestigde schrijvers en aankomend literair talent zonder in een ‘bij voorbaat uitzichtloze polemiese situatie’ terecht te komen. Als voorbeeld dient een aantal eerder gehouden programma's zoals Welke dingen? Welke mensen? over ‘dinggedichten’ naar aanleiding van Paul Rodenko's tien jaar eerder verschenen ‘Opmerkingen over materie-poëzie’ in De Revisor en het gedicht ‘Meer in dingen dan in mensen’ van Bernlef. Een ander voorbeeld was een reeks avonden gewijd aan moderne poëzie uit Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije en de ddr, met telkens een afgeladen souterrain waaronder een groot aantal Oosteuropese bezoekers. Poëzie is beslist niet de hoofdmoot van Perdu in die tijd, er wordt evengoed over proza gesproken en er is veel ruimte voor het essay.
Een jaar later worden de grondslagen pregnanter verwoord in een stuk dat de nieuwe subsidieaanvraag vergezelt. Konfrontatie wordt nog steeds met een k geschreven, maar nu gaat het niet tussen jong en oud, maar tussen producent en ‘konsument’ van literatuur. Voorlezen wordt eenrichtingsverkeer genoemd. Na een boek blijven volgens Perdu zowel schrijver als lezer met vragen achter en die moeten gesteld en beantwoord worden. Het is aan Perdu om de omstandigheden te scheppen voor deze ontmoetingen. Ze willen vrijer te werk gaan dan de universiteit aan de ene kant en de kranten, tijdschriften en uitgeverijen aan de andere. Ze willen een originele aanpak, consensus doorbreken, zich pas tegen een traditie verzetten als men zich er in verankerd weet, eerst de gebaande paden kennen voordat men ervan afdwaalt. De medewerkers van Perdu hebben zich de taal van de aanvraag snel eigen gemaakt en maken er met flair hun eigen variant op. Ze willen diepgang, discussies die elders zijn stilgevallen nieuw leven inblazen, een trefpunt zijn voor bladenmakers, schrijvers en beeldend kunstenaars. Kern van de zaak is volgens hen ‘het tegengaan van de mistifikatie die de schone kunsten omringt’.
Chris Keulemans is autodidact. Hij leert de literatuur al doende kennen, vanuit Perdu, door te lezen, mensen uit te nodigen, naar ze te luisteren en ze vragen te stellen. Velen na hem zullen binnen Perdu het wiel uitvinden, ieder op zijn eigen manier. Dat is het bijzondere aan de plek, de zelfwerk- | |
| |
zaamheid, de mogelijkheid er dingen uit te proberen. K. Michel stopt na een jaar. Hij wordt vervangen door Xandra Schutte, een wijze en slimme student die Keulemans ontmoet als hij als toehoorder een paar colleges bij Anthony Mertens volgt. Mertens vraagt of een van de studenten in het weekend vier romans van Nabokov wil lezen en samenvatten. Schutte zegt ja en presteert het nog ook.
Na haar komst en na de verhuizing naar een nieuw pand in de Kerkstraat worden meer vrijwilligers aangetrokken. Er ontstaat een groep boekhandelaren en een groep mensen die de avonden programmeren, en soms lijkt het erop dat er sprake is van verschillende kampen.
Veel van de vrijwilligers komen later aan het werk bij een uitgeverij, of bij een van de literaire fondsen, zoals het Nederlands Literair- en Produktiefonds voor Vertalingen. Men leert bij Perdu de praktijk kennen, al blijkt die af en toe toch net even anders dan die daarbuiten. Er komt een heuse uitgeverij Perdu, opgericht door Geno Spoormans, boekenliefhebber en aanjager van het voorzichtig politieke engagement dat het vroege Perdu kenmerkte. De oplages worden hoger dan de weggeef-exemplaren, maar de boeken worden nog steeds bijzonder vormgegeven.
Aan het eind van de jaren tachtig verlaat de oprichter de zaak. Zijn vriendin is een paar jaar eerder vertrokken. Chris Keulemans heeft er aangrijpend over geschreven in de novelle Een korte wandeling in de heuvels, dat deels uit zeer persoonlijke memoires van zijn Perdu-jaren bestaat, deels uit macabere science fiction. Amsterdam staat in brand. Neonazi's beklimmen het Concertgebouw. De hoofdfiguur verlaat de stad in een bootje dat hij in Abcoude aanmeert. Als hij er van weg loopt, smelt het bootje in het water. De novelle vertelt veel over zijn geesteskind Perdu en de moeite waarmee hij het heeft kunnen afstaan, wat het boek een krachtige dramatiek geeft.
| |
2
Ik leerde Perdu kennen in 1990. Ik ging er niet heen, Perdu kwam naar mij. De uitgever, opvolger van Gino, was een rijzige Fries. Zijn naam was Minne Buwalda. Hij toog naar andere
| |
| |
steden om te kijken wat er speelde. In Den Haag hadden we drie jaar eerder, onwetend van Perdu, een stichting opgericht vernoemd naar een andere Franse schrijver. Niet Proust maar le Comte de Lautréamont. De stichting heette Maldoror. Ook wij gaven boekjes uit en organiseerden avonden in De Kapel, de zolderzaal van Het Paard. Bij ons draaide het niet in de eerste plaats om literatuur. Een beeldend kunstenaar en een muzikant vormden mede het bestuur. Buwalda bezocht ons omdat Perdu de Poésies uit zou geven, een raar gechargeerd betoog bestaande uit stellingen en omgedraaide citaten, waarin Lautréamont zich los schreef van zijn Zangen van Maldoror. Op zijn drieëntwintigste zou hij in een door de Pruisen belegerd Parijs sterven. Perdu vond het toepasselijk om voor de presentatie van de vertaling van de Poésies een tweeëntwintigjarige dichter iets dergelijks als de Poésies te laten schrijven.
‘Perdu/De verloren tijd’ in de Kerkstraat was gevestigd in een winkelpand. De bibliofiele uitgaves en kunstzinnige drukwerken waren uitgestald en opgehangen in de etalage. Er was een kleine zijruimte met een bureau voor de uitgever en via twee manieren, via de winkel en door de zijruimte, kon je in een lager gelegen ruimte daarachter komen. Onder een dakraam was in de hoek een piepklein podium. Aan de zijkant een barretje. Er stonden een paar rijen witte klapstoelen. Volgens Keulemans was het de studio van een pantomimespeler geweest, wit en kaal. In de boekhandel kocht ik een onbeschadigd nieuw boek tegen inkoopprijs. Achter de kassa was op een verhoging een kleine galerie. Het was voorjaar en zonnig, buiten stonden er stoelen tegen de pui.
Het bijzondere van Perdu bleek vooral de concentratie. Ook al ging het in die aanvragen om dialoog en ‘konfrontatie’, als er in Perdu voorgelezen wordt, kon en kun je een speld horen vallen. De tekst komt aan, wordt verstaan, dat is merkbaar als de spreker geconcentreerd leest. Michel gebruikt vaak de metafoor van de slag van een pollepel tegen een deksel. Soms hoor je gong en soms hoor je plok. Als je bij Perdu geen gong hoort, dan weet je dat het aan je zelf ligt en je maar beter aan het herschrijven kan slaan. Anderzijds is Perdu een plek waar gerust dingen mogen mislukken. Mensen kunnen er soms
| |
| |
prachtig langs elkaar heen praten zonder dat het werkelijk geeft. Lezingen bij Perdu zijn geregeld de kiem voor latere werken, plannen, boeken, zelfs reeksen publicaties. Soms zijn ze eigenlijk te pril voor woorden, maar daar mag het al even getoond. Iedereen die bij Perdu komt, heeft het over een cocon. De grote wereld buiten is er wel, maar die kan naar believen worden vervormd tot een creatie.
De uitgave van Lautréamont is niet de eerste vertaling die Perdu uitbrengt. Vijf jaar ervoor bezoekt de Zweedse dichter Tomas Tranströmer de winkel, samen met zijn vertaler Bernlef. Ook dat bezoek resulteerde in een boekje, in de reeks ‘Het Boek Alfa’. Vertaler uit het Portugees August Willemsen stelt met Twee dichters over de dood de Brazilianen Manuel Bandeira en Carlos Drummond de Andrade voor. Ook de onderwerpen en de schrijvers van de programma's zijn van meet af aan internationaal: Cortázar, Federman, Flaubert. Charlotte Mutsaers praat er zeer begeesterd over Francis Ponge. Het is vooral in de jaren tachtig dat internationale literatuur hoog in het vaandel staat bij de uitgeverij en op de avonden van Perdu, maar ook later wordt het buitenland van tijd tot tijd opnieuw uitgevonden, zoals in een reeks boeken van de Duitse avant-gardist Arno Schmidt die Perdu uitbrengt.
Kritische stemmen zijn er ook en die worden niet buiten de deur gehouden. M. Februari debuteert in 1989 met de roman De zonen van het uitzicht, een boek dat indruk maakt binnen de gelederen. Februari wordt uitgenodigd om te spreken en mee te werken aan de vele tijdschriften die rond Perdu ontstaan, zoals De xxiste eeuw, een serieus tijdschrift in boekvorm dat de generatie van schrijvers van in de dertig in kaart probeert te brengen. Toenmalig galeriehoudster Connie Palmen zou in dit tijdschrift haar eerste verhaal publiceren.
De bijdrage van Februari aan een engagementsnummer van het tijdschrift is opvallend. Het is winter 1991, de eerste Golfoorlog is uitgebroken. In Paradiso organiseert een aantal Perdu-getrouwen een ‘Café in oorlogstijd’. M. Februari is er vooral op uit de politieke bevlogenheid een spiegel voor te houden en een beetje te jennen. Met de kreet Weg met de
| |
| |
Middelandse zee! citeert de schrijfster de schilder Miró die met die leuze het subversieve element van de Surrealisten parodieerde.
‘Wat heeft u dat onnozele idee ingegeven dat een reactie op werkelijk onrecht geen literatuur zou kunnen zijn? Wat heeft u dat elitaire idee ingegeven dat u in het wilde weg kunt oproepen tot ontregeling en subversiviteit zonder dat u daarvoor enige aanleiding noemt? Ontregeling! Wat moet er ontregeld - de kinderopvang? Subversiviteit! Wat moet er omvergeworpen - de Staat der Nederlanden? Het keurkorps van de kunst legt aan. Wij schrijvers. Wij schrijvers eisen nieuwe vormen. Wij latinisten. ‘Wij hebben fantasie’. (M. Februari, De xxiste eeuw, jrg. 1/4)
Dat laatste zinnetje komt hard aan want het was een citaat uit de uitnodiging om mee te werken aan het nummer. Met ‘Wij latinisten’ citeert Februari Joris Goedbloed, een goedaardig figuur in de verhalen van Marten Toonder over Olie B. Bommel die de hele tijd potjeslatijn uitkraamt en iedereen oproept tot van alles: wij latinisten moeten... wij schrijvers moeten... het is onze taak... De benaming latinisten krijgt een voorspellende alliteratie als medewerkers van Perdu zichzelf later ‘Perdisten’ beginnen te noemen, als betrof het een studentenvereniging.
Er is een verschil tussen het Perdu van de jaren tachtig, waarin politieke geschriften zoals het krakersblad Bluf! naast de literatuur op de toonbank te koop lag, en de jaren negentig waarin gediscussieerd werd over het bestaansrecht van het literaire tijdschrift. De blaadjes die in die jaren tussen de bedrijven door werden uitgegeven, Post Perdu en later Pampus, bevatten uitgeschreven lezingen die tijdens de Avonden werden uitgesproken. Het betekende niet dat Perdu een gewone literaire vereniging werd. Ook als het om Nederlandse literatuur ging, zorgden de programma's voor verrassingen. Neem nu de keer dat schrijver Robert Vernooy op Goede Vrijdag 1993 de schoenen van alle bezoekers uittrok en hun voeten begon te wassen.
Chris Keulemans was inmiddels directeur van de Balie, oud-Perdist Tatjana Daan zou het Rotterdamse Poetry International gaan leiden. Het creëerde een verhoogd bewustzijn
| |
| |
bij Perdu en de nieuwe medewerkers. Dit betekende echter niet dat de idealisten van het eerste uur vervangen werden door carrièrebeluste baantjesjagers. Er bleef te allen tijde iets eigenwijs en eigenzinnigs rond Perdu hangen, soms ook juist iets bokkigs en betweterigs. De ene generatie verweet de andere academisme, terwijl juist die ene generatie meer voldeed aan het prototype universitair student of wetenschappelijk onderzoeker. Het ene moment was Sybren Polet in en het volgende weer uit, dan was Menno Wigman uit en vervolgens weer in en Rein Bloem heeft meegemaakt dat hij in en uit en in en uit en in was. ‘Jij hoort hier niet, Erik’ zei mijn vriendinnetje tegen me toen ik er in 1995 mijn gedichten bracht en ze de wat dandyeske types met witte kousen bij de ingang van de boekhandel zag. Perdu was net verhuisd naar de Kloveniersburgwal, naar het voormalig theater Captain Fiddle, een fraaie theaterzaal met witte tegels en hoge ramen en daarvoor een ruime winkel voor de boekhandel. Ik negeerde de soms wat brallerige taal van de omstanders, wetend dat daarbinnen in het kantoor van de uitgeverij Dick Broer werkte, die mijn gedichten goed genoeg vond, wat een eind zou maken aan twaalf jaar publicaties in de marge. Perdu was de springplank, daarna kon je de wereld in en daarvoor wilde je gerust wat ontberingen doorstaan. Na mijn debuut zat ik elke vrijdagavond na het programma in de nachttrein terug naar Den Haag. In Perdu ontstonden vriendschappen. Daphne de Heer, later directeur van de slaa, Janita Monna, poëzierecensent voor Trouw. Ik maakte er de mooiste poëzieavond mee die ooit in Perdu gehouden is, waarbij Kiki Coumans vijf lezers het werk van Hans Faverey liet openvouwen en toegankelijk maken.
| |
3
‘Is hier dan geen Perdu?’ vroeg een dichter me op de Pont de la Concorde, hartje Parijs. Het was 1999. Natuurlijk niet, dacht ik, dat kan helemaal niet. Perdu zegt alles over Nederland, de doe-het-zelvers van de jaren tachtig. In Parijs worden alle literaire instellingen gerund door een man van zeventig die weinig inspraak duldt. Toch is de vraag zo gek nog niet.
| |
| |
Keulemans stond een boekhandel voor ogen als Shakespeare & Co waar over boeken werd gesproken. Ook Michelle Ignazi van Librairie Ignazi praat met bezoekers, onder wie auteurs, over wat ze graag lezen, brengt jonge dichters desgewenst in contact met ouderen zoals Jacques Roubaud en Claude Royet-Journoud. Michel bezocht in New York The Kitchen, de befaamde non-profit ruimte voor experimentele kunsten, en herkende er een sfeer die identiek was aan Perdu.
Perdu beleefde zijn volgende generatiewisseling. Nieuw was een focus op theater. De roman De Joden van Nachoem Wijnberg werd als theaterstuk op de planken gebracht. De eerste betaalde zakelijk coördinator, Willemijn Lamp, formuleerde de wens om Perdu opnieuw om te turnen tot ‘de plek waar het ooit is begonnen: dwars denken, marge, onontdekt terrein, nieuwe vragen en hardop nadenken’. Haar assistente Anneke Jansen stond aan de wieg van de Nederlandse editie van het Fringe festival. Renée de Rijk professionaliseerde de boekhandel tot de best geoutilleerde poëzieboekhandel van Nederland, waar eindelijk meer te koop is dan bij de filialen van De Slegte. De ijverige voorzitter Jan Langman bracht het volledige assortiment online. Er kwamen componisten op Perdu af en in hun voetspoor beeldend kunstenaars en later ook politieke activisten.
Er kwam een herwaardering op gang van het begin van Perdu, de jaren tachtig. Terecht? Ook in de jaren negentig waren er dwarse programma's, hebben mensen zo niet de wereld dan toch de literatuur veranderd, hebben er mensen zowel diepgaand gedebatteerd als de plee schoongemaakt. Geen van hen werd uitgenodigd om te spreken tijdens de viering van het 25-jarig bestaan. En dat is onterecht.
Nog steeds staat de voltallige Avonden-groep na afloop van een programma achter de bar met de rug naar het publiek te smoezen, nog steeds is Perdu singulier. Op de kantoren van uitgeverijen of het Letterenfonds verandert dikwijls het stemgeluid als de medewerker een tijdgenoot van Perdu aan de lijn heeft. Misschien kan er als de stichting vijftig jaar bestaat een woordenboek Perduus-Nederlands verschijnen om in bredere kringen verstaanbaar te maken en te laten voortbestaan.
| |
| |
Toen Minne Buwalda Maldoror in 1990 in Den Haag opzocht, verklapte hij dat het geloof in literatuur en hun toewijding de medewerkers van Perdu in Amsterdam de bijnaam de lieverdjes had opgeleverd. Zonder ons daar nu meteen als spreekwoordelijke Haagse duivels tegenover op te willen voeren, denk ik dat wij een andere realiteit kenden - die van lege ministeries 's avonds en geen universiteiten, die van de drukkende nabijheid van de overheid. Het maakt dat hoe verknocht en verweven ik op momenten ook met Perdu ben, ik nog steeds iets glazigs ervaar in de omgang met de medewerkers en de oud-medewerkers, iets van ongemakkelijke afstand en soms onbegrip. Maar ook dan kan er bewondering ontstaan en dierbaarheid.
Is Perdu geen anachronisme in 2012? Is die zelfwerkzaamheid niet gericht op een tijd dat er iets losser met uitkeringen werd omgesprongen, dat er langer gestudeerd kon worden? Is het niet ironisch dat een instelling is opgericht als niet-universitair en je er later wél studiepunten mee kon verdienen? Nee, dat denk ik niet. Toch niet. En dat blijkt. Het gaat met Perdu beter dan ooit. Er is sprake van een internationalisme dat nog breder ontgonnen moet worden maar veelbelovend is, al helemaal in deze tijd. Er is een steeds diepere verkenning van de verhouding tot andere disciplines. Als er iemand Perdu gemaakt heeft tot wat het is, is het enerzijds Chris Keulemans en zijn volharding, anderzijds de anonieme vrijwilliger die altijd maar weer komt en de deur openzet, ook al moet die eigenlijk een college voorbereiden of ergens de kost verdienen of met zijn vriend of vriendin knuffelen. Dat Perdu waardering krijgt van buiten af brengt lucht binnen in die hele geschiedenis van donkere boekhandels en zaaltjes, brengt ruimte in de al te hechte groep van enkele verstaanders.
Erik Lindner (1968) publiceerde vier dichtbundels waaronder Terrein (De Bezige Bij, 2010). Hij stelde U missen en u niet ontgaan samen, een bloemlezing uit het werk van J.H. Leopold. Hij is online-recensent voor De Groene Amsterdammer en redacteur van De Revisor en Terras.
|
|