Jan van Beverley
(1903)–Anoniem Jan van Beverley– Auteursrecht onbekend
[pagina 26]
| |
is hi na veel reysens ghecomen totter selver plaetsen daer hi sijn suster vermoorde. Ende doen hy de plaetse sach seyde hi aldus. Nu ben ic hier al by der stede
Daer ick die groote sonden dede
Nu wil ick sonder eenich lettenGa naar voetnoot1)
My selven penitencie setten
Ende setten mi selven hier
Dat ick sal cruypen als een dier
Op handen op voeten als een beeste
Mijn leven lanck in desen foreeste
Ende drincken water ende cruyt eten
Dies en sal ick niet vergheten
So en spreect ooc nemmermeer mijnen mont
Voor der tijt ende der stont
Dat een moeder brengt een dracht
Een knapelijn kintGa naar voetnoot2) van eender nacht
Dat tot mi spreect ende tot my seet
Dat God mijn sonden vergheven heetGa naar voetnoot3)
Ende nemmermeer soo en spreec ick eer
Na dese woorden knyelde hy neder op beyde sijn knyen settende beyde sijn handen opter aerden, ende bestont te gaen op handen ende voeten ghelijck een beeste, dwelck hy dede seven iaer oft daer ontrent, sonder anders te eten dan cruyt ende niet sprekende, maer stom ghelijck een beeste Nu sal ic swijgen vanden heylighen heremijt sint Ian van Beverley ende scrijven vanden grave die doe regneerde in dat lant. |
|