Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 7
(1870)– [tijdschrift] Jaarboek van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Chronijk der landen van Overmaas en der aangrenzende gewesten door eenen inwoner van Beek bij Maastricht.Voorwoord.In eene der afleveringen van het tijdschrift: Le Bibliophile belge, jaargang 1855, 2de Serie, Deel II, spreekt de Heer Reulens, bibliothecaris bij de Borgondische bibliotheek te Brussel, ter loops van een handschrift dier boekerij, opgesteld op het laatste der XVde en in de eerste jaren der XVIde eeuw door eenen inwoner der gemeente Beek, bij Maastricht. Vermoedende dat dit werk over de lokale geschiedenis onzes Hertogdoms eenig licht kon verspreiden, werd hetzelve door den HoogEdelGeb. Heer Baron G. de Crassier, raadsheer van het hof van Cassatie te Brussel, bij het Belgisch Ministerie van Binnenlandsche Zaken ter leen gevraagd, en ons ter onderzoek en beoordeeling overgezonden. Uit dit onderzoek is de publicatie geboren, die hier het licht ziet. Ons handschrift, dat zoo als wij even zeiden, aan de Borgondische bibliotheek behoort, maakt een band uit met een exemplaar der Excellenste Cronike van Brabant, gedrukt bij Rolant van den Dorp, te Antwerpen 1497, in groot 4te. | |
[pagina 6]
| |
De schrijver schijnt deze chronijk als voorbeeld genomen te hebben ter zamenstelling van de zijne. Immers zijne wijze van schrijven stemt met de methode der Brabandsche Chronijk tamelijk wel overeen, en het exemplaar door hem gebruikt is voorzien van verbeteringen, noten en kantteekeningen, die bewijzen, dat hij ze met aandacht heeft bestudeerd. Wij geven de voornaamste dezer kantteekeningen als appendix bij onze uitgaaf. De gedrukte Chronijk van Dorp, die gepagineerd is met de hand, telt 408 bladzijden; zij is gevolgd door het handschrift van onzen schrijver beslaande 130 bladzijden in 4te, geschreven op stijf papier, in twee kolommen, in klein geprest maar duidelijk schrift. Dit handschrift neemt zijnen aanvang met eene lijst der voornaamste Heiligen van het kerkelijk jaar, met het tijdstip van hun overlijden. Dan volgt eene nota van kosten, veroorzaakt in 1474, door Karel den Stoute, tijdens het beleg van Neuss, en eene lijst der koningrijken en vorstendommen der Christenheid. Eindelijk verhaalt hij de geschiedenis van het Oude Verbond, van af de schepping der wereld tot op den tijd der komst van Mozes. Deze vervelende introductie, die veel gelijkt op het kattenmuziek, wat onvermijdelijk alle concerten van snaar- en blaasinstrumenten voorafgaat, schijnen aanteekeningen te zijn, door den schrijver nedergeschreven ter ververssching van zijn geheugen. Dan volgt de titel van zijn werk in rood schrift: Hyr begynt | |
[pagina 7]
| |
Gelijk alle oude chronijkschrijvers begint ook onze auteur ab ovo; hij opent zijn werk met de geschiedenis van het Oude Testament van af de schepping der wereld tot op den tijd van Christus; vervolgt dan die der Romeinsche keizers, der Frankische koningen, en bespreekt een groot getal vorsten en heiligen. De laatste 84 bladzijden bevatten de gebeurtenissen van zijnen leeftijd, die hij zoo veel mogelijk jaar voor jaar en feit voor feit getrouw aanteekent en beoordeelt. Van af het jaar 1468 hebben wij dan ook zijn handschrift feitelijk en zoo veel mogelijk woordelijk teruggegeven. Alleen tweederlei veranderingen hebben wij ons veroorloofd. De schrijver is zeer omslagtig, en boekstaaft somtijds tot twee of drie malen toe hetzelfde feit. Dit is een bewijs, dunkt ons, dat hij zijn werk met lange tusschenpoozen heeft zamengesteld. Wij hebben, waar het gevoegelijk ging, dit dubbel verhaal weggelaten en het bewaarde, zoo noodig, verrijkt met eenige ophelderingen, genomen uit het weggelatene. Ten tweede hebben wij de chronologische volgorde, die door den schrijver niet altijd in acht genomen werd, hersteld; dit wil echter niet zeggen, dat wij zijne jaartelling en dagteekeningen, die meermalen niet stemmen met die van andere schrijvers, zouden verbeterd hebben. Aan de innere zamenstelling van het werk hebben wij niets gedaan. Waar de tekst duister was, hebben wij woorden ter opheldering tusschen ( ) ingelascht. De lezer moge ons deze kleine veranderingen ten goede houden. De letterlijke uitgaaf van het handschrift was niet doenlijk; de oorspronkelijke volgorde der feiten kon, zonder verwarring, niet bewaard worden. Voor ons gewest is deze chronijk eenig in haren aard, en voor de geschiedenis onzer provincie van veel gewigt. In verband met de Chronijk van Maastricht en omstreken, die wij in het eerste deel der Publications de la Soc. Hist. et Archéol. du duché du Limbourg bladz. 70-93 hebben bekend gemaakt, kan men hare waarde klaar en duidelijk kennen. | |
[pagina 8]
| |
De twee geschriften vergansen en completeren zich op eene verassende wijze. Zij vormen te zamen een omstandig verhaal, eene geschiedenis der voornaamste gebeurtenissen, voorgevallen in de landen van Overmaas, in het opper-kwartier van Gelderland, in het graafschap Loon en in het bisdom Luik, op het laatst der XVde en in het begin der XVIde eeuw. De schrijver van dezen belangrijken arbeid maakt zijnen naam niet bekend. Uit zijn verhaal blijkt, dat hij een inwoner is geweest van Beek, bij Meerssen. Hoogst waarschijnlijk was hij een priester, wel ervaren in het Latijn en in het Vlaamsch. Zijn schrijftrant en het gebruik van eene menigte woorden uit den tongval onzer omstreken kenmerken iemand, die een groot deel van zijn leven in het land van Valkenberg heeft doorgebragt. Alhoewel zijne taal Vlaamsch of Zuid-Nederlandsch mag genoemd worden, maken zijne Limburgsche woorden, uitdrukkingen en spreekwijzen zijn verhaal dikwijls onverstaanbaar voor lieden, vreemd aan onze streken. De plaatsen, waar de schrijver buiten Beek en de omstreken persoonlijk schijnt bekend geweest te zijn, waren Luik, Maastricht, Sittard en Bilsen. In 1468 was hij te Luik tijdens het bestormen en vernielen dier stad door Karel den Stoute. Misschien vertoefde hij aldaar als student in de godgeleerdheid. In 1476 was hij te Beek, toen dit dorp geteisterd werd door eene befaamde brandstichtsteres, genaamd Stynke, een meisje van dertien of veertien jaren. In het jaar 1501 was hij te Sittard, tijdens de verschijning der wonderbare kruizen en teekenen der passie onzes Heeren, die zich van zelf vertoonden op de kleederen, doeken, tafellakens en andere kleederstoffen der bewoners dezer stad: ‘Ich saecht selver - zegt hij - myt mynen aughen op synte Joris dach, merteler, te Syttart in den choere.... inde due sach ich dat in den kyrcken vurs. diesse cruytzer quamen myt grotten getaele in der clercken off schoeler roeckelyncken.’ | |
[pagina 9]
| |
In 1503 maakt hij zoo breedvoerig gewag van het stadje Bilsen, dat hij ongetwijfeld ooggetuige moet zijn geweest van zijn verhaal. Ook zegt hij in kennis geweest te zijn met pater Mathijs, in 1495, bestuurder van het klooster der nonnen van St Franciscus te Hasselt. Hij vertoefde nog op den linker Maasoever in 1507, zoo als blijkt uit zijn verhaal betrekkelijk de baldadigheden gepleegd door de groote Garde. Eindelijk in het jaar 1507 maakt hij een wonder bekend, hetwelk in het klooster van Kinrode, in 1478, zou hebben plaats gehad, en waarvan hij de gevolgen binnen Maeseyck verklaart meermalen gezien te hebben. Maar hoe noemde zich de schrijver, wiens aanwezigheid in onze omstreken gedurende meer dan veertig jaren kan worden nagespoord? Hij zelf heeft zijn naam niet regtstreeks bekend gemaakt; maar indien wij geroepen waren, om in dit punt eene gissing te doen, zouden wij veronderstellen dat zijn naam Peter Treckpoel wasGa naar voetnoot(1). De schrijver verhaalt op het jaar 1469 als volgt: ‘Item inden selven jaer van LXIX op synte Remeysdach des heyligen buscops, due sanck Her Peter Trecpoel van Beyck, syne erste mysse te Beyck in die kyrcke; inde due waer hy alt XXVII jaer.’ Trecpoel was dus in 1442 te Beek geboren. In 1476 komt hij voor als kapellaan te Geul; maar in 1490 was zekere Her Michiel aldaar zijn opvolger. Hij was toen vertrokken naar eene andere standplaats; misschien naar | |
[pagina 10]
| |
Bilsen op den linker Maasoever. Over niemand spreekt de schrijver zoo intiem, als over dezen Her Trecpoel. De lotgevallen van ons handschrift zijn niet bekend. Op bladz 3 der Brabantsche Chronyck leest men in letters uit de XVIde eeuw: ‘dit bock hort toe Hermen van der Hulst genoemt lemmeter’Ga naar voetnoot(1). Het werd in 1854 ten voordeele der Borgondische bibliotheek aangekocht uit handen van den heer Frederik Muller, boekhandelaar te Amsterdam.
Jos. Habets. Bergh-Terblijt, Junij 1869. |
|