Jaarboek van het Taalverbond. Jaargang 1(1889)– [tijdschrift] Jaarboek van het Taalverbond– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige [pagina 189] [p. 189] De lieve Nixen. Een Gooiersman zat eens te dubben aan 't strand; Hij schreef er den naam van zijn zoetlief in 't zand... De wind deed dien naam weêr verstuiven. Toen schreef ie opnieuw, en hij zuchtte zoo naar; - Al schoof ie 't weerbarstige zand van elkaâr, Het wou zich niet laten verschuiven. Het zweet drupte taplings van 't bleeke gelaat; Maar 't zand, dat zich zelfs met geen stortzee verzaadt, Wilde ook met zijn zweet zich niet laven. 't Bleef altijd weerspannig, 't bleef altijd maar rul, De voor werd gedempt weêr door 't stuifzand zoo mul... En ach! zoetliefs naam was begraven. Het oog van den Gooiersman rustte zoo droef Op 't stuifzand dat zoeteliefs voornaam begroef; Geen traan die zijn wanhoop verluchtte. ‘Ach, dat ik maar spoedig mijn doodslaap hier sliep Waar zoeteliefs voornaam in 't zand ligt zoo diep!’ Was de eenige zucht dien hij zuchtte. Dit hoorde de Nix van het Flevosche meer; Meewarig zag ze op onzen Gooiersman neêr, En sprak tot haar beide gezellen: ‘Toe! zingt eens dat zoete, wegslepende lied! En als gij den Gooiersman naderen ziet, Doe flus dan de wateren zwellen.’ [pagina 190] [p. 190] De harpetoon smolt met den beurtzang te zaâm; Welluidend en teeder klonk zoeteliefs naam, Door Gooiersman kortlings geschreven. Vanwaar toch dat heerlijke, zoete koraal....? Hij zag zich op eens in een prachtige zaal Van dansende Nixen omgeven. Zij kusten zijn lippen, omarmden hem teêr, Zij zuiden hem zoetjes en vlijden hem neêr Op Flevo's zacht wieglende golven, Toen beurden de baren hem zacht op 'et strand; De Nixen begroeven hem diep in 'et zand, Dat zoeteliefs naam had bedolven. Floris Van Westervoort. Vorige