Jaarboek Monumentenzorg 1999. Instandhouding
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |||||||
W.V.J. Freling
| |||||||
InleidingOver de kunst- en bouwhistorische aspecten van het stucwerk uit de 16de eeuw in de Berckepoort te Dordrecht is onder andere door Glaudemans en van der Hoeve uitvoerig gepubliceerd.Ga naar eind1. In dit artikel wordt ingegaan op de technische kanten van de restauratie van het leemstucplafond op de bel-etage. Dit stucplafond dat tussen moer- en kinderbinten is aangebracht is in twee fasen tot stand gekomen. De eerste twee velden gerekend vanaf de straatzijde zijn omstreeks 1562 vervaardigd gezien het vrijgelegde jaartal. Het laatste vak is waarschijnlijk kort na 1589 aangebracht. De versieringen die in en op de stuclaag zijn aangebracht zijn renaissancemotieven. Ook de variaties en de daarbij gehanteerde systematiek passen stilistisch binnen ontwerpen uit de renaissance. Verder zijn in het pand op de zolder fragmenten van een versierd leemstucplafond uit 1589 gevonden. Deze zijn overgebracht naar het depot van het museum Simon van Gijn in Dordrecht en aldaar geconsolideerd.
Het leemstucplafond op de bel-etage is in opbouw vergelijkbaar met plafonds in de vakwerkbouw waarbij moer- en kinderbinten omstuct werden. Dit gebeurde met vroege versieringen in onder andere kasteel Grasbroek en kasteel Rijnhuizen. Voor de toepassing van stempeltechnieken zijn voorbeelden te vinden in Brielle en kasteel Grasbroek. In het Wesergebied komen vergelijkbare stucplafonds voor met gedeeltelijke dezelfde soort renaissanceversieringen.Ga naar eind2. Uit stadjes als Höxter, Blomberg, Lemgo, Polle en Corvey worden verschillende voorbeelden gegeven. Ook wordt aangegeven dat in Duitsland deze stempeltechniek in stuc een specialiteit uit Noord- en Midden Duitsland is uit de tweede helft van de 16de eeuw. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in een westelijk gebied met Keulen en het Wesergebied en een oostelijk met Braunschweig en Thüringen als belangrijkste verspreiding.Ga naar eind3. In België maakte Lode De Clercq mij attent op stempelversieringen in stuc in een voormalig klooster in de Kerkstraat te Lier. Duidelijk is dat aan deze stempelversieringen in stuc meer aandacht moet worden besteed. Op bescheiden schaal is bij zorgvuldig onderzoek nog veel terug te vinden. Reden om in dit artikel ruim aandacht te besteden aan de technische kanten van de restauratie van het leemstucplafond in de Berckepoort te Dordrecht, een van de meest omvangrijke bewaard gebleven plafonds tot nu toe (afb. 1 en 2, pag. 206 en 207). | |||||||
Technische beschrijving van het stucplafond op de bel-etage van de BerckepoortOpbouwOp een ondergrond van eiken moer- en kinderbinten en vloerdelen (naaldhout) zijn dunne wilgentenen genageld. Tussen de kinderbinten en de moerbalk zijn deels kopschotjes en deels turfblokken gebruikt om de openingen te dichten. Daartussen en overheen is een dunne leemlaag aangebracht. De leemlaag bestaat uit een homogene leemfractie met een geringe hoeveelheid schelpjes. Door het leem is een aanzienlijke hoeveelheid gras, voornamelijk strohaksel, gemengd. Op de leemlaag is een stuclaag van | |||||||
[pagina 235]
| |||||||
1 tot 3 mm aangebracht. Deze helder witte laag heeft een hoog kalkgehalte en is gewapend met fijn wit haar. In deze stuclaag zijn versieringen aangebracht in diepreliëf, gestempeld met houten mallen, en hoogreliëf, giet- en plakwerk. Het stucplafond is in twee perioden aangebracht. De vakken B en C uit 1562 zijn het oudste en het vak A dateert uit 1589. Op de oudste delen zijn 16 kalklaagjes aangetroffen waarbij de eerste afwerklaag een monochroom lichtgrijs karakter heeft. Op het jongste deel zijn 12 kalklaagjes aangetroffen waarbij de eerste afwerklaag een okerkleur heeft. De okerkleur is op het oudste deel niveau 4. | |||||||
Materiaal, samenstelling en onderzoekOnderzoek wijst uit dat de leemlaag 12,3 gewicht% calciumcarbonaat bevat en 1,46 gewicht% strohaksel.Ga naar eind4. Nader onderzoek toonde een kleine fractie schelpjes aan, te weinig om het gewichtsaandeel van 12% te kunnen verklaren. Onder de optische microscoop levert een in water gedispergeerd en daarna gezeefd leemmonster stukjes strohaksel, stukjes schelpen, kwartskorrels, mica, en obsidiaan op. Onder de SEM (secundairy electronic microscope) levert bij 15 kV een monster de volgende identificatie van materialen op: schelpfragmenten, afgeronde kwartskorrels met een doorsnede tot 0,5 mm, stukjes mica (Si, Al, K, Ca), stukjes mica (Ca, Si) tot een lengte van 2 mm, compacte kleikorrels (Si, Ca, Fe, Al, K) en een kleiachtige materie waardoor het geheel aaneen wordt gekit met capillairen tot 50 mm diameter. De conclusie van De Witte over de aanwezigheid van de hoeveelheid calciumcarbonaat duidt
3 Overzicht met deels vrijgelegde en deels nieuw ingemonteerde ornamenten. Foto dr. Chr. Hellbrügge.
waarschijnlijk wel op een toevoeging van schelpkalk aan de leemmortel.Ga naar eind5. De stuclaag leverde onder de SEM een zuivere kalklaag op. Er werd geen zwavel (dat duidt op gips) of silicium (zand) aangetroffen. Wel werden schelpfragmentjes en haar aangetroffen. Dit duidt in de richting van een schelpkalk. De haren zijn niet verder onderzocht. | |||||||
Technische staat en restauratiemogelijkhedenNa het bouwhistorisch onderzoek kwam de vraag op hoe dit leemstucplafond kon worden behouden. Eind 1994 werden de eerste stappen gezet om tot een inventarisatie van de technische staat van het leemstucplafond te komen. De technische staat van het stucplafond op de bel-etage is nauwkeurig in kaart gebracht door Lode De Clercq uit Antwerpen.Ga naar eind6. Hij was bij restauraties van vergelijkbare leemstucplafonds in onder andere Maaseik en Lier in België betrokken.Ga naar eind7. Vanuit het Centraal Laboratorium bracht Rob Crèvecoeur zijn kennis op het gebied van conservering in en de auteur vanuit zijn kennis over stucwerk.Ga naar eind8. De belangrijkste oorzaak van het schadebeeld is natuurlijke veroudering die ontstaan is door het zwellen en krimpen van de houtstructuur, de verpoedering van de leemlaag (de vele doorstane nat-endroogcycli) en het plaatselijk loskomen van de wilgetenen. Verder blijkt dat een deel van de stuclaag is losgekomen van de leemlaag. Dit houdt in dat er ruimte is ontstaan tussen de houten draagstructuur, de leemlaag en de stuclaag. Aan de hand van deze inventarisatie en een opsomming van de technische mogelijkheden van het weg- | |||||||
[pagina 236]
| |||||||
4 De nieuw met leem omstucte moerblak met diagonaal aangebrachte krassen ten behoeve van de hechting van de stuclaag. Foto dr. Chr. Hellbrügge.
nemen van de diverse gebreken werd ook een discussie gevoerd over de uitgangspunten voor deze restauratie. In grote lijnen bestond deze discussie uit de volgende hoofdpunten: behoud en consolidatie, behoud en herstel/aanvulling, behoud in een museale omgeving. Door deze discussie heen speelde ook de discussie over de mate van reversibiliteit van de te plegen technische ingrepen. Aanvankelijk leek een reddingsoperatie te bestaan uit het afnemen van het leemstuc en consolidatie in een museale opstelling. Aan de hand van het technisch rapport van Lode De Clercq gingen al snel de gedachten uit naar consolidatie en restauratie ter plaatse. Op die manier kon het plafond op zijn originele plaats worden behouden. Dit genoot ondanks alle te nemen technische en financiële hobbels de voorkeur. De voorkeur om het plafond op deze plaats te handhaven leidde tot een beslissing om eerst een proefrestauratie uit voeren. De resultaten van de proefrestauratie en de effecten na circa een jaar konden op deze wijze ook worden ingebracht in de uiteindelijke restauratie. | |||||||
Consolidatie bestaande toestandEen belangrijk deel van het leemstucplafond had nauwelijks meer enige samenhang. Het risico was groot dat tijdens de restauratie van de Berckepoort delen van het plafond naar beneden zouden komen. Door het plafond in te pakken kon dit worden voorkomen. Bovendien gaf de commissie de voorkeur aan om pas aan het einde van de restauratieperiode het plafond aan te pakken. Op die manier kon worden voorkomen dat een deel van de restauratie over gedaan zou moeten worden. De tijdelijke bescherming bestond uit een opgelijmde laag van Japans papier en stroken katoengaas. Het Japans papier werd op de ondergrond gelijmd met een amidonoplossing van 4%. Daarna werd het katoengaas in stroken op het papier verlijmd met een tylose MH 300. Voor verdere ondersteuning van de loszittende delen werden messing schroefjes met een triplex volgplaat door het plafond geschroefd in de houten constructie. Daaroverheen werden weer banen katoengaas aangebracht. Het verwijderen van deze steunlaag kon eenvoudig met wat warm water. | |||||||
Consolidatie en versterking van de leemlaagHet verpoederen van de leemlaag wordt met een impregnatie-behandeling teniet gedaan. Uiteindelijk bleek dat een 5% oplossing van Plexigum P 26 in white-spirit (butylmethacrylaat) het beste resultaat in versteviging en elasticiteit gaf. Om insectenvraat in de wilgentenen tegen te gaan werd een kleine hoeveelheid permethrine (type 25/75) toegevoegd. | |||||||
Opvullen ruimten tussen leemlaag en houten drager en leemlaag en stuclaagOm deze ruimten op te kunnen vullen en op die manier weer een samenhangend geheel van leemen stuclaag te krijgen dient de vulstof aan nogal wat eisen te moeten voldoen: aanhechting, plasticiteit, elasticiteit, conserverend, toxiciteit, levensduur. De effecten van verschillende injectiematerialen zijn in enkele proefopstellingen beoordeeld. In alle geval- | |||||||
[pagina 237]
| |||||||
len was het hoofdbestanddeel leem. Voor de lijmkracht is polyvinylacetaat ofwel een hoogwaardig acrylaat aan de emulsie toegevoegd. Voor de uitharding en hardend bindmiddel een hydraulische kalk; voor de vloeibaarheid en de indringing in vervuilde scheuren een weinig natriumgluconaat. De meest stabiele en toch vloeibare injectiecoulis werd bereikt met een Limburgse leem (bruine leem) in combinatie met een hydraulische kalk of een Ledan injectiemortel.Ga naar eind9. Voor de aanvulling van het plafond wordt aanbevolen door het leem een kleine dosis schelpkalk, maximaal 10%, toe te voegen en voldoende vezelmateriaal in de vorm van strohaksel en vlasstengels. De stuclaag ook op basis van een schelpkalk met een klein percentage grof gemalen krijt en de nodige toevoeging van haarvezels; het liefste wit gewassen kalfshaar. De resultaten in de proefopstellingen waren goed. De barsten waren goed verzadigd en de krimp was verwaarloosbaar. De leemlaag was nog wel erg vochtig. Het leek wenselijk om ook een schimmelwerend product aan de injectiecoulis toe te voegen. | |||||||
FixatiesNaast deze opvulproeven zijn ook proeven gedaan met fixaties. Op regelmatige afstanden, om de 40 mm zijn de stuc- en leemlaag met een kleine boor doorboord. Licht ingedikte Plextol (acrylharsemulsie) werd in deze boorgaatjes geïnjecteerd. Na verzadiging werd in elk boorgat een tengeltje bamboe ingebracht. Het gaatje werd vervolgens gedicht met een specie op basis van kalk en gips. Drie weken na aanbrenging bleek bij analyse dat de hechting van Plextol met bamboe in het hout goed was, in de leemlaag zeer gering en in de stuclaag een fractie beter. Als hoofdoptie viel deze oplossing zodoende technisch af. | |||||||
VrijleggenHet vrijleggen van het stucplafond, het ontdoen van het plafond van de overtollige witsellagen blijft een zeer arbeidsintensieve restauratieactiviteit. Alle experimenten met lijm-strappo techniek, ultrasoon- en lasertechniek en dergelijke leidden geen van alle tot bevredigende resultaten. Dit hield in dat slechts de klassieke mechanische vrijlegging met scalpel uitkomst kon bieden. Met een gemiddelde snelheid van 2 tot 3 vierkante decimeter per uur voor het vlakke werk en minimaal twee uur voor het vrijleggen van 1 vierkante decimeter ornamentaal werk, blijkt dat in deze fase van de restauratie circa 1.500 uur aan arbeid nodig is. Daarmee was dit onderdeel het meest kostbare en tijdrovende van de hele restauratie. Uitgesmeerd over de levensduur van het stucplafond een gemiddeld schoonmaakonderhoud van nog geen 4 uur per jaar. | |||||||
ProefrestauratieUit binnen- en buitenland worden een vijftal restauratoren gevraagd offerte voor de proefrestauratie in te dienen. Uiteindelijk zijn het twee Belgische en één Duits bureau die een offerte indienen. Op basis van referenties, plan van aanpak en prijs wordt Louis Dekoninck uit Gent België uitgenodigd de proefrestauratie uit te voeren. De periode waarin de proefrestauratie plaatsvond, oktober 1995-januari 1996, was zeer ongunstig. Een koude en zeer vochtige periode heeft de restaurateur duidelijk parten gespeeld. Om de holten te kunnen injecteren werden glasfiberstaven met plaatjes tegen het plafond gedrukt. Op die manier werd het plafond tijdens de proefrestauratie ondersteund. Het plafond werd buiten het stuk van de proefrestauratie ontstoft en beplakt met een laagje japans papier (15 gr/m2). De lijm was een mengsel van zetmeel en rijst. Daaroverheen strooksgewijze lagen katoengaas dat verlijmd werd met een tylose MH 300 oplossing van 4% in water. Om de kritische zones extra te zekeren werden dunne latjes gemonteerd. De ruimten tussen de latjes en het plafond werden opgevuld met zelflijmende rubberen blokjes. Consolidatie van het leem en het stuc werd uitgevoerd conform het voorstel van Lode De Clercq. Toch bleek dat na uitharding van de leemcoulis onvoldoende coherentie en stevigheid was ontstaan zodat het noodzakelijk om de zwakke zone's te voorzien van een aanvullende plextolinjectie. Het verwijderen van de oude kalk- en lijmlagen, 18 in totaal gebeurde met een scalpel. De oorspronkelijke stuclaag kon slechts door licht bevochtigen zichtbaar worden gemaakt. De ornamenten werden geheel vrijgelegd; op het vlakke werk bleven ongeveer drie lagen achter. Ten behoeve van de restauratiecommissie zijn verschillende proeven genomen met het aanvullen van de ontbrekende ornamenten. Geëxperimenteerd is met een kunststofmal om het diepreliëf weer in de natte kalklaag aan te brengen. De resultaten waren ondanks de vele inspanning van de restauratoren niet bevredigend. Ook zijn afgietsels gemaakt die vervolgens in het plafond werden gemonteerd. En tenslotte zijn enkele trompe-l'oeil schilderingen aangebracht van de ornamenten. De keus viel uiteindelijk op het monteren van afgietsels in het plafond. Dit levert enerzijds het beste driedimensionale beeld met scha- | |||||||
[pagina 238]
| |||||||
5 Het vrijgelegde jaartal 1562 in het midden van het balkvak aan de buitengevel. Foto dr. Chr. Hellbrügge.
duwwerking van een geornamenteerd stucplafond op en anderzijds is dit minder kwetsbaar bij overschilderingen dan de trompe-l'oeil schilderingen. | |||||||
RestauratieDe restauratie van het plafond is uitgevoerd door het atelier van restauratiestucadoor dr. Christoph Hellbrügge uit Ascheberg Duitsland.Ga naar eind10. De omvang van zijn atelier in combinatie met zijn ervaring op dit specifieke restauratiegebied gaven uiteindelijk de doorslag in de keuze. De evaluatie van de proefrestauratie heeft de volgende bijstellingen opgeleverd in het restauratieproces. Het plafond wordt niet vrijgelegd tot op de eerste afwerklaag. De eerste vier tot vijf aangebrachte afwerklagen blijven gehandhaafd voor het vlakke werk. Naar de ornamenten toe wordt een niet zichtbare overgang gecreëerd naar het oorspronkelijke stucwerk. Aanvullend onderzoek naar de optimale samenstelling van de leemcoulis wees uit dat de volgende receptuur het beste was: een leem-zand mortel. De mortel bestaat uit 1 volumedeel leem (gemalen leem met korrelgrootte 0-0,5 mm), 1 volumedeel water met een toevoeging van 1% natriumgluconaat (verhoging van de vloeieigenschappen) en 1 volumedeel kwartszand.Ga naar eind11. Door de toevoeging van het zand bleef de krimp van de leem beperkt. De leemcoulis werd met behulp van een kitspuit in de holten gespoten. Op de plaatsen die moeilijk bereikbaar waren werden spuitmondjes vastgezet in de stuclaag en werd op die manier onder lage druk de leemcoulis ingebracht. Tijdens deze operatie werd het stucwerk gesteund en gestempeld om de druk te kunnen weerstaan. Het eeuwenoude stof werd voorafgaand aan het inbrengen van de leemcoulis met stoom zoveel mogelijk vastgezet op de ondergrond. Hierdoor werd de hydrofobe werking van het stof tot een minimum beperkt en de kleefkracht van de leemcoulis gemaximaliseerd. De extra dookjes die door Crèvecoeur - bamboe - en Dekoninck - bezemharen - waren ingebracht, bleken slechts over een zeer korte afstand enig effect te hebben. Om deze aanvullende fixatietechniek effectief toe te passen op het hele plafond zou het plafond op zeer grote schaal moeten worden doorboord. Besloten werd om deze fixatietechniek niet verder toe te passen. Om voldoende verband in het gebarsten stucwerk te krijgen wordt waar nodig op het vlakke werk een polyestervlies K 30 opgelijmd. Dit vlies heeft een dikte van circa 0,1 mm (30 gr/m2). De scheuren in het stucwerk werden vrijgelegd, met stoom gereinigd en met een dun aangemaakte cellulosehoudende vulstof opgevuld. Aan deze cellulose wordt aan het aanmaakwater 5% Primal AC 33 toegevoegd. Vervolgens wordt het vlies opgebracht en met dezelfde cellulose gefixeerd. Het vrijleggen van de ornamenten gebeurt mechanisch met een scalpel die met beide handen in bedwang wordt gehouden. Waar nodig wordt gebruik gemaakt van een vergrootglas. Een nabehandeling om de laatste restjes verf te verwijderen gebeurde voor een deel met microzand (50 m, 1,5 bar, natronglas) en voor een deel met een glasstift. Conserverende maatregelen werden genomen voor het aanwezige houtwerk tegen insecten en schimmels en voor het aanwezige ijzerwerk tegen roest. Voor het aanvullende, nieuw te maken werk is gekozen om dit in een vergelijkbare materiaalopbouw te doen. Dit levert uiteindelijk het beste resultaat op in | |||||||
[pagina 239]
| |||||||
het totale fysische gedrag van het stucplafond. De leemlaag is een menging van Lehmoberputz en Unterputz van de firma Claytec in een verhouding van 1:1. De leem werd aangebracht in een laag van 10 tot 15 mm dik op een ondergrond waarop tweejarige wilgentenen waren geschroefd met rvs-schroeven. De holten tussen moer- en kinderbinten werden opgevuld met heraklith. Daaroverheen werd een kunststofgaas aangebracht. Zodoende werd voorkomen dat de daarop aangebrachte leemlaag zou gaan scheuren in de aanhechtingsvlakken. De leemlaag werd diagonaal ingekrast om zo een betere hechting met de nieuw aan te brengen stuclaag te krijgen. Vervolgens werd de leemlaag met een kalkcaseïnemelk bestreken.Ga naar eind12. De zuigkracht van de leem wordt zo verminderd. De stuclaag bestaat uit een voorgemengd product van Claytec: een gebluste kalk gemengd met fijn zand (korrelgrootte 0,2-0,4 mm) en gewassen kalfsharen. Om de kalk wat fijnkorreliger te maken werd 2% fijn marmermeel aan de mortel toegevoegd. Vervolgens werd het oppervlak waar nodig op de overgangen van oud naar nieuw werk met ingeplakt polyestervlies versterkt. Daarna werd het oppervlak waar nodig met zeer fijn schuurpapier, korrelgrootte 220, geslepen. Na droging van het gehele plafond manifesteerde zich een ongewenst geschakeerd beeld met geelbruine vlekken. Een behandeling met taptemelk had niet het gewenste effect. Onderzoek naar de herkomst van de vlekken was niet eenduidig.Ga naar eind13. De bruine materie vertoont een hygroscopisch gedrag en een mobilisatie door water. Bij de proefrestauratie was geen sprake geweest van geelbruine uitbloeiingen. De Clercq concludeert hieruit dat dit fenomeen in directe relatie staat tot de niet afgenomen okerkleurige verflagen en minder met de in de massa aanwezige oplosbare substantie. Besloten werd om met een klassieke lijmverf aangemaakt op basis van cellulose het plafond in twee lagen te schilderen; een eerste laag met een 30% waterverdunning en een tweede onverdunde laag.Ga naar eind14. Bij het goed tamponeren van de ornamenten behouden de ornamenten hun scherpte. De kleur die uiteindelijk is opgebracht is bewust een tint donkerder dan de oorspronkelijke okerkleur in de veronderstelling dat zo ook de vlekken visueel zouden worden onderdrukt. In plaats van NCS 1020-Y10R is gekozen voor NCS 2020-Y10R. Hierdoor zijn de vlekken niet meer waarneembaar en heeft het plafond een egale afwerking gekregen. | |||||||
RestauratiecommissieDe uitgangspunten voor de restauratie van het leemstucplafond op de bel-etage zijn in een restauratiecommissie tot stand gekomen.Ga naar eind15. De toestand waarmee de restauratiecommissie werd geconfronteerd was de volgende. Ruim 65%, circa 24 m2 van de in totaal 36 m2, van het leemstucplafond en 40 van de 54 stempelmotieven en ornamenten, was nog aanwezig bij de (her)ontdekking van Glaudemans en Van der Hoeve in 1993. Het stucwerk rondom de moerbalken was niet meer aanwezig. De verschillende keuzes die uitvoering zijn besproken binnen de restauratiecommissie zijn geweest:
Op bovengenoemde uitgangspunten levert de commissie het volgende commentaar: | |||||||
ad. 1:De consolidatie van het plafond leidt tot een onbevredigend resultaat. De commissie onderkent het bouw- en kunsthistorisch belang van dit plafond en vraagt zich af of een consolidatie het voortbestaan van dit plafond ook voor de toekomst waarborgt. Zij meent dat dit niet het geval is omdat de visuele staat waarin het verkeert weinig kwaliteit in intrinsiek behoud zal geven. | |||||||
ad. 2:Een restauratie voor de fijnproever waarbij heel duidelijk de status quo wordt vastgelegd. Technisch gezien een goede stap. Aan de andere kant blijft het bij het bevriezen van een archeologische vondst. Dit leidt niet tot een zuiver renaissancebeeld; voor de specialist niet direct een bezwaar maar voor een geïnteresseerd publiek misschien toch wel een mager resultaat. | |||||||
ad. 3:Deze stap van restaureren gaat duidelijk verder. De vraag was of er voldoende kennis was over de ornamentiek van het plafond om dit verantwoord te doen.
Voor zowel mogelijkheid 2 als 3 viel veel te zeggen. In de fase van de proefrestauratie was nog niet geheel duidelijk welke omvang het decoratieprogramma had. Daarnaast speelde een uitvoerige discussie over de aanpak van de moerbalken. De eiken moerbalken waren onbehandeld met duidelijk waarneembare sporen van een leemstuclaag. Bouwsporen in de muur lieten zien dat de moerbalken waren voorzien van consoles. Over grootte en ornamentiek kon slechts gespeculeerd worden. Onbehandeld in het zicht laten van de moerbalken zou afbreuk doen aan | |||||||
[pagina 240]
| |||||||
de visuele beleving van het plafond. De commissie vond het belangrijk om van het leemstucplafond weer visueel een geheel te maken. In een combinatie met een technische voorkeur werd besloten om de moerbalken niet bij te werken en te schilderen maar ook van een leemstuclaag te voorzien. Slechts een vellingkant werd uiteindelijk als aanvullende ‘versiering’ aangebracht. | |||||||
Uiteindelijke aanpakGekozen werd voor een voortschrijdende aanpak voor het plafond. Eerst zien wat bij het schoonmaken en vrijleggen vrijkomt en vervolgens besluiten wat een volgende stap kan zijn. Naarmate het plafond tijdens de restauratie ontdaan werd van zijn witsel- en verflagen werd duidelijk wat nog resteerde van de oorspronkelijke decoraties en wat ontbrak. Op grond van de kennis op dat moment en voorstellen die door de restaurateur werden gedaan, mede op grond van zijn ervaringen, werd besloten het stucplafond zo volledig mogelijk aan te vullen. Al deze aanvullingen zijn gietstukken geworden. Voor wat betreft het diepreliëf zijn deze aanvullingen ook in de toekomst te herkennen. Voor de aanvullingen van het hoogreliëf wordt verwezen naar de documentatie van deze restauratie. Uit deze documentatie is bijgevoegde tekening van groot belang. Hierop is te zien wat aan vlak werk is bijgemaakt en wat aan ornamentiek is gereconstrueerd. | |||||||
ConclusieHet verslag laat zien dat langs de weg van bouwkundige en bouwhistorische analyse het belang van het behoud van het plafond kon worden aangetoond. Aan de hand van voorstellen voor technische ingrepen, proefrestauratie en bijstelling van de voorstellen op grond daarvan kon een aanpak worden gevonden met een uiteindelijk restauratieresultaat dat respect afdwingt bij de opdrachtgever de gemeente Dordrecht. Het avontuur waar aan begonnen werd in 1993 is geslaagd voltooid in 1998. De zorgvuldigheid waarmee het restauratorenteam is samengesteld en de professionele wijze waarop ieder zijn eigen vakkennis in voorbereiding en begeleiding heeft kunnen inbrengen getuigt van goed opdrachtgeversschap. |
|