Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 7
(1870)– [tijdschrift] Jaarboek van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap– Auteursrechtvrij
[pagina 333]
| |
Voogdgedingen in de landen van Overmaze.
| |
[pagina 334]
| |
der sneeuw tot de ploeg uitkomt; de tweede van het einde van ploeg- en zaaitijd tot aan den haijslatter (maaitijd); de derde van het einde van den oogst tot aan 't vallen der sneeuwGa naar voetnoot(1). Schoon op vaste tijden, als Driekoningen, Belokenpaschen, en St. Jansmisse, zoo werden de Voogdgedingen niet overal gehouden op dezelfde dagen. In den regel was het de tweede of derde dag der week; maar er zijn ook voorbeelden van andere dagen: Zondag, te Bergh bij Valkenburg; Donderdag te Klimmen; Zaterdag te Houthem. Te Beek werd, behalve de drie Voogdgedingen, een vierde geding gehouden 's daags na St. Remeys; dit heette jaargeding. - Te Hoensbroeck vielen de Voogdgedingen in, op de nog bestaande drie kermissen: te St. Antonius, in den winter; te St. Jan, in den zomer; en te St. Mathys, in den herfstGa naar voetnoot(2). Hoogbejaarde lieden weten zich het Voogdgeding nog te geheugen; het werkte, in enkele plaatsen, tot aan de Fransche omwenteling. En toch is ons van deze rechtspleging weinig behouden gebleven; wij kennen ze alleen bij naam. Naar hetgeen wij uit de voor ons liggende oude bankstatuten en verdere bescheiden kunnen onderstellen, was het Voogdgeding niet zoo zeer een geding, dan eene bijeenkomst, eene algemeene volksvergadering, waar publieke aangelegenheden, in de eerste plaats 's Heeren privilegiën, lijfstraffelijke, civiele en politie-zaken, kort behandeld, beoordeeld of op boeten gesteld werden. Maar de bemoeiíngen waren niet overal dezelfde; andere localiteiten kenden andere gewoonten. Bepalingen die in 't land van 's Hertogenrade wet waren, konden in dat van | |
[pagina 335]
| |
Valkenburg, soms niet gelden. Zoo kon in dit laatste land, waar naast den Voogd een crimineele officier stond, bij de Voogdgedingen geen sprake wezen van lijfstraffelijke zaken; deze behoorden den Drossard. De bevoegdheid van den Voogd ging ten deze niet verder dan de kijflijke zaken, mestrekken, schelden enz. waar kleine boeten in gelegen waren. In de Heerlijkheid Hoensbroeck daarentegen, waar de Scholtis, als Voogd of Momber des Heeren voorzat, werden de zaken van will ende gewaldt (misdaden) wel degelijk voor het Voogdgeding gebracht. ‘Op Deijsdag nae sijnt Jan Baptisten Ao 1525, vaechtgedijng. Kijfflich: Neijs Greiflen en seijn neijf Jan, tegen Wilhem Bruels; metser ouijt ende wonden. Wilhem is doit bleven’Ga naar voetnoot(1). Het Voogdgeding was een ongeboden gerecht. Elk hoofd van gezin, moest het, op straf van boete, en zonder voorafgaande aanzegging, bijwonen, het helpen hoeden en houden. ‘Wie in 't gerichte zit (woont), water en weide zoekt, en eigen rook houdt, die moet met den gerichte lief en leed lijden en dragen’Ga naar voetnoot(2). Maar ook deze regel leed uitzondering, onder anderen te Gulpen en te Simpelveld, waar de Geestelijkheid, zonder te misdoen, afwezig konde blijven; en te Houthem, waar, 's Zondags na Driekoningen, afgekondigd moest worden, dat het Voogdgeding 's Zaterdags daaraanvolgende, ging plaats hebben. Gelijke afkondigingen moesten ook te Paschen en te St. Remeysmisse geschiedenGa naar voetnoot(3). Algemeene regel was, dat niemand op de Voogdgedingen mocht spreken, dan door den mond van zijnen voorspreker (advocaat of procureur); en dat niemand de dingplaats mocht verlaten, dan met voorkennis van den Voogd en tegen | |
[pagina 336]
| |
betaling der gebruikelijke rechtsgelden. Ook de Schepenen mochten niet van hunnen stoel opstaan zonder's Voogds toestemming. ‘Wanneer men Vaechtgedinge hilt, soe sal der Vaecht manen nae des dorps recht, so bidden die Schepen om orloff te beraden sich, so staen sij op en beraden sich, ende comen wederom’Ga naar voetnoot(1). Wie gedagvaard was in een Voogdgeding, moest ten eerste gedinge antwoorden. Kon hij niet te ringe, te dinge of te antwoorden komen, hij nam evenzeer zijn voorspreker, en het tweede Voogdgeding gold hem in rechten voor 't eersteGa naar voetnoot(2). Gedaagden in een Voogdgeding waarop de Voogd niet verscheen, moesten ten tweeden gedinge terugkomen, en dan stond de dingzaak, tegenover dit tweede Voogdgeding, als ware het 't eerste. ‘Item dije ghedaecht werden in eyn Vaechtgedynghe ende der Vaecht en koempt nijt, so steijt dije denlycheyt tot den anderen Vaechtgedynghe ghelyck off op densellven werre’Ga naar voetnoot(3). Het is, uit hetgeen vooraf gaat, denkbaar, dat er verschil was tusschen eerste, tweede en derde Voogdgeding, en dat de drie gedingen te zamen, in civiele zaken, de volle instantie uitmaakten. Wij worden in deze denkwijze gestaafd door eene Schepenclerenis (record) gegeven te Meerssen 's Maandags post Lamberti 1547, bepalende, dat hij, die in een Voogdgeding bedaagd is, tot aan het derde geding, of liever tot aan de derde dagvaarding, door betaling der schuld of anderszins, zich kon zuiveren en zijn goed behouden. ‘Wijltijt ende wanneer parthye hun derde Voichtgedinge nemen, soe mach die parthye offt wer dat angeit, daerop die Voichtgedingen | |
[pagina 337]
| |
genomen werden purgeren offte scricken om hun erffgoet te behalden, ende dat alsoe lange dat recht gehalden werdt op denselven dach. Desgelicken moege dat ierste en tweeden doen, wie hun dat belieft, off soe lange als der Voicht niet daech bescheiden en hait’. Zij, die in den ban (rechtsgebied) woonden konden eene clerenis van het Voogdgeding uitlokken; daarop waren geene rechten verschuldigd. Buitenlieden echter waren in dit geval aan orken of gerechtskosten onderworpen. ‘Item, eyn man daer hy begert eyn clerenys op eyn Vaechtgedynghe van buytens luyden, dye rechten maken eyn orcken. Gheijven dye gherychten eyn getuijch off brych (bericht) van sich, daer beloeppen dye rechten den Schepen eyllick eyn alden groet, den Vaecht twe ende van den sijeghell (zegel) eyn vierdell wyns ende hoen cost’Ga naar voetnoot(1). Een aangehangen geschil kon niet eigendunkelijk door partijen worden af- of tenietgedaan; dan, zoo iets zou den Heer of zijn Voogd, dien de uitoefening der justitie te leen gegeven of verpand was, verkort hebben in de geldelijke voordeelen die hij uit een geschil trok. ‘Item, die in der Here recht stont ende versoenen buyten den Heer, ist saeck dat het int Vaeghtgedinge is, so seyn sy op eyn groote boet beyden, maer ist in den Scholtissen gedinge so seyn sy op ein clein boet’Ga naar voetnoot(2). Zoo ook was de boete in zaken van gestantsrecht hooger in het Voogd- dan in het Scholtisgeding. ‘Item, wer den anderen doet gestaen in 't recht voer die banck in 't Vaeghtgedinge, ende ist saecke dat dergene verliest den men doet gestaen, so is hy op ein vredell (wrevel) dat is ein bestaende boet offte ein voustschlagh, te weten 40 | |
[pagina 338]
| |
denaris tweewerfven, mer op den Scholtissen gedinge is het mer 40 denaris’Ga naar voetnoot(1). Evenzoo bedroeg de boete wegens commer (arrest) hooger in het Voogd- dan in het Scholtisgeding. Dit was ook het geval bij eedsafneming. ‘Item, erlaesset eydt op ein Vaeghtgedinge daervan hefft der Vaeght ein veerdeel wijns, mer op des Scholtisse gedinge ist mer ein halff verdel’Ga naar voetnoot(2). Wie tot eenen beslissenden eed was gewezen moest ten Heiligen zweren, en daarenboven nog bij zich hebben een steverGa naar voetnoot(3) of medezweerder, dien hij aanriep en bij naam noemde. Hij deed dit op de knieën en onder aanraking van zijn onderste kleed. ‘Item, ein man so tot einen principalen eijde is gewezen ende sall den doen, de sall eerst aen syn ontste cleet tassen, ende sullen laeten peysen (peinzen) ende dan sall hy den Voijgt offte den Scholtys bidden den Heiligen ende eyns stevers, ende sall den stever heyssen mit synen namen noemen, ende dan sall den voorspreker voerts den man aennehmen als sich dat gebuert, ende wort hem de eijdt erlaeten by den Voigt so is hy ein vierdell wyns schuldig, is het bij Scholtys eine vles wyns, ende de voerschreve eijdt sall op de knije geschieden, want als anders geschiedt soo en is den eijdt uit goet’Ga naar voetnoot(4). Gereede panden, in een Voogdgeding gedeponeerd, moesten in waarde gelijk staan met de verschuldigde som. Rees daaromtrent verschil, dit moest deponent denzelfden dag nog verantwoorden. ‘Item, eyn pant dat in eyn Vaechtgedynge bedaecht wert, dye mot al so goet penden leggen als hy hem kijnt schuldijch te syn, ijst saecke dat sy in 't recht comen, dat mot veranteren werden op den selven | |
[pagina 339]
| |
daeeh offte clegher wert an syn pant gewesen off in sijn claecht’Ga naar voetnoot(1). Het is ons niet voorgekomen, dat van een vonnis, bij Voogdgedinge gestreken, in hooger beroep werd gegaan. Maar er was eene andere soort van beroep, die ook de Voogdgedingen gold, namelijk het verspreken van den Schepenstoel of, in andere woorden, het aantasten, het wederspreken van een gegeven vonnis. Dit beroep ging gepaard met gevaar van lijf en leven, en met confiscatie van goederen. Niet slechts de belanghebbende of zijn voorspreker, maar elk omstander kon de wederspraak doen, of den gerechte een beter oordeel leeren. Dit moest hij op staandevoet, zonder zich om te keeren, en wel in zoo korten tijd als de Voogd noodig had om den derden Schepen te manen. Verbeidde wederspreker tot het over den derden ging, dan mocht hij niet meer wederspreken. Deed hij het echter bijtijds, en leerde hij den Schepenen geen beter, dan stond hij in 's Heeren wil; dan verbeurde hij zijn goed en aan elk Schepen een groote boete. Geviel het daarentegen dat hij den Schepenen werkelijk een beter vonnis leerde, dan stonden deze in 's Heeren wil en op genadeGa naar voetnoot(2). ‘Item, enich man der eine Schepenstoel verspreken wylt, der moet op den staende voet ein beter leer, sonder omkeere oft van der banck te gaen, ende soe korts als der Vaeght op ten derden Schepen gemaent hefft, ende beit hy soe lange, dat over den derden compt, so en mach hy niet verspreken, ende ist saeck dat hy sy verspreekt en hun ghein beter geleeren en kan, soe sal hy staen in des Heere wylle, ende syn goet verbeurt haen, ende eyne ijgelicke Schepen ein groet boete. Ende ist saecke dat hy den Sche- | |
[pagina 340]
| |
penen ein beter leert, soe sal hy van gelycken ein groete boet haen ende die Schepenen sullen staen in des Heere wylle ende lyff’Ga naar voetnoot(1). Wij zeiden (Markgraafschap Hoensbroeck, p. 240-260), dat de drie Voogdgedingen te Meerssen, reeds in 1152 plaats hadden, en dat dit rechtsgebruik Ao 1505 nog voortduurdeGa naar voetnoot(2). Bij deze gedingen die daar telkens op een Maandag, bij klimmender zon, in de Proostdij, gehouden werden, waren de Schepenen verplicht, op verzoek, te verkleren des Heeren recht van Valkenburg, des Proost's recht, zoover zijne gerechtigheid betrof, en het recht der gemeente. En deze gedingen moest men bannen en vroeden (vreeden)Ga naar voetnoot(3) zooals dit vanouds gewoonlijk was te geschieden. De Proost van Meerssen, als grondheer, moest te dezer gelegenheid den Voogd en de Schepenen den maaltijd geven, en wel, eine Heere maeltyt, te weten, wyn ende wilt gesoden ende gebroden. Hij gaf daarenboven kost en drank aan den schrijver, en aan den gerechtsbode, alsmede hooi en haver aan de twee paarden van den VoogdGa naar voetnoot(4). De Proost-laten, of zij die gronden bebouwden in 's Proosten kadaster gelegen, konden zich onthouden van op de Voogdgedingen te verschijnen, mits betaling van eene klein-boete of 15 vleemschGa naar voetnoot(5). Bij de opening van het Voogdgeding stelde de Voogd aan de Schepenen sommige vragen, onder anderen: of 't geding te bekwamer dag en uur was belegd; - wie het als vanouds moest voorzitten; - met hoeveel Schepenen enz. Vervolgens las hij overluid eenige punten voor die zoowel de omstanders als | |
[pagina 341]
| |
het gerecht betroffen, een en ander onder het geluid der klokken en onder aanroeping van God almachtig, van de H. Maagd Maria, van alle Heiligen en van St. Remigius patroon der kerke van Meerssen. Dit blijkt uit eene voor ons liggende kopie van jurament ofte banninge van den Voightgedinge, by persoen doer Werner Huyn, Heer tot Anstenroidt, gedaen te Merssen den 13 Aprilis 1561. Twee soortgelijke banningen of Ban-formulen, van Neeritter en van Hoensbroeck, zijn door den druk bekend gemaaktGa naar voetnoot(1). Die van Meerssen, Gulpen en Simpelveld, volgen hier: ‘Van wegen Godt almechtich, Maria synder gebenedider Moder, ende allen Godts Heiligen, van wege St. Remeis patroen der kercke van Merssen, van wege onss aldergenedichster ende doerluchtichster Heere Heer Philippus by der gratien Godts Coninck van Spanie als Hertoghe van Brabant ende Heer des lants van Valckenborch, van wege des Gouverneurs des lants van Valckenborch, van wege des Voights van Synder Majesteit in den lande voerschreve, van wege des Proest van Merssen voer soe vuele syn gerechticheit aengaet, van wege den Schepenen van Merssen ende andere ondersaeten, uuijt crachte myns officie, ban dat Voigtgedinge dat men dezen daegh halden sal in die hoeftbancke van Merssen, ende bevel dat niemants hoe hy sy, van wat conditie offte qualiteit het recht scricken, perturbere, stollen ofte stuere en sal, dan blyven alhier voer recht ende helpe dat Voigtgedinghe huden ende halden, ende geven en nemen recht, eyn ijgelick met syne gebeden voerspreck, ende anders niet, op sullicke correctie ende peen als der Voight maenen sal ende die Schepenen wyzen sullen. Voerder sullen alle ondersaeten opene, oft | |
[pagina 342]
| |
die straeten in hunne maten ende wyden gehalden werden, ende oft sy ymants wijsten die die gemeinte ontvrijt hedde, ende oft ymants die palen reijgenoete uuytgeworpen hedde, daerinne dat die Hoicheyt onss Heere des Conincx vercort worde, datselve sullen sy schuldich syn aen te brengen, ende, dat niemants van der bancke en gaen sonder weten van den Voigt, ende er betael ierst syn rechte, op die peen als boven. Der Vaeght sal maenen einige van den Schepenen ende vragen oft het Vaeghtgedinge genoich ende nae recht gebannen is. Der Schepen sal wysen, naedemael het Vaeghtgedinge by den Vaeght gebannen is, ende der bode gesteit van wege ons Heere des Conincx Heer van Valckenborch die Clock geluyt te hebben, nae alder gewoente, soe sal genoech daertoe gedaen syn, tot conservatie onss Heeren des Conincx Hoicheyt ende jurisdictie.’ Wij hebben bladz. 333 hierboven ter loops aangestipt, dat de Bank van Gulpen zonder eigenlijken Voogd was. Zij was daarom niet zonder Voogdgeding, verre van daar. De Scholtis trad er als Voogd op, en nevens hem, tweemaal zeven Schepenen, dat waren veertienGa naar voetnoot(1). Misschien had Gulpen, in aloude tijden twee gerechten; één dat recht sprak in naam en over de Laeten des Kapittels van Aken, later den Heer van Neuborg - het ander in naam en over de Laeten des Hertogen van Brabant. Een dubbelvoudig gerecht, twee Scholtissen, twee Secretarissen, twee boden, in één dorp, dat was kostbaar; dat moest aanleiding geven tot botsing. - Redenen waarom men de twee gerechten wellicht ineensmolt, met bijbehouding alleen der veertien Schepenen. Inderdaad, zeven der voornaamste van 't dorp, ineens uit hun Schepenambt ontzetten, dat was niet doenlijk. | |
[pagina 343]
| |
Als nu de ingezetenen van Gulpen, ter oorzake van de zware oorlogslasten en de pandlossing van het land Herzogenrade uit handen des Hertogs van GulickGa naar voetnoot(1), zich in 't nauwe bevonden, drongen zij, in overleg met den Heer van Neuborg, bij den Hertog van Brabant, op eventueele vermindering van Schepenen aan. Zij vertoonden verder, dat zij groot nadeel leden dààrdoor, dat de Scholtis van Herzogenrade hen deed gebruiken Aker munt, maat en gewicht, onder voorwendsel dat men die, in de Voogdgedingen, geplogen had te vercleeren. Eindelijk vroegen zij te gelijkertijd nog de vergunning aan om te mogen houden einen vryen jaermerckt van drie dagen, beginnende op St. Hubrechtsdag den 3 November van elk jaar. - Al deze drie dingen werden goedgunstig bewilligd, bij brieven van Keizer Karel V, gegeven te Brussel, 's Daags voor Paschen 1544Ga naar voetnoot(2). Van toen af aan werd het Voogdgeding te Gulpen minder sterk met Schepenen bezet, en het kostte den Hertog van Brabant, even als den Heer van Neuborg en de ingezetenen, minder. Van elk Voogdgeding hadden de Schepenen, behalve hunne orcken, twee Mark Aix, te betalen twee deel door den Hertog, één door den Heer van Neuborg. - De reden dat de Hertog dubbel betaalde zal wel daarin gelegen hebben, dat Hem alléén, of zijnen Drossard van Herzogenrade, de hooge judicatuur over lijf en leven toestond. - De executiën van zachteren aard als geesselen, aan de kaak stellen, steenen en kaarssen dragen, verbannen uit de Heerlijkheid, behoorden aan beide Heeren gemeenschappelijk. In 't jaar 1706 werd tusschen de gemeentenaren van Gulpen en den Heer van Neuborg onder anderen besloten, dat deze laatste, telken twee jaren, op het Voogdgeding | |
[pagina 344]
| |
nae de winter-vacantie, zoude aanstellen nieuwe Burgemeesters en nieuwe Keurmeesters, zoo mogelijk te kiezen uit ingezetenen van den gereformeerden godsdienst. Volgt thans de Ban-formuul. ‘Auff huyden dezen opgerecht Vooghtdincklichen dach, doen ick ban und vryde, van weghen Godt van Hemelryck Maria syner liever moeder und alle lyve Godts Heiligen und St. Pieter als ein patroon deser Heerlicheyt, Banck und kierspels kercken. Doen auch ban und vrede van weghen der aller durchleuchtigste Hoochmechtigen und Hoochgeboren Coninck Phillips Coninck van Spagnien, Sicilien en Napels etc. Coninck van Portugael ende Hertogh van Brabant, als een Erffgrontheer deser lande van Overmaze, item, van wege NN. als Drossard des landts 's Hertogenrade. Noch doen ick ban und vrede van weghen der Edele Ehrenfesten NN. (van Eynatten) als Heer der Heerlicheyt des huys Nieuwerborgh etc. und den letsten doen ick ban und vrede van der Scholtissen, Scheffen Bode Sampt andere des rechten gesworen weghen deser gestalt, diezelve sullen op desen dagh op ihre Rechters stoel gevrydt zyn, und ein yeder recht und oordeel lassen wiedervaeren, und ein yeden zuweysen was recht ist, der Geistelycheyt was ihr zusteyt, den Adel was den Adel zusteyt oder competirt, so aber die Geistelycheyt met diesen recht und gericht niet wilt zu vrieden syn, sal heym bleyven, und ihre boecken lesen, und lassen den Heeren met synen recht und Hoogheyt geweerden, die van adelycken schildt syn, dieselighe bidt men, und der huysman gebuyt men, der Scholtis sal maenen, die Scheffen sullen wysen, und ein yeder aenwysen was recht ist, den rycken um geldt, den armen um Godts wille, waerby das der armen sich nit hat zu beklagen das er durch syn kennelycke armoet syns rechts ontberen moest, sullen auch sampt andere dienaren des rechts, | |
[pagina 345]
| |
weduwen, weesen, kercken, kluysen, Godts- und Gasthuysen mit corte expeditie van justitiën, daer sy reden und recht zu haven, voorstaen. Noch geeft den Heer ein yeder vry ganck, schirm und geleyd aen desen gericht und recht zu erscheynen, recht zu geven, recht zu nemen, behalven und ausbehalden misdaedighe menschen die teghens den Landthier misdaen oder verraden hebben, kercken, cluysen, gasthuysen, kinderbedden geschant oder gebrandt hebben, dieven, straetenscenders, moortbranders, samt anderen dergelycken misdaedighe, die selvighe mogen hier comen soo sy willen, und van henen gaen, daer sy connen, dieselvighe sal men desen gerichte und vryheyt nit geniessen lassen, 't en waer dat sy ihre misdaet auff order und plaetsen daer des noodigh afgedragen gebessert und geboet hedden, alsdan sal men deselve off ihre gesinnen, gelyck andere vrome luyden recht administreren und wiederfahren lassen. Noch lies den Heer gebieden op die boet, die daerop steyt, das ein yeder van den ondersaeten op desen Voigtdinglichen dagh sal hier syn, syn Vooghtgeding houden und halden, und sullen opdoen und aenbringen van weghen und steghen, gassen und straessen, van valscher waeren, maessen und gewicht, und voerts van alles 't gene daer dem Heer nots und profijt samt der gantzer gemeinte wolfaert aengelegen is, waerby der Heer by syne Hoocheyt und die gemeinte by ihre alde hercommen gehalden moghen werden die Keurmeisteren sullen, luyt ihren gedaenen eydt, wes sy in ihrem ampt erfunden haven misdaen zu seyn aenbrengen, waerby das die overtreeders gebessert, geboet, und in goeder politie der gemeinte ondersaeten gestraefft moghen werden, voorder hat den Heer geboden und verboden, wes sy desen gericht Vooghtgedinghe van alders gewoonlyck ist zu gebieden und verbieden, sal auch niemandt mit recht sprechen het en zy met synen gebeden und gesworen voorspreck, daer zu sal auch niemandt sich | |
[pagina 346]
| |
van den banck absenteren, er en hadt ierstelyck den Scholtis syne boeten, Scheffen konden und orkondens samt schryver und bode und andere dienaeren, ieder syn recht loen und arbeydt bezaelt op die boete die daerop steyt, und mit diesen bevrydt den Heer syn gedinge und recht zum zweyden dritten und vierden mael, Heer Scholtis lass maenen off mit desen bannissement genoegh gedaen sy op dit pas’Ga naar voetnoot(1). De uitoefening der justitie, hooge en lage, in de bank van Simpelveld (oulings Simpelvoert)Ga naar voetnoot(2) schijnt omstreeks het jaar 1630, bij titel van koop of verpanding, te zijn gekomen aan zekeren Commandeur De Couclens. Deze deed, in 1633, den Scholtis van Simpelveld, Bartholomeus Kevers, uit zijn ambt ontzetten, op grond, onder anderen, dat hij de gewoonlijke Voogdgedingen niet had doen plaats hebben. Later in 1635 gaven de Staten Generaal, bij hunne Gedeputeerden, destijds te Maastricht vaceerende, een bevel uit, dat de Voogdgedingen generalijk door geheel 't land 's Hertogenrade moesten worden gehoudenGa naar voetnoot(3). Volgens overgegeven rekeningen van Daniel Limpens, rentmeester van 't huis Ter Heijden en Scholtis van Simpelveld, is deze bank omstreeks 1677, bij erfkoop gekomen aan den Heer van en tot Ter Leijen, van wien ze is overgaan in de familie van Bongard, Heeren tot Terheijden, Simpelveld en Bocholtz, waar zij tot aan de Fransche revolutie gebleven is. Haar ban-formuul vindt, als specimen van ons oud rechtswezen, alhier hare plaats: ‘In diesen openbaeren ende wettigen Voeghtgedinge wordt gevroet ende vrede geboden, van Godt van Hemelryck onser aller schaepper ende gesontmaecker, Maria syne lieve | |
[pagina 347]
| |
moeder, St. Remeys als patroen dieser bancke van Simpelveldt ende allen Hemelischen Heeren ende lieve Godts Heijligen. Wordt oijck ban ende vrede gedaen van weghen die hoog Edel geboren vry vrouwelijn van den Bongardt, douariere vryvrouwe van en tot Ter Leyen vrouwe totten Bongardt, van de banck van Simpelveldt ende Bocholtz, ingevolge van de bescheiden daerop synde. Noch wordt banne ende vrede gedaen van weghen Schouteth, Schepen en Secretaris, Boede ende andere dienaers des rechts, in dieser maniere, dat eenen yederen erloofft ende toegelaten wordt voor diesen gerichte te erschynen, met vryen wille ende aen te coemen, recht ende oordeel te erwarden, uitgenomen die getuige die teghens den Lantheer gedaen, Godtshuysen, gasthuysen, kinderbedden gebrandt ofte geschandt hebben, deselve sullen dieser vryheyt niet genieten, totter tyt ende wylen, sulx wie recht ende gebuere affgedraegen, geboet ende gebetert hebben, alsdan sal hun gebuerlich recht, gelyck andere vroome lieden wedervaeren. Wyders vroegen ende houden die schepenen, dat den Heere vanck ende aentast gebuert, geboth ende verboth, edoch alles te laeten by oordeel der Richteren. Oyck vroegen ende houden die Schepenen dat den Scholtis van weghe des Heeren macht ende vuegh heeft, keurmeester aen te stellen, deselve t' bier te keuren, broot te wagen, een yegelyk op synen prys ende werde te stellen, die overtreden aen te bringen, om gebuerlycke indracht daerinne te doen ende daerover te laeten erkennen dat recht is. Insgelykx houden ende vroegen die voorgenoemde Schepenen soo verre dat yemant over weeghen, steeghen, gassen ofte dergelycken te claeghen heeft, dat denselven op Voegtgedinge dach sulx sal te kennen geven, syne clachten | |
[pagina 348]
| |
voorbrengen om behoorlyck insiens ende affdracht te laeten geschieden. Desgelyckx van valschen gewichten, valsche maete ofte waeren om gelyck voort naer der saecke gelegenheyt te boeten, amenderen corrigeren en te beteren. Dat oyck alle onderdaenen voor diesen recht hun sullen still houden ende niet spreken tenzy met hunnen gebeeden ofte gesworen procureur, oock van der bancke niet absenteren, tenzy dat sy eerst ende vooral hebben betaelt den Scholtis syn boete, die Schepenen hun oirkunde sampt Secretaris Boede ende andere dienaren des rechts ende dat op pene daertoe staende ofte voorders daerover souden erkent worden. Item wanneer dat yemandt voor diesen gerichte te rechten staet, ende eenige saecken noodige hadde, die sal op begeeren ende aenzeggen der parteyen door den Scholtis, ofte in syne absentie door den Stadhouder om behoerlijcke hulpe bescheyden, die van Aedell sal men bidden den huysman sal men gebieden om eenen ijederen tot synen recht te helpen. Ingevalle oock eenige Geestelycke persoenen voor diesen Gerichte erschynen, om recht te begeeren, sal hun recht ende justitie gelyck andere persoenen wedervaeren ende geadministreert werden, ende soo verre sy by diesen Gerichte niet te vreden en syn, sullen sy dan heym gaen ende hunne boeken lesen, ende den Heere met syne Hoocheyt laten geworden. Noch sal den Scholtis, Schepenen, Secretaris, Boede sampt andere des rechts dienaren, eenen ijeder om gebuerlyck recht ende salaris ende den armen om Godtswille op hun gesinnen dienen, daermede zich niemandt des rechts vercort hadde te beclagen ende dat om syne kennelyke armoete. | |
[pagina 349]
| |
Voorts worden Scholtis en Schepenen, Secretaris, Boede ende rechtsdienaren gevreydt op hunnen Schepenstoell, in dieser gestalt dat sy, op partyen begeren ende maenisse des Scholtis, ende yederen wyzen ende erkennen sullen wat recht is, in gevalle sy doch hun in eenige saecken beswaert vinden sullen sy sich beroepen aan hun overhoeft daeraff leeringe ontfangen naer oude costuymen ende gewoenheyt.’ Wij laten hier nog volgen eene oude ‘rolle ofte vroeghe’Ga naar voetnoot(1) die, in de banck Simpelveld op Voogdgedinge dagen placht voorgelezen te worden. ‘Item, in den eersten vroegt der Scheffen, dat die Jouffren, van ValbenentenGa naar voetnoot(2), bey Luytgen, den groissen zeenden havende, sollen halden die groesse klocke so Simpelveld, mit allen Zubehoir, ende were dat sy breege solle dieselve op hoen kost doen machen, ende auch halden dat meesboeck ende degelic mesgewade, met allen synen zubehoir, zu den hooghen alter einen kelck met synen gehoir. Auch schuldich dieselbe zo halden dat gantze schiff van der kirchen op ihr cost. Noch dieselvige jouffren, schuldich der ondersaeten binnen kirspels jaers zu laessen das derdedeil van zeenden stroe koeren ende kaeff so verre sie des jaers einswal bezaelen. Noch sullen dieselvige doen halden op ihren kost beeren ende stieren die den kirspel bequeem ende nutz sint, und auch alle jaers zu kersmis den kirspel zu Simpelveld ein voder stroe, ende zu Bocholtz ein half voder. Item noch, oft saecke were den Landherr noot hadde van hervaert, sollen die voerschreven jouffren leveren eine herwaghen op ihren kost, und voorschreven kirspel eine karre. Item vort, oft saeck were dat 't kirspel moest schetzunge oft bede geven, so sollen die voorschreven jouffren daervan den zeenden penning geven. | |
[pagina 350]
| |
Item voert, vroeght der scheffen dat auch die zeen lammer sal halden nae die paschhilige dage, und die zeen gens, des anderen daeghs na St. Johannes Baptist, und die hoenre des anderen dages na St. Remeys soe dat geboerlich is. Item voert, vroeght den Scheffen op diesen Vogtdingliche dag dat der Herr alle jaers hadt gelden, also ver als gein fauten is, sestig capoun und veertig mud haveren, des sal der Boede haven zwey mud even (soort haver) und die Scheffen ein mud even, und noch sal der Boede jaers haven ein mark, noch hat derselvige alle jaers van der Heeren weghen ein mudt roggen. Item, oft der Herr des noodt hadde, magh dingen in den Vroenhoff, und hadde der Herr auch noodt, magh hy jaers syn tzins heven in den Vroenhoff und seyn pecht. Und off der Herr des noodt hadde, ende hadde einen gefangen den he nicht also bald zum schloss en kunde gebringen, mach he den gefangenen eine nacht in den Vroenhoff setzen. Item, also mennich besees (bezitting) dat ons genedige Herr haedt in der kirspel, so mennich hoen haven die Scheffen daerop zu kersmissen van der Heeren weghen, dat sy den Heer behalden tzins und renten. Item voert, vroeght der Scheffen dat binnen der kirspel voorschreven vunf onderhoeff sint, und der eine haedt also viel rechts als der andere, und sollen niet herlicheyt haven mit hunnen laessen, dan om ihren inganck und aufganck, und hette jemants zu doen op ihre eigen grondt, da sullen sie zelven off hun knechte penden af langen, und ihr recht in der Landheeren Boede hende, und sal dan die pende eusseren mit den hoeghe recht und na den landt recht’Ga naar voetnoot(1). Hoensbroeck den 9 November 1869.
E. Slanghen. |
|