Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Karel Emmens
| |
De eerste kerkenNa het Edict van Milaan (313) en de bevestiging van het Christendom als de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk door keizer Constantijn (325), begon de bouw van kerken. De basis hiervoor was de Romeinse basilica, een driebeukige ruimte met een hoog middenschip en lagere en smallere zijbeuken. Deze basilica had geen godsdienstige maar een verscheidenheid aan maatschappelijke functies, ten behoeve van de overheid en de handel.Ga naar eind1. De eerste kerken werden in Rome en het Heilige Land gebouwd. Omstreeks het jaar 330 verrezen onder meer de oude St. Pieter in Rome, de Geboortekerk in Bethlehem en de H. Grafkerk in Jeruzalem. De oude St. Pieter had een T-vorm, bestaande uit een basilikaal schip en een dwarsschip, dat spoedig navolging vond in andere Romeinse kerken.Ga naar eind2. De H. Grafkerk bestond uit een losse combinatie van een basilica en een centraalbouw, de Anastasisrotonde, terwijl de Geboortekerk aan de oostzijde van de basilica de vorm van een klaverblad heeft.Ga naar eind3. Ook buiten Rome werd in West-Europa het kruisbasilicale concept al spoedig toegepast; de St. Martin in Tours (Frankrijk) is hiervan een vroeg voorbeeld (omstreeks 470).Ga naar eind4.
Het transept diende vermoedelijk enkele doelen. Een symbolisch doel kan zijn dat met het transept een kruisvorm wordt gecreëerd.Ga naar eind5. In de eerste vroegchristelijke kerken, zoals de oude St. Pieter, was dat nog een T-vormig kruis met een absis die direct aansloot op het transept, maar door de toevoeging van een koortravee ontstond al spoedig de vorm van het Griekse (vier gelijke armen) en Latijnse kruis (drie gelijke armen en één langere arm), zoals in de St. Martin te Tours.Ga naar eind6. Een praktischer reden is de extra ruimte die hiermee ter weerszijden van de hoofdabsis werd gecreëerd ten behoeve van meer altaren.Ga naar eind7. | |
Ten noorden van de AlpenIn de Duitse landen, ten noorden van de Alpen, is het transept in de Karolingische tijd aantoonbaar. De abdijkerk van Fulda, in 742 door Bonifatius gesticht, werd tussen 802 en 819 verbouwd tot een driebeukige basilica met westelijk transept en twee koren. Hiermee copieerde men de oude St. Pieter, waar het transept en de absis ook aan de westzijde van de kerk lagen, boven het graf van Petrus; in Fulda werden in het westelijk deel van de kerk de relieken van Bonifatius bewaard.Ga naar eind8. De abdijkerk van St. Riquier te Centula (nabij Abbeville, Frankrijk) had omstreeks 800 zowel een westelijk als een oostelijk transept.Ga naar eind9. Ook de Dom van Keulen werd in de 9de eeuw voorzien van twee transepten en twee koren.Ga naar eind10. Deze dubbele aanleg, vaak in combinatie met een westkoor, vond tot in de 13de eeuw toepassing in de Duitse landen.
Meestentijds had het transept rechtgesloten kopgevels maar ook veelhoekig of halfronde beëindigingen kwamen voor. In samenhang met de veelhoekig of halfrond gesloten absis ontstaat de vorm van een drielobbig klaverblad. Een zeer uitgesproken voorbeeld daarvan is St. Maria im Kapitol te Keulen (gewijd 1065), die in haar maatvoering de klaverbladvorm van de Geboortekerk te Bethlehem citeert. | |
[pagina 188]
| |
1 Een drie-dimensionale reconstructietekening van de kruisbasiliek omstreeks 1330. De luchtbogen zijn hypothetisch, van de koorpartij is niets bekend. (Tekening: auteur, naar een basistekening van P. Wiersma)
Een opvallende toevoeging aan deze kerk zijn de omgangen om de beide transeptarmen en de absis.Ga naar eind11.
Ook in Nederland zijn enkele voorbeelden van een dubbele aanleg en een klaverbladvormige oostpartij bekend. De Lebuinuskerk te Deventer, een kapittelkerk, verkreeg omstreeks 1050 een basilicale vorm met twee transepten, die in de 15de eeuw werd omgebouwd tot hallekerk.Ga naar eind12. In de Munsterkerk te Roermond, een cisterciënser abdijkerk die gebouwd werd in de eerste helft van de 13de eeuw, is een vergelijkbare aanleg bewaard gebleven. Bovendien heeft de oostzijde dankzij de veelhoekig gesloten transeptarmen een klaverbladvorm.Ga naar eind13. Ook de Bovenkerk te Kampen en de St. Lievensmonster te Zierikzee, vanaf de 13de eeuw functionerend als stedelijke parochiekerken, hadden in de 12de eeuw een klaverbladvorm. In hoeverre er in deze twee kerken daadwerkelijk sprake is van transepten, blijft onduidelijk.Ga naar eind14. | |
De eerste stedelijke parochiekerken in NederlandTot in de 13de eeuw vond het transept in onze streken toepassing in belangrijke kerkgebouwen: kathedralen, kapittelkerken en grote kloosterkerken. Uiterlijk in de 13de eeuw komen daar ook de parochiekerken bij. De Buurkerk in Utrecht, waaraan gebouwd werd in de tweede helft van die eeuw, is het oudst aanwijsbare voorbeeld in het bisdom Utrecht. Van de romaanse voorganger van deze gotische kerk is te weinig bekend om vast te kunnen stellen of dat gebouw ook al een transept had.Ga naar eind15. Nog in de late 13de eeuw vond een vereenvoudigde vorm van de gotische kruisbasiliek toepassing in de Utrechtse Jacobikerk (ca. 1290).Ga naar eind16. Rond 1300 verrezen de Sint-Joriskerk te Amersfoort en de Bovenkerk te Kampen - waarbij de laatste de bijzondere combinatie liet zien van een hallekerk met een transept.Ga naar eind17. Het transept gaf een kerk vermoedelijk meer status. | |
[pagina 189]
| |
2 De voormalige zuidwestelijke vieringpijler van de Sint-Joriskerk. Rechts is de driedelige opbouw van het schip zichtbaar, die in de hallekerk geen functie heeft. Links bevindt zich de westwand van de zuidelijke transeptarm. In tegenstelling tot de zuidmuur van het schip bevinden zich hier geen kraagstenen in de scheiboog. Aan de oostkant van de vieringpijler is bij de aanzet van de scheiboog een hergebruikt kapiteel zichtbaar, dat vermoedelijk afkomstig is van het afgebroken transept. (Foto: auteur, 1991)
De emancipatie van de burgerij ten opzichte van de clerus en de adel had in Utrecht tot gevolg dat in 1122 stadsrechten werden verleend.Ga naar eind18. Nog vele steden zouden volgen, waaronder Amersfoort in 1259.Ga naar eind19. Deze emancipatie kan aan de basis hebben gestaan van de toepassing van het transept in parochiekerken, omdat de burgers met hun kerkgebouwen konden laten zien dat ze niet onderdeden voor de clerus. Ook de toepassing van elementen die ontleend zijn aan de 13de-eeuwse kathedraal-architectuur uit het Île-de-France in de Buurkerk zal waarschijnlijk hiermee verklaard moeten worden. De Buurkerk was door haar positie als de belangrijkste parochiekerk in de oudste middeleeuwse stad van het bisdom Utrecht vermoedelijk de prima-inter-pares, het grote voorbeeld onder de (stedelijke) parochiekerken van het bisdom.Ga naar eind20. | |
De Sint-Joriskerk als kruisbasiliekDe eerste schriftelijke vermelding van de Sint-Joriskerk stamt uit het jaar 1265. Er is dan sprake van een | |
[pagina 190]
| |
3 Tekening van de beide zijden van de westwand van de zuidelijke transeptarm.De getrokken lijnen zijn bestaande delen, de onderbroken streep is een reconstructie gebaseerd op sporen en de gestippelde lijn is gebaseerd op waarschijnlijkheid. (Tekening: auteur, naar een opmetingstekening van P. Wiersma)
aan St. Joris gewijde parochiekerk in de nog jonge stad Amersfoort.Ga naar eind21. De romaanse bakstenen toren is echter aanzienlijk ouder en dagtekent vermoedelijk uit het einde van de 12de eeuw.Ga naar eind22. In die tijd lag er op dezelfde plaats een bisschoppelijke hof, dat het administratieve en bestuurlijke centrum vormde van het Eemland. De Sint-Joriskerk zal oorspronkelijk als kapel deel hebben uitgemaakt van dit hof.Ga naar eind23. Op het einde van de 13de eeuw zal de stad het plan hebben opgevat de bestaande kerk - van onbekende vorm - te vergroten. Aan de noordzijde van de toren werd een basilikaal schip gebouwd van vier traveeën lengte, een transept van twee traveeën ter weerszijden van de viering en een koorpartij van onbekende vorm (afb. 1). Deze vermoedelijk overwelfde kruisbasiliek was in ieder geval vóór 1337 gereed, het jaar waarin aan de kerk een kapittel werd verbonden.Ga naar eind24. Omstreeks dat jaar waren ook de twee nieuwe, meest westelijke traveeën van het schip gereed. De stadsbrand van 1340 verwoestte de noordmuur van het schip, die spoedig in iets afwijkende vormen werd herbouwd, zodat het schip (opnieuw?) kon worden overwelfd.Ga naar eind25. Op het eerste gezicht lijkt er weinig over te zijn van de transeptarmen, alleen de westgevel van de zuidelijke transeptarm is duidelijk herkenbaar (afb. 2 en 3).Deze wand heeft de eeuwen getrotseerd omdat zich hier vanaf de eerste helft van de 16de eeuw tot 1845 het orgel heeft bevonden.Ga naar eind26. Aan de noordzijde is de brede gordelboog een herkenbaar restant van de westwand. Tijdens de restauratie van de Sint-Joriskerk in de jaren na 1960 heeft P. Wiersma de in het zicht gekomen bouwsporen gedocumenteerd en geïnterpreteerd; de schriftelijke weerslag hiervan heeft Dik Berends in 1986 bewerkt tot een verslag.Ga naar eind27. Hieruit is af te leiden dat meer van het transept resteert. | |
De reconstructie van het Amersfoortse transeptDe westwand toont een tweedeling, gescheiden door een restant van een muurdam (afb. 3). In de noordelijke
4 Tekening van de kopwand van de noordelijke transeptarm. In het muurwerk zijn sporen bewaard gebleven van de oorspronkelijke toestand. De bovenste tekening geeft de sporen weer, de onderste een reconstructie. (Tekening: auteur, naar een opmetingstekening van P. Wiersma)
| |
[pagina 191]
| |
travee bevindt zich de arcade naar de zuidelijke zijbeuk. Deze arcade heeft in tegenstelling tot de zuidelijke arcade van het schip géén kraagstenen ter hoogte van de boogaanzet (afb. 2). Hierboven bevindt zich een kwart-cirkelvormige opening, die op dezelfde hoogte ligt als de triforiumopeningen in het schip. Verder is de wand blind. De zuidelijke travee heeft sporen van een venster, dat hoog in de gevel nog als blindvenster (oostzijde) gehandhaafd is. De naad aan de westzijde duidt erop dat de afzaat van het venster vermoedelijk ter hoogte van de waterlijst lag, op dezelfde hoogte als de voormalige zijbeukvensters. Vermoedelijk was de westwand van de noordelijke transeptarm het spiegelbeeld van de zuidelijke. Ook is het waarschijnlijk dat de oostwanden van het transept een vergelijkbare opzet hebben gehad: de arcade zou dan naar kapellen geopend kunnen hebben. Bij gebrek aan gegevens van de koorpartij kan hierover geen definitief uitsluitsel gegeven worden. Aan de noord- en zuidzijde werden de transeptarmen afgesloten door rechte kopgevels. Hiervan zijn resten in de bestaande wanden bewaard gebleven (afb. 4). Wiersma nam in de huidige opbouw sporen van een driedelige opbouw waar, zoals die ook voorkomt aan de westwand van het schip. Deze bestaat uit een hoger en breder middenvenster geflankeerd door twee lagere en smallere (blind?) vensters. Een dergelijke opbouw is ook toegepast in de restanten van de transeptkopgevels van de Bovenkerk te Kampen. Wiersma vermoedde dat de geprofileerde dagkanten van één der huidige vensters - drie opeenvolgende kwarthollen - resten zijn van de blindvensterprofilering. Gezien de gelijkvormige profilering van de dagkanten van de lichtbeukopeningen en het blindvenster in de westwand van de zuidelijke transeptarm is dit mogelijk.Ga naar eind28. Aan het exterieur heeft het verdwenen transept ook sporen nagelaten. Aan de noordzijde steekt het muurwerk ca. 10 cm uit ten opzichte van het naastliggende muurwerk en aan zowel de noord- als de zuidzijde is een restant van een overhoeks geplaatste steunbeer zichtbaar (afb. 5). De te reconstrueren opzet van het transept vertoont in de details enkele verschillen en overeenkomsten met het basilikale schip. In tegenstelling tot de oudere zuidmuur ontbreken in de scheibogen van de noordmuur en van het transept de kraagstenen. Een ander verschil betreft de dienst die van de grond af opgaat en (vermoedelijk) gescheiden door een kapiteel overging in een brede gordelboog. Deze brede dienst is in het schip alleen aan te treffen in de twee westelijke traveeën van het schip, die omstreeks 1337 zijn toegevoegd: de meest westelijke pijler van de
5 Aan de buitenzijde is de zuidoosthoek van het verdwenen transept herkenbaar aan de overhoeks geplaatste steunberen. Deze oude steunberen zijn tijdens de bouw van het hallekoor van ca. 1370 tot 1390 deels ingebouwd en vermoedelijk ook beklampt. Ook aan de noordzijde bevindt zich een dergelijke overhoekse steunbeer. (Foto: auteur, 1991)
noordmuur krijgt daardoor zelfs een kruisvorm. Een derde verschil betreft de baksteenformaten. De zuidmuur van het schip en de resten van de zuidelijke zijbeuk hebben een groot formaat baksteen van ca. 30 cm tot 32 cm (op 1,5 m) tot ca. 25 cm (op 8,5 m hoogte). De transeptarmen hebben formaten van 29 cm tot 25 cm, terwijl de noordmuur en de twee westelijke traveeën van het schip schommelen rond de 23 cm tot 24 cm.Ga naar eind29. Dit leidt tot een bouwvolgorde van de kruisbasiliek van west naar oost. Eerst zullen de vier oostelijke traveeën van het schip zijn gebouwd, met gebruikmaking van een groot formaat baksteen (hergebruik?), vermoedelijk omstreeks 1300. Vervolgens zijn de transeptarmen opgetrokken, ook nog met tamelijk grote bakstenen, vermoedelijk snel na of al tijdens de bouw van het schip (1310?). Opvallend is dat in de vormgeving het transept enigszins afwijkt van het oudere schip. De westelijke uitbreiding is ondernomen vóór de verwoesting van de noordmuur in 1340, | |
[pagina 192]
| |
en na de bouw van het transept. Deze uitbreiding krijgt een vormgeving die aansluit bij het transept en afwijkt van de oudere delen van het schip. Gezien de kleinere steenformaten, die ook in de noordmuur voorkomen, zal de westelijke uitbreiding slechts kort vóór de brand van 1340, zijn gebouwd. | |
Twee parallelle ontwikkelingenVanaf de tweede helft van de 14de eeuw werd de vorm van de Sint-Joriskerk opnieuw en ingrijpend gewijzigd. Er werd gebouwd aan een diep hallekoor, dat in 1390 gereed was. Het eenbeukige middenkoor was omstreeks 1420 voltooid, evenals de overwelving van de hele oostpartij. Het jaar 1442 levert de enige schriftelijke vermelding van het transept, toen het werd aangepast aan het hallekoor. Tot in de 16de eeuw werd gebouwd aan het schip, dat daarmee de huidige halle-vorm kreeg, terwijl het transept definitief verdwenen was.Ga naar eind30. Deze verbouwing tot hallekerk past in één van de twee ontwikkelingen die vanaf de 14de eeuw zichtbaar zijn in de stedelijke parochiekerken. Opvallend is dat de bron voor beide ontwikkelingen waarschijnlijk in één kerk gezocht moet worden, namelijk de Bovenkerk in Kampen. Zoals hierboven reeds gemeld was de Bovenkerk rond 1300 een hallekerk met een transept.Ga naar eind31. Eén van de eerste kerkgebouwen waarin dit concept inclusief het transept werd gecopieerd was de Buitenkerk in Kampen (vanaf ca. 1335).Ga naar eind32. Ook de Michaelskerk te Zwolle werd evenals het koor van de Sint-Joriskerk in de tweede helft van de 14de eeuw in één conceptie als hallekerk gebouwd.Ga naar eind33. In deze kerken ontbreekt echter het transept. Andere kerken volgden dit voorbeeld, zoals de Grote Kerk te Steenwijk en de Grote Kerk te Lochem.Ga naar eind34. Een aantal daarvan, zoals die te Lochem, werd omgebouwd, zodat vaak het transept als element van de basilicale voorganger in het halle-concept herkenbaar blijft. Tijdens de bouw van de Buitenkerk werd alweer een volgende vergroting van de Bovenkerk ter hand genomen. Een groots koor met omgang en straalkapellen (meester Herman, ca. 1345-ca. 1360) en een hoge lichtbeuk (meester Rutger van Keulen, 1369-ca. 1400) verving het oude eenbeukige koor.Ga naar eind35. Deze kathedraal van de stedelijke autonomie - Kampen was in de 14de eeuw de rijkste handelsstad in de Noordelijke Nederlanden - was hiermee een waardige opvolgster van de oudere Buurkerk in de bisschopsstad Utrecht. Vele stedelijke parochiekerken zouden nog in de 14de eeuw dit voorbeeld volgen: de Grote of St. Bavokerk te Haarlem, de Nieuwe Kerk te Amsterdam, de Pieterskerk te Leiden en de St. Jan te 's-Hertogenbosch om slechts enkele voorbeelden te noemen.Ga naar eind36. Een integraal onderdeel van dit grootse basilicale concept was van begin af aan het transept, ofschoon in de Bovenkerk het oude transept pas rond het midden van de 15de eeuw werd verhoogd om aan te sluiten op het koor.Ga naar eind37. |
|