Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 12
(1875)– [tijdschrift] Jaarboek van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
Een vijftal stukken betrekkelijk de Hervorming te Weert. 1583-1584.De stukken, die hier voor het eerst in druk verschijnen, werpen een niet onbeduidend licht op den godsdienstigen en burgerlijken toestand van de stad Weert en hare omgeving, gedurende de jaren 1583 en 1584. Zij verschaffen eene menigte ophelderingen betrekkelijk onderscheidene feiten, waarvan de aanteekeningen van Zuster Maria Luijten gewag maken, en kunnen als een vervolg op die kronijk beschouwd worden; althans zij leveren het bewijs, dat met het eindjaar dier kronijk de ‘geuserije’ te Weert op verre na niet ten einde was. Het bezoek van Roermond's eersten bisschop, Lindanus, in Maart 1570 den Weertenaren gebracht, had, wel is waar, een machtigen ommekeer in de uiterlijke houding der ingezetenen verwekt, doch, naar het zich liet aanzien, slechts een geringen indruk gemaakt op de gemoederen van hen, die zich door de hervorming hadden laten misleiden. Vele dezer laatsten verlieten de stad, anderen werden wêer katholiek voor de leus, maar bleven ‘libertijn’ en geus in hun hart. Uit dien hoofde oordeelde de bisschop een tweede bezoek ter plaatse noodzakelijk. In Februari 1571 naar Weert overgekomen, belastte Lindanus den scholtis en de stadsboden, alle verbodene boeken op te speuren, en deed die in grooten getalle, op een der marktdagen, in het openbaar verbranden. Tevens vaardigde hij eene verordening uit, waarin verklaard werd, dat de stad wederom onder het gezag stond van den katholieken godsdienst, en zorgde dat die verordening behoorlijk afgekondigd, nauwkeurig uitgevoerd en door den hertog van Alba goedgekeurd werd. Daardoor kreeg dit stuk niet alleen te Weert maar | |
[pagina 226]
| |
ook te Nederweert kracht van wet. Vervolgens stelde de kerkvoogd zich in aanraking met de predikanten en afgedwaalden, die in de stad de protestantsche vergaderingen leidden, redetwistte met hen over de geloofspunten en trachtte hen zoo doende tot betere gevoelens te brengen. De voornaamste burgers, die tot de hervorming overhelden, vermaande hij vaderlijk om toch aan het geloof hunner ouders en voorouders onwrikbaar vast te houden, terwijl hij den priesters, die destijds aldaar nog al talrijk waren, den plicht van orde en tucht ten ernstigste op het hart drukte. Helaas! reeds drie pastoors der stad: Leonardus van Oeteren, Thomas Spranckhuysen en Petrus Mosanus waren achtervolgens van het katholiek geloof afgevallen en, onder de bescherming der Heeren van Weert, als predikanten der hervorming opgetreden. De laatst genoemde had 's jaars te voren de stad moeten ontruimen. Betrekkelijk deze drie hoofden der Weerter ketterij, leert ons eene handschriftelijke aanteekening uit het Minderbroeders-Klooster te Weert het volgende: ‘Volgens den guardiaen Bonaventura Ververs, anno 1559, is tot Weert pastoor geweest zekere Leonardus, welke wolf vele schapen heeft bedorven; zoover dat er weinig Catholijken overig waren; en veelen van de geestelijcken sijn met hem omgevallen; spottende met het H. Sacrificie der Mis predikte hij tot drie uren toe sonder ophouden. Hij is door den bisschop van Luik verjaegd en eenen Thomas Spranckhuysen, van Thorn geboortig, is pastoor geworden, welke in 1566 is getrouwd met Catherina Nies, en is geheel kettersch geworden. Dese is op St. Thomas dag, op verzoek van de gravin van Horne, te Nederweert gaen de ketterije prediken. Maer het geweld den Nederweertenaren heeft hem doen vlugten, daer hij bijnae door hen onder den toren is gedood geweest. Zij sijn allen stantvastig in het | |
[pagina 227]
| |
geloof gebleven, aengespoord zijnde door hunnen ijverigsten pastoor Antonius van den Steen, en vreesende dat hunne kerck weder soude onteerd worden, hebben sij die den geheelen winter bewaerd. ‘Anno 1570 is den pastoor van Weert, Peter Mosanus, oock eenen grooten ketter, door den bisschop Lindanus uit Weert gejaegd en de bisschop heeft pastoor gemaeckt Jacobus Groenen van Maesbree.’ ‘In het jaer 1572 sijn onse Paters wederom uitgejaegd door de beeldstormers en alsdan was de kerck een geheel jaer sonder dak geweest, welcke wederom gedekt is geweest door de borgers in het jaer 1573, wanneer Wilhelmus Lindanus, bisschop van Roermond oock den altaer geconsacreerd heeft. De andere uitjaeging geschiedde in 1578 door de ketters en alsdan is het geheel convent in brand gesteken, en is niet dan in 1586 begonnen herbouwd te worden.’ Zoo ver de aanteekeningen der Minderbroeders.Ga naar voetnoot(1) De beeldstormerij van 1572 had te Weert waarschijnlijk plaats, nadat Roermond, op den 23 Juli van dat jaar, door den prins van Oranje stormenderhand was ingenomen geworden; toen immers viel Weert ook in diens handen. De prins bleef meester van Roermond tot den 6 October van hetzelfde jaar. Op dat tijdstip keerde Weert mede onder de heerschappij der Spanjaarden terug. In November 1578 namen de Staatsche troepen onder graaf van Hohenlohe bezit van het graafschap Horne en veroverden het kasteel met de stad Weert. In den avond van den 16 December verscheen te Weert een troep Staatsche ruiters, die uit hoofde van het late uur, hunnen intrek niet in de stad en het slot, maar in het klooster der Franciscanen namen. De Spanjaarden uit Roermond, daarvan onderricht, trokken dienzelfde nacht naar Weert, overrompelden het klooster, | |
[pagina 228]
| |
versloegen de ruiters en keerden met eenige gevangenen en dertig paarden naar Roermond terug.Ga naar voetnoot(1) Te dier gelegenheid wellicht had de brand plaats, waarvan de bovengemelde aanteekeningen des kloosters gewag maken. De Staatschen bleven intusschen in bezit den stad en van het kasteel tot in het begin van 1579. De prins van Parma, op weg naar Maastricht, nam den 13 Februari Weert in en liet het kasteel beschieten. De Staatschen, die zich op genade en ongenade moesten overgeven, werden in de vensterramen van het slot opgehangen.Ga naar voetnoot(2) In Mei werd de Spaansche kolonel don Gaston Spinola gouverneur der stadGa naar voetnoot(3). De verovering van Maastricht, die in Juli volgde, hechtte onze omstreken en daaronder ook Weert voor jaren lang aan de zijde des konings van Spanje, die er zijn gezag en dat der Kerk duurzaam herstelde. Bisschop Lindanus, die van eene reis naar Rome teruggekeerd was, vernam te Maastricht den treurigen toestand, waartoe de katholieke godsdienst in het pas heroverd Weert vervallen was. Hij richtte diensvolgens, in het begin van 1580, aan de Weertenaren eenen brief in het Nederduitsch geschreven waarin hij de eenheid der Kerk toelicht en de noodzakelijkheid voor ieder Christen, om het oud voorvaderlijk geloof ongeschonden te bewaren, duidelijk uit een zet. Dit schrijven schijnt evenwel den gewenschten invloed niet gehad te hebben, althans de oorkonden melden, dat de Bisschop, in 1583, daar weer persoonlijk moest optreden. Voor zijne reis naar 's Hertogenbosch, waar hij den diepgeschokten godsdienst, op aandrang van den prins van Parma, zou trachten te herstellen, bezocht hij Weert en vond vele | |
[pagina 229]
| |
personen, die aan hunnen paaschplicht niet voldaan hadden. Eenigen hunner waren zelfs van geheel protestantsche denkbeelden doortrokken. Deze laatsten deed de kerkvoogd voor zich komen, onderrichtte hen met vaderlijke goedheid, bezwoer hen van het geloof hunner vaderen niet afvalling te worden en vermaande hen, dat zij omstreeks Pinksteren hunne paaschplichten zouden volbrengen. Doch de ketters, die ondersteuning vonden bij de heeren dier plaats, bleven halsstarrig en namen hunnen toevlucht tot den graaf van Meurs. Philippus van Montmorency, die in 1568 zijne trouwloosheid jegens het koninklijk gezag met den dood bekocht, was een flauw katholiek, ‘een libertijn’, die zich weinig om den godsdienst bekommerde en zijne echtgenoote Walburgis van Neuenar in zijne heerlijkheden vrij spel liet. Deze vrouw was eene vinnige protestante, die de nieuwe leer alom bevorderde. Wij hebben uit het kronijkje van zuster Maria Luijten vernomen, dat in 1566 op haar bevel en dat harer schoonmoeder, de predikant Thomas naar Nederweert werd gezonden om er de hervorming te preken. Na de terechtstelling van Philippus van Montmorency viel het graafschap Horne op den spinrok en werd door den bisschop van Luik als leenheer benaderd. Godsdienstige woelingen deden zich dan ook hier niet meer voor. Maar anders was het in die plaatsen, welke aan de erfgenamen van Philippus overgingen. De Heerlijkheid Weert met de dorpen Nederweert, Leveroy, Wessem en Kelpen, kwam in bezit van Philips' weduwe, terwijl de Koning van Spanje, als hertog van Gelderland zich de souvereineteit over die plaatsen voorbehield.Ga naar voetnoot(1) Deze weduwe hertrouwde in 1578 | |
[pagina 230]
| |
met haar neef, Adolf van Neuenar, graaf van Meurs, een protestant gelijk zij, en stadhouder der provincie Utrecht. Tot dezen graaf van Meurs namen, zooals reeds gezegd is, de Weerter ketters in 1583 hunnen toevlucht. Op hun verzoek werd bisschop Lindanus door den graaf schriftelijk aangemaand den Weertenaren niet lastig te vallen, hun geweten geen geweld aan te doen, noch hen met kerkelijken ban of boeten te vervolgen, want zulke dingen waren, volgens hem, strijdig met Gods woord. De bisschop zond dit schrijven aan den prins van Parma, die toen te Lier vertoefde. Deze antwoordde, dat Lindanus zich hoegenaamd niet moest laten afschrikken door 's graven bedreigingen, maar ongestoord zijn werk zou voortzetten en voleinden. De bisschop liet dan ook niet af den afgedwaalden onder het oog te brengen, dat het 's Konings wil volstrekt niet was, lieden van verschillenden godsdienst in zijne Staten te beschermen, dat hij reeds meermalen ondervonden had wat hem van de zijde der ketters en bijzonder van de Calvinisten te wachten stond. Deze immers waren overal in opstand tegen het gezag. Diensvolgens schreef Lindanus den afvalligen een termijn voor, gedurende welken zij zich door den pastoor van Weert, een vroom en geleerd priester, in het katholiek geloof zouden laten onderrichten, en vermaande hen dringend, om intusschen met allen ernst aan het heil hunner ziel te denken en zich omtrent het Allerheiligenfeest, als trouwe zonen der Katholieke Kerk, tot het ontvangen der H.H. Sakramenten aan te bieden. Na zijne terugkomst uit 's Hertogenbosch in het najaar 1583 begaf de bisschop zich nogmaals naar Weert en bleef er gedurende vijf maanden. Over dit laatste bezoek handelen de stukken, die hierna het licht zien. Daaruit blijkt, dat Lindanus alsmede zekere Jan Baptista Du Boys, gouverneur der stad, door de regeering als commissarissen | |
[pagina 231]
| |
herwaarts gezonden waren, ten einde het diepgezonken gezag van Kerk en Koning op te beuren. Later werd hun nog de Geldersche raadsheer A. Adama, een Fries van geboorte, als medehelper toegevoegd. De bisschop trok in zijne hoedanigheid van Commissaris zes livres en de raadsheer 40 patards 's daags. Havensius in zijn werk: De erectione novorum episcopatuum in Belgio heeft de uitkomsten van 's bisschops werkzaamheden te Weert gedurende dit laatste tijdgewricht opgeteekend. Wij zullen den korten inhoud van zijn verhaal hier mededeelen en het aan onze stukken toetsen. Reeds bij zijne aankomst te Weert den 29 November deed bisschop Lindanus eenige Calvinisten voor zich verschijnen; hij onderwees hen in de geloofswaarheden, wêerlegde hunne opwerpingen, toonde hun de dwaling als met den vinger aan en dreigde hen met de straffen, die de H. Apostel Paulus tegen de wederspannigen uitspreekt, ingeval zij zich vóór het feest van den H. Andreas (30 Nov.) niet aan het gezag der Kerk onderworpen hadden. Onder hen vond men er zelfs, die met verloopen nonnen waren in den echt getreden. Den 27 December werd tegen ééne dier nonnen, uit Heinsberg herkomstig, een bevel van aanhouding uitgevaardigd. (Bijlage No. 1.) Daar de verdwaalden echter halsstarig bleven liet de Bisschop hen nog drie of vier maal gerechtelijk waarschuwen, en toen ook dit niet baatte trad hij de kerk binnen, deed de klokken luiden, de kaarssen uitdooven en sprak over de voornaamsten dier heethoofden den kerkelijken banvloek uit. Dit gebeurde den 10 December 1583. De geëxcommuniceerden waren zes in getal, vinnige Calvinisten en Wederdoopers, die reeds twaalf jaren vroeger uitgedreven waren geworden, maar zich beroepende op den Gentschen vrede, weder waren teruggekeerd. (Bijlage No. 1.) Daar | |
[pagina 232]
| |
deze ongelukkigen met het gezag des bisschops den spot dreven en den kerkelijken banvloek in den wind sloegen, werden zij tevens door den scholtis tot eene geldboete veroordeeld. Deze maatregel werkte beter. Velen verlangden naar elders te verhuizen; eenigen vertrokken metterdaad; anderen betaalden hunne boete en bleven. De ketters echter die de stad- ontruimd hadden, vestigden zich in de buurt en kwamen naar Weert op de marktdagen. Gevaar alzoo bleef nog immer bestaan, dat deze het gif hunner dwaling aan de stadgenooten zouden mededeelen. Om zulks te keer te gaan, belastte Lindanus den scholtis, dat hij er twee of drie hunner zou doen aanhouden en ze zoo lang in eene verzekerde plaats zou bewaren, totdat zij de honderd kronen boete, die zij ten gevolge van den banvloek verschuldigd waren, betaald hadden. Dit gebeurde. Drie personen werden aangehouden; doch nauwelijks hadden zij begrepen wat hun boven het hoofd hing, of zij redden zich door de vlucht. Een hunner brak door eene hegge, de tweede sprong uit het venster en de derde vluchtte langs een anderen weg. Den 16 December gaven Lindanus en Duboys, op last van den Gouverneur-generaal, aan den scholtis, Frans Ketelaer, zijn ontslag (Bijlage No. 1). Deze was herhaaldelijk aangespoord geworden om zijne plichten, zoowel ter handhaving des katholieken godsdienst als ter uitroeiing der ketterij beter waar te nemen. (Bijlage No. 2.) Dit ontslag echter schijnt niet dadelijk aangenomen te zijn geworden; althans uit Bijlage No. 3 blijkt, dat Ketelaer in zijne betrekking is gebleven. Ook de magistraat, wiens grondbeginselen verdacht bleken te zijn, werd toen vervangen door burgers ‘les plus catholiques et adonnez au service de sa Majesté’. Den 27 December werden weêr zes der wederspannigste | |
[pagina 233]
| |
ketters te gelijk met hunne vrouwen in den kerkelijken ban gedaanGa naar voetnoot(1). Den 27 Februarij van het volgend jaar gaf de magistraat vergunning, dat de scholtis deze personen uit de stad zou doen drijven. Hunne goederen werden den 5 Maart daaropvolgende in beslag genomen (Bijlage No. 1.) Met de overige Calvinisten die eenvoudige lieden waren, wilde de bisschop nog eens beproeven om hen tot inkeer te brengen. Te dien einde noodigde hij hen ten dringendste uit, om tot den schoot der Kerk terug te keeren, waarin zij gedoopt en opgevoed waren, en waarin alleen de zaligheid voor hen te vinden was; weigerden zij echter zijne wenken te volgen, dan stond hun eenzelfde lot als dat der anderen te wachten. Hij verwees hen derhalve naar den pastoor van Weert, opdat zij zich zouden laten onderwijzen en gaf hun tot Paschen uitstel om zich te bekeeren. De pastoor zou hem voor den eerstkomenden Beloken Paschen de namen der weigerachtigen bekend maken, opdat ook deze in den kerkelijken ban wierden geslagen. Intusschen werden door voormelde commissarissen, op last der koninklijke regeering, de magistraat en de plaatselijke verordeningen ook te Nederweert ‘tot groot genoegen der inwoners’ vernieuwd. (Bijlage No. 3.)Ga naar voetnoot(2) Soortgelijke verandering werd mede te Wessen beproefd, doch vond daar denzelfden bijval niet als te Nederweert; integendeel de ingezetenen des dorps verzetteden zich daartegen met allerlei bezwaren en uitvluchtsels. De vijand, zoo betoogden zij, zou hen overvallen, indien zij zich aan de koninklijke | |
[pagina 234]
| |
bevelen onderwierpen. Zij beweerden dat voor den oogenblik hun dorp uit niet meer dan 16 of 17 huisgezinnen was samengesteld, waar men geen pensoneel zou vinden voor de magistratuur, daar de meeste inwoners naar Maeseyck en het land van Gulik de wijk hadden genomen, en dat zij, ingeval de bevelen uitgevoerd werden, genoodzaakt zouden wezen hunne dorpsgenooten derwaarts te volgen, hetgeen de schorsing der contributie zou nasleepen. In weerwil van al die vertogen werden er door Duboys de koninklijke bevelen afgekondigd (Bijlage No. 3.) Te Wessem, gelijk te Weert, had het Calvinisme, onder de hoede der familie van Neuenar, reeds wortel geschoten. ‘Le dict Wessem a toujours été fort infecté d'héresie’ zegt eene onzer oorkonden en voegt er bij: dat het een nest was van vrijbuiters, waaruit de voornaamste inwoners gevlucht waren en waarin niemand een vrijen voet durfde zetten. (Bijlage No. 4.) De ingezetenen werden dan ook niet onder eed genomen en de magistraat niet vernieuwd. - Over deze zaak beraadslaagden de commissarissen den 19 Februari 1584.- Deze toestand te Wessem verwekte nog eene andere moeielijkheid. De prins van Parma had toegestaan, dat de magistraat van dat dorp voorloopig noch vernieuwd, noch in naam des konings beëedigd zou worden. Nu was echter het schepengerecht van Wessem sedert onheugelijke tijden het hof van appel voor de gerechtshoven van Weert en Nederweert, wier beambten hunnen eed hadden afgelegd. Deze toestand kwam den commissaris Duboys voor als ‘assé préjudiciable au service de Dieu et de sa Majesté le roy.’ In een brief aan Pamele, president van den geheimraad te Brussel, stelde hij dan ook voor, om voortaan en voorloopig de hoven van Weert en Nederweert bij den raad van Gelderland in appel te doen treden. (Bijlage No. 4.) | |
[pagina 235]
| |
Den 4 April 1584 liet de prins hem antwoorden, dat hij dit laatste punt in overweging nemen en daarover met het hof van Gelderland in overleg treden zou. (Bijlage No. 5.) Een ander punt dat onze aandacht verdient is eene zinsnede in Bijlage no. 2, waarin gewag wordt gemaakt van een placaat, dat de koning had uitgevaardigd tegen al degenen, die in dienst waren getreden van Truchses en den graaf van Neuenar en zoodoende de wapenen droegen tegen den Koning. Volgens dit placaat moesten de goederen dezer oproerlingen in beslag worden genomen. Ook bisschop Lindanus ijverde tegen deze lieden. Hij belastte in het begin van 1584 den pastoor en den scholtis van Roermond, dat zij de Paaschcommunie zouden doen weigeren aan alle personen, die op het slot Betburg en in dienst van den graaf van Neuenar de wapenen hadden gedragen tegen God en zijne heilige Kerk. Gebhard Truchses van Waldburg, keurvorst van Keulen, was protestant geworden. Hij werd daarom in 1583 door den Paus en den duitschen Keizer in den ban geslagen en van zijne waardigheden vervallen verklaard. Truchses vond ondersteuning in eenige protestantsche vorsten en bijzonder in den graaf van Neuenar; diensvolgens trachtte hij zich door de macht der wapenen en die der verbondene vorsten in het bezit zijner Keurstaten te handhaven. Tegen de soldeniers van Truchses en diens bondgenooten alzoo is het, dat het placaat des Konings en het mandement des bisschops van Roermond uitgevaardigd werden. Uit No. 3 blijkt, dat zes personen uit het land van Weert in dienst van Gebhard Truchses waren getreden. Deze waren jonge lieden of bankroetiers. Ten slottte zij nog gemeld, dat zich destijds te Weert een priester ophield, Heer Egidius genaamd, die zich met bijgeloovige zaken en tooverij inliet en daarom reeds vroeger was bestraft geworden. Den 15 Januarij 1584 nam Lindanus | |
[pagina 236]
| |
dezen man in verhoor, schorste hem in zijne priesterlijke bediening en liet hem gevangen nemen. Den 17 Februari begon zijn proces. Zijn vonnis werd den 3 Maart bekend gemaakt. Het was streng: De bisschop ontdeed hem in het openbaar van zijn priesterlijk gewaad, nam den kelk uit zijne handen terug, deed hem het leeken kleed aantrekken, beroofde hem van alle geestelijke rechten en verbood hem gedurende zes jaren den toegang tot de kerk. Hij zou voortaan zijn gebed aan de kerk-deur mogen verrichten. Zijne toover-teekenen en behoedmiddelen werden verbrand. Het bevel van zijne goederen in beslag te nemen werd den 7 Maart ingetrokken, zoodat hij voortaan door handen-arbeid in zijne behoeften kon voorzien. Den 6 Maart 1584 wijdde Lindanus het ontheiligde kerkhof van Weert en de altaren der kerk weder in. Den 8 daarop volgende zond hij zijn verslag naar Brussel over de werkzaamheden door hem als koninklijk commissaris te Weert volbracht. Naar Roermond terug gekeerd ontving hij de verheugende tijding dat zijne zending ditmaal beter geslaagd was dan vroeger. De pastoor meldde hem dat 4160 inwoners aan hun Paaschplicht voldaan hadden, terwijl 's jaars te voren er slechte 1800 waren verschenen. De ketterij nam evenwel geen einde, voordat de heerlijkheid uit het protestantsch geslacht der van Neuenar in andere handen overging. In 1587 werd bisschop Lindanus nogmaals gedwongen eenige Calvinisten uit Weert in den kerkelijken ban te slaan. In 1597 begaf zich zijn opvolger Cuyckius ook naar Weert, en dreef er eenige ketters uit de stad. Uit Havensius blijkt, dat destijds hun getal niet groot meer was.Ga naar voetnoot(1) In 1672 vond men er nog ééne familie, die te Budel ter kerke gingGa naar voetnoot(2). Jos. Habets. |
|