Jaarboek Monumentenzorg 2001. Interieurs belicht
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Huiselijke pretenties
| |
[pagina 97]
| |
De bibliotheek van het heringerichte huis in Hyde Park Gate in Londen (House & Garden, november 1998, 124) met fresco's van Francesca Cullen en meubels van verschillende antiquairs uit Londen en New York.
Voor zulke vrouwen had Elis. M. Rogge in 1909 het geïllustreerd maandschrift De Vrouw en Haar Huis opgericht, de voorloper van de moderne vrouwenbladen uit de kiosk op de hoek. Het tijdschrift van mevrouw Rogge was opvoedend bedoeld en past in de traditie van het 19de-eeuwse beschavingsoffensief: de gegoede burgerij die zich inzette voor de sociale verheffing van de lagere klassen. | |
Antiek en exoticaHet tijdschrift van mevrouw Rogge straalt een degelijke frisheid uit en daarbij hoort geen deftigdoenerij met antieke meubels. De jacht op antiek bestond toen ook al, maar werd niet goedgekeurd door dit sociaalbewuste blad. Zo waarschuwde mevrouw R. de Babbian Verster-Bolderhey in 1917 tegen de ‘mode voor antiek’, die volgens haar niet lang geleden was begonnen en een geheel nieuwe industrie had voorgebracht, vooral van ‘oud-Hollandsche stoelen, tafels, kabinetten en kasten, van onder tot boven overdekt met bloemen, ranken en festoenen van inlegwerk, kronkelend langs alle pooten, overdeuren en laden, in een kakelbont gewemel als een kaleidoscoop’. Meubels, zo stelde deze medewerkster
Reclame in Homes & Antiques van november 2000: de meubels van Old Charm geven het huis een hart.
| |
[pagina 98]
| |
van De Vrouw en Haar Huis, moeten mooi en doelmatig zijn en dat is antiek meestal niet. Mooi en doelmatig, dat waren in haar ogen de meubels van iemand als K. de Bazel. In dezelfde jaargang keerde ook Aty Brunt zich tegen antiek, zij het dat ze een uitzondering voor ‘echt antiek’ wilde maken, omdat dat ‘nog geërfd was’, maar ‘al die imitaties, dat kwasi oud-eikenhout, dat door allerlei maniertjes en sausjes zijn antieke waas moet krijgen’, zulke dingen keurde zij af onder verwijzing naar het oprechte werk van kunstenaars als H.P. Berlage, T. Nieuwenhuis en W. Penaat. Maar aan een zeker verlangen naar exotische snuisterijen kon minder weerstand worden geboden. In jaargang 1925 staat een artikel onder de titel ‘Hoe ik mijn kamer veranderde’. In die kamer stond een kast die tot een boekenkast was verbouwd, waarbij een ‘donkergebeitst richeltje’ was aangebracht waarop ‘blauwe Indische bordjes en kommetjes’ waren uitgestald en de beschrijving van dit onderdeel werd besloten met de opmerking dat er een grote boekenkast was ontstaan ‘waarvan ik ter onderbreking eenige planken vulde met Oostersche en andere voorwerpen, wat werkelijk een alleraardigst effect maakt’. Er moest dus wel een boekenkast komen, maar die mocht niet helemaal met boeken worden gevuld, want dan zou de kamer te veel op een studeervertrek lijken. De kamer maakt op de afgedrukte foto's een overvolle indruk en alles is er versierd, onder andere met Perzische tapijten (tegen de wand), Libertydoeken, ‘Japanse en andere Oostersche voorstellingen’, een Chinees kleedje, een tafelkleed van ‘Tyrian Silk’, Russische kommetjes en nog veel meer. De kamer was eigenlijk de wereld in het klein, een expositie van verschillende culturen naast elkaar, een multiculturele kamer, zou je kunnen zeggen. De exotica lijken een bepaalde symbolische functie te hebben, namelijk als zichtbare tekenen van een spiritueel contact tussen het persoonlijke universum van de huiskamer en de grote wereld buiten, zoals devotionalia in de kamer tekenen zijn van de band met het goddelijke, of zoals planten de natuur op kamerformaat representeren. Kamerversieringen in de vorm van exotica komen overigens al in de 18de eeuw voor, met name de chinoiserie en later, rond het midden van de19de eeuw, de japonaiserie.Ga naar eind4 | |
WoonstijlenEr zijn tegenwoordig nog steeds mensen die hun huis graag een bepaalde exotische sfeer willen geven. Vaak is dat een mediterrane sfeer, maar nog vaker een adellijke, maar het kan ook een lokale sfeer zijn, of een combinatie tussen een historische omgeving en een bepaald soort leven. Een typisch voorbeeld van dit zoeken naar de ‘sense of place’, naar een stijl die inheems is en waar de bewoners zich verbonden kunnen voelen met de geschiedenis en de gewoonten van een bepaald gebied, is het in 1997 door Thames and Hudson uitgegeven plaatwerk Java Style. De auteur, Peter Schoppert, omschreef zijn werk als een ontdekkingsreis naar ‘the feeling for a location that comes from its architecture and landscape, from interiors, views and vistas both intimate and panoramic, furniture and fittings, the domestic settings for the mundane moments that make up a way of life’. Hoe gedreven en dweperig sommige mensen op dit gebied kunnen zijn, blijkt bijvoorbeeld uit een artikel in de Residence van oktober 1999 over een mevrouw in Maarn die haar huis als een Engels ‘manor house’ heeft ingericht met overal jachtattributen en schilderijen waarop jachthonden staan afgebeeld. Ze is ‘gek van Schotland’, ‘een fanatiek jager’ en ze houdt ‘van de grandeur van vroeger’, ‘van het landleven - op stand - tussen 1800 en 1940’. Het antiek staat bij deze mevrouw in dienst van een bestaan dat een herhaling wil zijn van het leven van de Engelse landadel. In zekere zin behoort antiek ook tot de exotica, zij het dat de vreemdsoortigheid temporeel en niet geografisch bepaald is. Toch lijkt de rol van antiek in het woonhuis anders te zijn dan die van exotica. Met kunstnijverheid van vreemde volkeren krijgt het interieur een kosmopolitische inslag, wat het wereldwijze imago van de bewoner kan onderstrepen, maar met antiek wordt een poging gedaan een zekere band met het verleden te leggen. Dat is problematischer, omdat het meestal gaat om een gekocht verleden. Tot verdriet van de modernisten was antiek moeilijk uit de woning te verbannen. De voorlichting van de Stichting Goed Wonen heeft wat dit betreft betrekkelijk weinig opgeleverd, tenminste als we de populaire interieurbladen als maatstaf nemen.Ga naar eind5 Er zijn natuurlijk ontwerpers die in de traditie van het Bauhaus zijn voortgegaan, bijvoorbeeld Richard Meier, en er zijn ook nog tijdschriften die deze traditie hooghouden, zoals het tijdschrift Domus: rivista di architettura, maar die zijn bedoeld voor een beperkt publiek. Hoewel de meubels van architecten als Marcel Breuer voor het volk waren bedoeld, werden ze slechts door een kleine elite bewonderd. Ze waren ‘ongezellig’ en ‘onhollands’ | |
[pagina 99]
| |
Aquarel uit 1855 van een kamer in de oude residentie van koningin Victoria in Balmoral in Schotland. Foto uit Peter Thornton, 1984, 379.
volgens meubelkenner A.F. van der Wey (Bouwkundig Weekblad Architectura, 1929, 321). Het grote publiek vindt nog steeds dat ze sfeer missen, die modernistische interieurs. | |
Eenvoud en praalZonder antiek lijkt geen allure mogelijk. In de Margriet (nummer 39, 2000) wordt een modern interieur van een rijtjeshuis besproken waarin ‘het karakter’ wordt bepaald door antieke meubels. ‘Ons huis’, vertelt de bewoonster, ‘is een mix van oud en nieuw. Het oogt licht en modern, maar er staan veel oude meubels in.’ Zo staat er een antieke stoel, die de oma van haar echtgenoot ‘na de oorlog op straat in Amsterdam’ had gevonden en een ronde eiken tafel van haar schoonouders, die werd geschuurd en wit gebeitst. Dit laatste is van belang, omdat de oude tafel in authentieke staat zou misstaan in dit lichte en moderne interieur. In het tijdschrift Ariadne wonen van januari 2000 wordt een handelaar in historische bouwmaterialen aan het woord gelaten over de vraag hoe men aan zijn huis ‘een landelijke woonstijl’ kan geven. Hij geeft een voorbeeld: ‘Pas heb ik een partijtje 16de- en 17de-eeuwse tegels op de kop getikt. Dus nu ga ik boven het aanrecht replica witjes aanbrengen en daar zet ik ze tussen. Totaal zo'n vijf vierkante meter. Dat is net mooi, want als ik de hele keuken zou willen doen, wordt het te gek.’ Deze uitspraak is kenmerkend voor de mentaliteit die uit sommige woonbladen spreekt, namelijk een voorkeur voor eenvoud, huiselijkheid, zuinigheid en natuurlijke materialen. Het mag allemaal niet te gek worden: oude bouwmaterialen zijn leuk voor het aanbrengen van de nodige decoratieve accenten, maar ze mogen niet de overhand krijgen. Wat er gebeurt als antiek wel de overhand krijgt, is te zien in een geheel andere categorie tijdschriften, zoals House & Garden en Residence, moderne bladen die alleen interieurs van filmsterren en andere miljonairs voor bespreking vatbaar achten. Daarin verschillen deze bladen sterk van de degelijke en sobere aanpak van vroegere bladen als De Vrouw en Haar Huis en Goed Wonen. Ondanks deze verschillen hebben ze behalve een zekere tuttigheid ook nog iets anders gemeen, | |
[pagina 100]
| |
De Groene Kamer in Clandon Park in Surrey voor de restauratie van 1968. Foto uit John Cornforth, 1985, 189.
namelijk een voor de monumentenzorg bijzonder interessante verhouding tot de historische binnenruimten. Zo stond er in House & Garden van november 1998 een artikel onder de titel ‘Reconstruction & Renewal’, waarin de herinrichting werd besproken van een groot woonhuis in Hyde Park Gate in Londen. De herinrichting kwam hierop neer dat ‘every detail has been painstakingly replaced in period style to create a home to answer the modern needs of its American owners’. Geloof het of niet, zo luidde het commentaar, maar alles in dit huis is gloednieuw, inclusief de maten van de kamers, zodat je eigenlijk niet van een gewone restauratie kunt spreken, maar van een ‘complete remake’. Het resultaat werd in prachtige kleurenfoto's getoond en omschreven als ‘the perfect English gentleman's town residence’. Op de foto's is te zien hoe de Amerikanen denken dat de adel vroeger woonde, namelijk tussen een grote hoeveelheid antieke snuisterijen, met Lodewijk XV-stoeltjes, fragiele wandkastjes, oosterse tapijten, zware gordijnen, veel classicistische details en verder zijn de kamers volgepropt met banken, zitjes, bijzettafeltjes, bloemvazen, boeken en schemerlampen. Wat het eerste opvalt, is het kinderlijke beeld dat uit het geheel spreekt. Alles in dit interieur is gekozen op het effect van rijkdom, niet omdat het mooi werd gevonden. Het kinderlijke zit niet in de oppervlakkigheid van wat de Amerikanen nastreven, maar in het ondoordachte van de restauratie. Je denkt dat iemand met zoveel geld toch verstandiger had kunnen zijn en iets had moeten laten ontwerpen dat op een schoonheidsideaal was gebaseerd. De ontwerpster, Joan Schindler, heeft er alles aan gedaan om het huis een persoonlijke en gezellige sfeer te geven. Zo liggen hier en daar boeken en kussens om de suggestie van alledaags huiselijk leven te wekken in een omgeving die tot in de finesses op de tekentafel werd ontworpen. Deze paradox draagt niet bij aan de bewondering die het interieur met enige nadruk probeert af te dwingen, maar de opdrachtgevers vinden een gezellig aangekleed huis | |
[pagina 101]
| |
De Groene Kamer in Clandon Park in Surrey na de restauratie door John Fowler in 1969. Foto uit John Cornforth, 1985, LXXVII.
natuurlijk veel belangrijker dan een mooi huis en zouden zich niet eens schamen als ze van kinderlijkheid werden beticht. Dat neemt niet weg dat dit interieur een opmerkelijke uiting is van een burgerlijk streven naar het imiteren van een adellijke levensstijl. Dat, en niet een streven naar iets moois, was het doel. Schoonheid is vaker ondergeschikt aan het etaleren van wat het sociale milieu voorschrijft. Misschien is schoonheid altijd een product van bepaalde sociale conventies. Als deze stelling al een kern van waarheid bevat, dan gaat ze zeker op voor het interieur, want daarin waant iemand zich onbespied en kan hij, maar meestal zij, zijn of haar smaak in volle vrijheid gestalte geven. Zoals gezegd speelt antiek een steeds belangrijker rol in de woonbladen. Om een indruk te krijgen van wat er op dit gebied allemaal omgaat en te koop is, raadplege men bijvoorbeeld het tijdschrift Homes & Antiques. Hoe is die hang naar antiek te verklaren? Uit onvrede met het moderne interieur? Dat lijkt me niet erg waarschijnlijk, want niets in die bladen wijst op een protest tegen de moderne vormgeving. Misschien is antiek een symbool van huiselijkheid, misschien roept antiek iets op dat doet denken aan ouderwets geluk. Als dit waar is, dan heeft het verleden zelfs in de huiskamer een troostende rol. | |
Het authentieke interieurDe binnenhuisarchitecten die zich toeleggen op het herinrichten van historische huizen, schijnen over het algemeen weinig belangstelling te hebben voor het authentieke interieur. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de studie van John Cornforth naar het werk van onder anderen de beroemde interieurrestaurator John Fowler (1906-1977). De liefde voor ‘country houses’, de | |
[pagina 102]
| |
De kamer van prinses Sophie in 1849 in Den Haag op een aquarel van H.F.C. ten Kate. Foto uit Peter Thornton, 1984, 363.
herontdekking van de 18de eeuw en de hernieuwde belangstelling voor het Engelse landhuis na de Tweede Wereldoorlog zijn ten nauwste verbonden met de figuur van John Fowler ‘who in the English tradition drew inspiration from the past and created a new style out of it’, aldus John Cornforth. In vrijwel geen enkel voorbeeld van de door Fowler gerestaureerde interieurs wordt de oude toestand getoond, alsof die er in het geheel niet toe deed.Ga naar eind6 Een uitzondering is de Groene Kamer in Clandon Park in Surrey. Deze kamer werd in 1968 gerestaureerd en ook gedeeltelijk gereconstrueerd. Hierbij werden ook de stoelen vervangen. De oude stoelen waren van een zeer bijzondere, eigenlijk nogal belachelijke vorm: fors van afmetingen, maar met uiterst lage en fragiele pootjes en geweldig hoge rugleuningen. Als voorbeeld van een larmoyante meubelstijl uit de oude doos waren deze stoelen beslist het behouden waard, maar de smaakbewuste connaisseur John Fowler liet ze vervangen door exemplaren die men tegenwoordig overal bij de betere antiquairs kan aantreffen. Hiermee lijkt mij het hele artistieke universum van John Fowler en zijn collega's voldoende omschreven. In dit universum bestaat een beeld van het historische interieur dat niet strookt met de werkelijkheid zoals weergegeven in redelijk betrouwbare historische bronnen. De ‘English gentleman’ woonde vermoedelijk in een andere, veel minder verzorgde gemeubileerde | |
[pagina 103]
| |
ambiance dan de deskundigen van House & Garden denken. Soortgelijke stoelen als John Fowler uit Clandon Park had verwijderd, stonden bijvoorbeeld rond 1855 in Villa Berg bij Stuttgart, de vorstelijke residentie van kroonprins Karl von Württemberg. Eigenlijk waren de stoelen in Villa Berg nog eigenaardiger, want ze waren uitgevoerd met kwastjes en uitbundige bloemmotieven in borduurwerk. De stoelen zijn te zien op een contemporaine tekening van A. Kappis, in 1984 gepubliceerd door Peter Thornton.Ga naar eind7 Het boek van Thornton is een goudmijn voor de kennis van historische interieurs, maar er wordt voorzover ik weet in de chiquere woonbladen nooit naar verwezen en dat is niet verbazingwekkend. De huidige chic zou namelijk nooit in de adellijke kamers willen wonen die in dit boek staan afgebeeld. De kamers waarin koningin Victoria en prins Albert rond het midden van de 19de eeuw vertoefden, waren verre van smaakvol, zo ongeveer als de kamers van een hôtel garni uit de jaren vijftig moeten zijn geweest. ‘There was nothing regal’ in deze oude koninklijke residentie in Balmoral in Schotland, aldus Peter Thornton. De kamer van prinses Sophie van Württember aan het Plein in Den Haag, in 1849 getekend door H.F.C. ten Kate, was ingericht als een gezellige studeerkamer met een allegaartje aan meubels, het tegendeel van wat je zou verwachten van een vorstelijk kabinet. Als vorstelijke personen het al niet zo nauw namen met de regels van de binnenhuiskunst, zoals die later door kenners als John Fowler zijn opgesteld, wat kunnen we dan verwachten van de inrichting van een doorsnee country house uit die tijd? Thornton geeft ook daarop een antwoord. Bij de afbeelding van een huiskamer uit het midden van de 19de eeuw
met plompe banken en kuipstoelen, die tegenwoordig geen enkele uitdragerij gratis zou willen meenemen, deelt de schrijver mee: ‘This would appear to be a mid-eighteenth-century room re-decorated around 1830.’ De aquarel van de kamer werd in 1842 gemaakt door een familid van Sir William Clinton, de eigenaar van het onderhavige country-house: Cockenache in Hertfordshire. Een ander voorbeeld van kunstzinnige middelmatigheid (volgens de regels van John Fowler) was de ontvangstzaal in Eaton Hall, de buitenplaats van de hertog van Westminster. Deze zaal lijkt door een waanzinnig geworden binnenhuisarchitect te zijn ingericht. Op de foto ervan, kort na 1880 gemaakt, is een zaal te zien die zonder enige vorm van ordening is volgepropt met allerlei meubels, zodat overal zitjes
Een kamer in Cockenache House in Hertfordshire, in 1842 geaquarelleerd door Charlotte Bosanquet. Foto uit Peter Thornton, 1984, 350.
zijn ontstaan. Het geheel stuitte zelfs Peter Thornton tegen de borst. Hij vond de inrichting maar ‘bloated’: gezwollen. Mogelijk had de adel over het algemeen nauwelijks belangstelling voor zoiets als binnenhuiskunst. En daarom zijn, denk ik, de meeste moderne reconstructies illusies, droombeelden van een verleden dat misschien nooit precies zo heeft bestaan. |
|