De heer Temmerman verklaart, volstrekt niet te hebben beweerd, dat eene tweede taal moet onderwezen worden, doch hij is van gevoelen, dat er moet worden gerekend met den wil des volks, hetwelk dat onderwijs dringend verlangt. Zijn voorstel strekte slechts om daar, waar de studie van het Fransch op het programma voorkomt, het te doen onderwijzen volgens eene goede methode.
De heer Fredericq is van oordeel, dat wij, Vlamingen, ons hoegenaamd niet moeten bekommeren met het aanleeren van het Fransch, op grond, dat er reeds al te veel zijn, welke zich die bedenkelijke taak aantrekken. Wij moeten liever zorgen, dat de moedertaal tot haar recht kome in het onderwijs.
Nadat de heeren T'sjoen, De Mont en Sleeckx eenige woorden hadden in het midden gebracht, wijst de heer Rooses op een groot gevaar, hetwelk voor Vlaanderen uit de studie van het Fransch onvermijdelijk zal voortvloeien.
Iedereen, de mindere nog het eerst, wil tegenwoordig Fransch kennen, en wanneer ook de volksklas de vreemde taal zal machtig zijn, eer een krachtig gevoel van eigenwaarde en nationale fierheid in Zuid-Nederland herboren zij, dan zal het niet meer noodig wezen, dat de hoogere klassen Nederlandsch leeren voor hare betrekkingen met den minderen man. Wie dáaraan peinst, zal zich niet langer bekreunen om het onderwijs van het Fransch, maar integendeel al zijnen invloed gebruiken om dat onderwijs uit onze lagere scholen te helpen verbannen. (Heel de vergadering juicht den bezielden spreker geestdriftig toe.)
Vervolgens wordt het bureel bij toejuiching herkozen. Alleenlijk verklaart de voorzitter, zijne benoeming slechts aan te nemen op voorwaarde, dat de leden voortaan met meer ijver en eendracht werken.
De volgende algemeene vergadering zal plaatsgrijpen te Brussel, den 2den Paaschdag 1890.
Om halfzes ure wordt de zitting geheven.
De Secretaris,
Frans Van Cuyck.