Voorwoord
Voor de monumentenzorg in Nederland vormt de ingrijpende transformatie van het platteland misschien wel de meest pregnante maatschappelijke opgave voor het komend decennium. De prikkelende dynamiek van deze transformatie vertoont een openlijke scheuring in de cultuurhistorische eenheid van het agrarisch landschap. Aangedreven door nieuwe mogelijkheden voor voedselproductie, -conservering en -distributie en een veranderende vraag naar hoogwaardige agrarische producten, ontstaan enerzijds hoogtechnologische agro-industriële bedrijvenparken, die nauw zijn gelieerd aan farmaceutische bedrijven en onderzoekslaboratoria. Deze nieuwkomers werpen rationalisatievraagstukken op rond onder meer de ruimtelijke concentratie van ogenschijnlijk onverenigbare functies, die ongetwijfeld zullen uitmonden in nieuwe architectuurtypen, zoals in flatgebouwen voor intensieve veehouderij - vooralsnog van de hand gewezen door de milieu- en landschapslobby als onethisch en onesthetisch -, gemechaniseerde etageteelt van gewassen en drijvende glastuinderijen in overloopgebieden.
Anderzijds wordt strijd gevoerd voor het instandhouden van als waardevol beschouwde, maar in versnipperde reservaten teruggedrongen cultuurlandschappen, die zich gestaag herontwikkelen onder druk van ontwikkelingen als natuurbouw, ‘ontboering’ en ‘plattelandsvernieuwing’. Historische boerderijen fungeren hier als geruststellende, maar helaas ook meer en meer als nostalgische zetstukken, met nieuwe bestemmingen als landschapsbeheer, recreatie en kleinschalige niet-agrarische bedrijfsactiviteiten. Het is in deze context, dat de historische boerderij zich staande moet zien te houden en waarin monumentenzorg een sturende en begeleidende rol moet vervullen.
Van alle historische boerderijen die ons land telt, valt slechts 6,9 procent onder de werking van de Monumentenwet, de rest wordt niet of krachtens andere regelgeving beschermd. Binnen de monumentenzorg is pas laat inzicht ontstaan in de ensemblewaarde van de boerderij en de wenselijkheid van integrale instandhouding. Boerderijgebouwen en opstallen, hun interieurs en bijbehorende installaties, erven, sier- en moestuinen, boomsingels en andere elementen werden in het verleden zelden als organisch ensemble van gelijkwaardige elementen aangemerkt en bij wet beschermd, zoals bij historische buitenplaatsen inmiddels gebruik is geworden. Een bredere ruimtelijke inbedding van de boerderijen in hun cultuurlandschappelijke setting met bijvoorbeeld wegen- en verkavelingspatronen en landinrichtingselementen is slechts bij hoge uitzondering aan de orde geweest. Veel van de wettelijk vogelvrije elementen zijn inmiddels verdwenen of worden alsnog bedreigd, recentelijk met name door bedrijfssluitingen. Overgebleven delen hebben, evenals de boerderijgebouwen zelf, te duchten van nieuwe bestemmingen en andere gebruikers, die onbekend zijn met de ontwikkelingsgeschiedenis van hun nieuwe vestigingslocatie. Kennisoverdracht over de oorsprong en ontwikkeling van boerderijen en van het landschap dat door de boeren is gemaakt en wordt bevolkt, alsook over de lokale tradities in de bouw en inrichting is bitter noodzakelijk gebleken, al was het alleen maar om begrip te kweken voor de soms smalle marges waarbinnen historisch waardevolle boerderijen zich laten aanpassen aan eigentijdse gebruikswensen. Dit is echter ook noodzakelijk om de authenticiteit van het agrarisch cultuurlandschap over de volle breedte van het schaalbereik van culturele planologie tot en met het interieurdetail