Voorwoord
De monumentenzorg beperkt zich niet alleen tot wat we vanaf de straatkant kunnen zien, de gevels, de constructie, de fraaie uitstalling. Want er is veel meer. Monumenten houden voor ons passantenoog veel kostelijk cultuurgoed verborgen. Het zogeheten historisch interieur maakt dat monumenten letterlijk en figuurlijk hun eigen achtergrondverhaal kunnen vertellen aan de nieuwsgierige en aangenaam verraste bezoeker.
Het monument bezit in veel gevallen nog zijn eigen gecultiveerde omgeving, zijn biotoop; maar ook zijn inwendige organen. Zonder deze komen zij voor ons nauwelijks tot leven. Denk aan kerken, kloosters, kastelen, buitenplaatsen, hoven, hoeven en boerderijen, maar ook aan stadse herenhuizen, bestuurskamers van religieuze en bestuurlijke instellingen, directiekamers van trotse bedrijven, bibliotheken, allerhande specialistische werkplaatsen, fabrieken, hallen, trappenhuizen en verblijfsvertrekken.
Voor de interieurs van ons monumentenbestand is decennia lang minder aandacht geweest dan voor de buitenzijde en de constructie van het gebouw. Het interieur deed meer niet dan wel mee. In bijzondere gevallen was er wel degelijk de nodige aandacht en zorg, maar meestal was daarvan helaas te weinig sprake. Met name voor openbare gebouwen en bijvoorbeeld voor kerken was er relatief nog wel enige aandacht voor het interieur, maar voor particuliere woonhuizen was dit beduidend minder.
In de loop van de afgelopen anderhalve eeuw is er onstuimig veel afgebroken, uitgebroken en verdwenen; niet alleen door calamiteiten en oorlogsgeweld maar ook door weloverwogen economische winzucht en verbijsterend gebrek aan kennis van zaken.
Daarbij is soms sprake van een ondubbelzinnig verschil van waardering voor de binnenkant en buitenkant van eenzelfde monument. Terwijl de steigers het casco ondersteunen om het bouwwerk weer in oude glorie aan het waarderend oog terug te geven, worden tezelfdertijd hele interieurs weggebroken, in delen verkocht en van hun ontstaansplek, dus van hun causale grondslag ontdaan. Dit geldt overigens in versterkte mate ook voor de roerende elementen, het meubilair en andere losse voorwerpen. Zonder dat de overheid hierop ook maar enig zicht heeft, verdwijnt dit onderdeel van het culturele erfgoed als sneeuw voor de zon. De ziel, de organische en functionele verstaanbaarheid van veel monumenten wordt op deze wijze weggerukt. Het monument wordt zodoende gereduceerd tot een decorstuk, dat de maatschappij het gevoel van een historisch klimaat moet geven, waarin een economische investeringswil op grond van een comfortabel oppervlakkige culturele belangstelling positief reageert.
Het is dit cynisme en dit verbijsterend gebrek aan kennis en daarmee aan aandacht voor het historisch interieur, dat onze monumentenzorgers in Nederland de laatste jaren zich hebben aangetrokken. In weerwil van zijn kwetsbaarheid vormt de binnenkant juist ook de jeu van onze monumenten. Pas in 1970 is, na een alarmsignaal van de onvolprezen oud directeur Ruud Meischke, de kleurendeskundige Huub Kurvers bij de RDMZ aangetreden. Zijn komst luidde het begin in van een professionele opbouw van dit kennisveld. Een instroom van enkele andere specialisten volgde. De RDMZ hield zo gelijke tred met andere instellingen die een soortgelijke kennisontwikkeling op dit thema op gang hielpen komen. De laatste paar jaar hebben wij binnen Monumentenzorg en verschillende andere culturele en wetenschappelijke instellingen belangrijke nieuwe impulsen op dit terrein kunnen waarnemen.
Bij de RDMZ is vier jaar geleden Eloy Koldeweij in dienst getreden, die speciaal belast is met de kennisopbouw van historische interieurs. Door zijn komst is de aandacht binnen onze dienst voor allerlei interieuraspecten zoals vloeren, plafonds, schouwen, trappenhuizen, ruimtelijke indelingen en wandafwerkingen toegenomen en ongetwijfeld zal