Jaarboek van het Taalverbond. Jaargang 2(1890)– [tijdschrift] Jaarboek van het Taalverbond– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 130] [p. 130] Van 't Vuur dat niet wordt uitgebluscht. O rood zijn de rozen om 't zwarte kruis, Waar het maagdeken slaapt in haar doodenkluis! - ‘O dochter, mijn dochterken, slaapt gij wel zoet? Zoo rood zijn die rozen als menschenbloed!’ - ‘O moeder, o wentel mijn schuld van mij af! Eer kan ik niet slapen in mijn graf.’ - ‘En welke zonde kon zij begaan, Die mij nooit ofte nimmer heeft leed gedaan?’ - ‘Ver weg slaapt mijn lief in zijn eenzaam graf, Daarom sneed ik den draad van mijn leven af. Maar wijl geen het geheim van mijn dood verstond, Begroeven zij mij in gewijden grond. O vergeef mij mijn zonde, dan is het mij wel, En laat lezen geen mis in de rotskapel. En bid niet, o moeder, uur aan uur, Dat ik worde verlost uit het vagevuur. [pagina 131] [p. 131] Hier heb ik gevonden mijn lieven schat, Waarvan mij het leven gescheiden had. En ik drijf op de vlammen, gewiegd aan zijn borst, En hij stilt met zijn kussen mijn liefdedorst. En eens zullen wij branden in 't hart der hel, Omdat we elkaar minden in overspel. Maar al zou de hemel ook opengaan, Omdat ik den armen heb welgedaan, Veel liever blijf ik bij mijn eenigen schat, Die God noch gebod om genade bad. Zoo fel brandt de hel niet als liefdepijn, Aan zijn hart zal de hel mij een hemel zijn!’ Helena Swarth. Vorige Volgende