| |
| |
| |
Nienke Hamaker
Van en over Achterberg 1995-1999
1995
|
R. van den Berg, ‘Gedicht belicht [over “Deïsme”]’. In: Icarus 3 (1995) 3, 16-17. |
N. den Bok, ‘Zeg maar jij: Vroman herdenkt Achterberg’. In: Bloknoot 4 (1995) 4, 19-31. |
H. Brems, ‘Rapport van de jury voor de Gerrit Achterberg-prijs 1994’. In: Achterbergkroniek nr. 25 (1995), 68-69. |
P.G. de Bruijn, ‘Achterberg compleet? Over de historisch-kritische Achterberg-editie’. In: Achterbergkroniek nr. 25 (1995), 30-44. |
H. van den Doel, Zingen als een gek: het verschijnsel Gerrit Achterberg, als mens met een handicap, dichter en mysticus. Culemborg 1995. |
R.L.K. Fokkema, ‘Achterberg-prijs 1994’. In: Achterbergkroniek nr. 25 (1995), 70-72. |
T. van der Geest, Over letterenonderzoek: de methodologie van het Neerlandistische onderzoek in het bijzonder de methodologie van de taalbeheersing. Assen 1995. Over Achterberg: 65-67. |
J. Gerits, ‘De eindigheidservaring in de poëzie van G. Achterberg, |
J. de Haes en H.C. Pernath’. In: R. Duhamel (red.), Over literatuur en filosofie: grensgevallen en gevallen grenzen. Leuven 1995, 69-77. |
J. de Gier, ‘Gerrit Achterberg: eeuwigheid in plaats en tijd’. In: Theologia Reformata 38 (1995) 4 [= nr. 14], 19-31. |
O. Heynders, ‘Correspondenties in poëzie, of: hoe we gedichten kunnen lezen’. In: Meridianen 3 (1995), 79-97. |
O. Heynders, ‘Het Achterbergboek van Paul Rodenko’. In: Achterbergkroniek nr. 25 (1995), 1-13. |
| |
| |
M.J.G. de Jong, ‘Ruimte voor Achterberg’. In: Kreatief 29 (1995) 2, 19-30. |
G. Krol, ‘Een gedicht in de vorm van een boom’. In: Tirade 39 (1995) 357, 98-114. |
A. Middeldorp, ‘Neologismen bij Achterberg’. In: Achterbergkroniek nr. 25 (1995), 45-55. |
J. de Mul, ‘Het eerste en het laatste woord’. In: J. de Mul, Het romantische verlangen in (post)moderne kunst en filosofie. Derde, herziene druk. Kampen 1995, 127-156. |
B. Peperkamp, ‘Bij Achterberg op tafel kijken: over een fysische notitie uit zijn literaire nalatenschap’. In: Achterbergkroniek nr. 25 (1995), 14-29. |
A. Piechorowski, ‘Begegnung mit Gerrit Achterberg’. In: J. Enklaar en H. Ester (red.), Wechseltausch. Übersetzen als Kulturvermitlung: Deutschland und die Niederlande. Amsterdam 1995, 239-242. |
A. Schaalma, ‘Voorbij de laatste stad’. In: Achterbergkroniek nr. 25 (1995), 56-67. |
P. Schmitz, ‘De steen in de mond van de magiër: magisch realisme en magie in de moderne Nederlandse letterkunde’. In: M. Schipper en P. Schrijver (red.), Bezweren en betoveren: magie en literatuur wereldwijd. Baarn 1995, 214-224. Over Achterberg: 221-223. |
1996
|
G. Achterberg, Drie jeugdgedichten. [Verantwoording door P.G. de Bruijn]. Woubrugge 1996. |
P.G. de Bruijn, ‘“Mijn gedichten zijn niet zo voor de openbaarheid”: over de publikatiegeschiedenis van Achterbergs werk’. In: F.E. van Wijk (red.), De Gerrit Achterberg-collectie van de Stads- of Athenaeumbibliotheek te Deventer. Amsterdam 1996. |
K. Fens, ‘De dichter als de ene leerling’. In: K. Fens, Die dag lazen wij niet verder. Amsterdam 1996, 143-146. |
K,. Fens, ‘Handel en wandel’. In: K. Fens, Die dag lazen wij niet verder. Amsterdam 1996, 45-48. |
K. Fens, ‘Waarover moet het gaan?’. In: K. Fens, Die dag lazen wij niet verder. Amsterdam 1996, 28-31. |
| |
| |
J. Groot, ‘Niet te filmen. (Bij een gedicht van Kees Ouwens)’. In: Revisor 23 (1996) 2, 37-47. Over Achterberg: 37-40. |
D. Habets, ‘In duisternis verdwaald’. In: Letterlik 10 (1996) 4, 59-65. Over Achterberg: 63-65. |
D. Habets, ‘De lippen die door het licht ontslippen’. In: Letterlik 11 (1996) 1, 41-46. |
S. Macris, ‘La mort en miroir: religion et foi dans l'oeuvre de Gerrit Achterberg’. In: Germanica nr. 19 (1996), 83-116. |
H.N. Sno, ‘Ala recherche du... déja vu-ervaringen in de belletrie’. In: S. Haakma en I. Scheltens (red.), Psychologie en/of literatuur. Utrecht 1996, 47-61. |
F.E. van Wijk (red.), De Gerrit Achterberg-collectie van de Stads- of Atheneumbibliotheek te Deventer. Amsterdam 1996. |
1997
|
P. de Bruijn, ‘De wilde jacht op Het Bureau’. In: De parelduiker 2 (1997) 3, 67-70. |
R. Elshout, ‘Des waerelds schoone dingen bestaan maar by verbeeldingen: satellieten van Don Quichot’. In: Bzzlletin 26 (1997) 245, 36-44. |
K. Fens, Doorluchtig glas: vijftig jaar P.C. Hooft-prijs. Den Haag 1997. Over Achterberg: 14-15. |
J. Goedegebuure, ‘Wie zichzelf overwint...’. In: J. Goedegebuure, De veelvervige rok. Amsterdam 1997, 26-36. |
A. Haans, ‘Het brekende hart en de zingende ziel’. In: Leydraden (1997) 27, 67-73. |
M.J.G. de Jong, ‘“Iets bangs vervolgde ons beiden”: Ed. Hoornik en Gerrit Achterberg’. In: F. van Elmbt en Ph. Hiligsmann (red.), Het talig wezen. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Louis Gillet. Luik 1997, 137-150. |
M.J.G. de Jong, ‘Tekst en context (en niet omgekeerd!)’. In: D. de Geest en H. van Gorp (red.), Extra muros, langs de voegen. Leuven 1997, 73-80. |
B. van Laar en H. Werkman, ‘“Wij hadden dezelfde grijze vrijdagmorgenmoeder”: Hans Werkman in gesprek met Bep van Laar, de jongste zus van Gerrit Achterberg’. In: Woordwerk 15 (1997) 59, 3-11. |
| |
| |
H. Reddingius, ‘Hier krijgt het ogenblik voldoende grootte’. In: Vuursteen 17 (1997) 4, 105-111. |
G. Reitsma, ‘Een taal waarvoor een teken bestaat in dit heelal: introductie bij het lezen van schijnbaar ontoegankelijke teksten’. In: Schoon schip 93 4 (1997) 2, 31-43. |
K. Roukens, ‘Met de sextant van mijn gevoel (de stethoscoop van mijn verstand)’. In: Facta 5 (1997) 7, 16-17. |
K. de Ruiter, ‘Een literaire passage: structuur en interpretatie van Gerrit Achterbergs Ode aan Den Haag’. In: Literatuur 14 (1997) 4, 203-209. |
J. Timmers en N. Bokhove, ‘Gerrit Achterbergsgedicht “Kafka”’. In: Kafka-katern 5 (1997) 4, 80-82. |
E.P. Veltkamp, ‘Beerta's Bureau en Achterberg’. In: De parelduiker 2 (1997) 2, 67-69. |
1998
|
A. Haans, ‘Gedichten van Eiland der ziel geopend’. In: Leydraden (1998) 34, 40-42. |
G. Komrij, ‘Jachtopziener’. In: G. Komrij, In liefde bloeyende. Amsterdam 1998, 279-282. |
G. Komrij, ‘Moeder (ii)’. In: G. Komrij, In liefde bloeyende. Amsterdam 1998, 283-286. |
H. de Lange, ‘Met de Oriënt-Express naar Den Haag centraal: het station als literair motief’. In: Tsjip 8 (1998) 2,3-8. C.A. de Niet, ‘Leven op de grens: over Achterbergs Ballade van de tijd’. In: Reformatorische school 26 (1998) 6, 17-23. |
G.F.H. Raat, ‘Gerrit Achterberg, Thebe’. In: A.G.H. Anbeek van der Meijden e.a. (red.), Lexikon van literaire werken. Groningen 1998. |
A. Schipper, ‘Onbekende brieven van Gerrit Achterberg aan C. Rijnsdorp’. In: Bloknoot 6 (1998) 3, 61-70. |
W. Weren, ‘Artistieke teksten in het licht van de evangeliën’. In: W. Weren, Vensters op Jezus. Zoetermeer 1998, 178-191. |
| |
| |
1999
|
G. Achterberg, De zaterdag staat nog helemaal open. [Verantw. door P.G. de Bruijn]. Woubrugge 1999. |
P. de Bruijn, ‘Het cyclotron van Gerrit Achterberg’. In: D. Van Hulle en E. Vanhoutte (red.), In het klad: tekstgenetische studies. Antwerpen 1999, 37-54. |
P.G. de Bruijn, ‘“Zwischen Biographismus und Biographobie”: die historisch-kritische Ausgabe der Gedichte Gerrit Achterbergs (1905-1962)’. In: Editio. Beiheft 13 (1999), 307-314. |
K. Fens, ‘Dit is een lessenaar’. In: A. Moerdijk en R. Tempelaars (red.), Van A tot Zen verder... Den Haag 1999, 9-17. |
A. Haans, ‘Van taaluiting tot taalkunst’. In: F. Messing e.a. (red.), Boek en wijsheid. Best 1999, 51-72. |
A. Morriën, ‘Achterbergs gedichten uit het zenuwhuis’. In: A. Morriën, Brood op de plank. [Bezorging en annotaties: R. Molin]. Amsterdam 1999, 488. |
F.R.W. Stolk, Een kwestie van belichting: genetisch-interpretatief commentaar bij Gerrit Achterbergs Spel van de wilde jacht. Diss. Utrecht 1999. |
M. Vroon-Roubos, ‘Cathrien van Baak (1908-1989): de vrouw van Gerrit Achterberg’. In: Y.M. van den Akker e.a. (red.), Utrechtse Biografieën: het Eemland 2. Utrecht 1999, 21-26. |
|
|