Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Aart de Vries
| |
Bewuste cultuurvernietigingHet bange vermoeden, zo'n twee jaar geleden, dat in het voormalige Joegoslavië op grote schaal een bewuste, doelgerichte vernietiging van het culturele erfgoed plaatsvond, is intussen bittere waarheid geworden. Etnische zuivering staat niet alleen voor het deporteren of elimineren van bevolkingsgroepen, maar ook voor het uitwissen van het zichtbare verleden, het vernietigen van monumenten als stille bewijsstukken van een oud bestaansrecht. Daarom richtten de verwoestingen zich in Sarajevo voor het merendeel op de oudste, Ottomaanse architectuur.Ga naar eind1. De brug in Mostar, voor de moslimbevolking symbool bij uitstek van haar oude, Ottomaanse wortels, maar voor de Serviërs symbool van de Turkse overheersing, was misschien wel het meest voorspelbare slachtoffer van de oorlog. De brug moest vernietigd, ook al had hij geen enkel strategisch belang. Een aanbod van de Turkse regering om de brug in dezelfde vorm te herbouwen werd door de Serviërs resoluut van de hand gewezen, maar het aanbod van de Verenigde Naties om de brug te vervangen door een ‘neutrale’ stalen hangbrug vond genade. De ingestorte brug is nu symbool geworden voor de grootschalige vernietiging van het Bosnische, Ottomaanse verleden. Precies zo hebben de Serviërs, zo meldden speciale waarnemers, in bezet Kroatisch gebied negentig procent van de katholieke kerken vernietigd.Ga naar eind2. De verwoesting van het culturele erfgoed wordt erkend als een schending van mensenrechten. De systematische en doelbewuste vernietiging van de culturele identiteit wordt door het Haagse tribunaal voor oorlogsmisdaden gezien als onderdeel van genocide en zal als zodanig berecht worden. Een zo krachtige veroordeling heeft sinds 1914 nog nooit plaatsgevonden. Wel bestonden er al vóór de Eerste Wereldoorlog internationale afspraken over de bescherming van onder meer historische monumenten en roerende cultuurgoederen ten tijde van oorlogshandelingen.Ga naar eind3. Hebben deze afspraken, vastgelegd in de zogenaamde Verdragen van 's-Gravenhage (1899, herzien in 1907 en 1953) en de Geneefse Conventie, dan geen enkel effect gehad? De balans na twee wereldoorlogen en de oorlog in Joegoslavië stemt somber. Het enige effect is wellicht dat tegen de verwoestingen werd geprotesteerd, dat ze in het nieuws kwamen en dat ze zo goed en zo kwaad als het ging, werden geïnventariseerd met oog op herstel en wederopbouw.
In de Eerste en Tweede Wereldoorlog zijn heel wat monumenten verwoest onder verwijzing naar artikel 27 van de Haagse Conventie van 1907. Hierin stond dat gebouwen die onder het verdrag vallen (o.a. monumenten) niet voor militaire doeleinden mogen worden gebruikt. In 1914 zijn tijdens het Duitse offensief in Vlaanderen en Noord-Frankrijk tientallen kerktorens zwaar beschoten c.q. verwoest, omdat ze als uitkijkpost zouden hebben gediend (afb. 1). Met hetzelfde argument legitimeerden de Duitsers de langdurige bombardementen op de kathedraal van Reims, van 1914 tot 1917. Overigens werden dergelijke ‘excuses’ ook al vóór de Haagse Conventie aangevoerd, zoals bij de zware Duitse beschietingen van de kathedraal van Straatsburg tijdens de Frans-Duitse | |
[pagina 228]
| |
1 Deze foto uit de New York Tribune werd door de Duitsers ter verdediging van hun beschieting van de toren van Antwerpen aangevoerd. Het onderschrift luidt: Deze naar een foto gemaakte afbeelding in een niet-Duits gezind orgaan bewijst het door onze tegenstander steeds maar weer met klem ontkende feit dat zij zelfs hun beste kerkelijke monumenten militair misbruikten. Afgedrukt in Sauer, Die Zerstörung von Kirchen..., 1917.
oorlog in 1870. In hoeverre zulke beschietingen militair onvermijdelijk waren is natuurlijk nooit te achterhalen. Wat Straatsburg betreft misschien wel, de Pruissische veldtocht tegen Napoleon III was niet ‘kulturfeindlich’, was juist gericht op de annexatie van Elzas-Lotharingen als oud Duits gebied. Bovendien gold de munster sedert Goethe's loftuiting als een Duits meesterwerk - althans voor de Duitsers. Bewuste cultuurvernietiging lag hier om meerdere redenen dus niet zo voor de hand. In Reims en in zoveel plaatsen elders zijn de schendingen van ‘Den Haag’ altijd omstreden gebleven. | |
1914-1918: Le Vandalisme allemandMonumenten en roerende cultuurgoerderen zijn altijd wel het slachtoffer van opzettelijke vernietiging geweest. Tijdens oorlogen, maar ook tijdens revoluties (de Jacobijnen hebben tijdens de Franse Revolutie meer verwoestingen aangericht dan enige periode daaraan voorafgaand) of andere interne conflicten (de Reformatie, de Commune).Ga naar eind4. Maar nooit heeft de bewuste verwoesting van cultureel erfgoed een zo grote rol gespeeld als in de Eerste Wereldoorlog. Niet alleen in de zin van het grote aantal verwoestingen, maar ook in de zin van de papieren oorlogvoering die zelfs nog na 1918 voortwoedde. Veel Franse en Belgische kunsthistorici en monumentenzorgers trokken van leer tegen de eindeloze reeks verwoestingen van steden, waarvan de namen nog altijd een treurige associatie oproepen: Leuven, Ieperen (afb. 2), Arras, Reims, Soissons, enz. Om de protesten kracht bij te zetten had de Franse regering onder de neutrale landen een brochure verspreid waarvan de titel weinig te raden liet: Les Allemands destructeurs. Bij niemand was de verontwaardiging over het ‘vandalisme en de barbarij’ van de Duitse legers groter dan bij de vooraanstaande Franse kunsthistoricus Emile Mâle. Deze gaf uiting aan zijn woede door in een aantal opstellen de minderwaardigheid van de Duitse kunst ten opzichte van de Franse te bewijzen.Ga naar eind5. De Romaanse kerken van Keulen danken naar zijn mening hun ontwerp volledig aan Lombardije en hebben niets eigens. De dom is niets dan een afgeleide van Amiens. De bouwmeester van Straatsburg was geen Duitser, maar een Fransman. Toegegeven: de spits van de noordtoren was het werk van een Keulse architect. En dat was dan ook te zien, want als kunstwerk was hij mislukt en de uitvoering was matig. Zo is ongeveer de laatdunkende teneur van zijn betoog. Aan de Duitse zijde was is de verontwaardiging over de pamfletten van hun altijd hooggeachte Franse vakgenoot groot. Tien vooraanstaande kunsthistorici staken de koppen bijeen en schreven elk een reactie op Mâles hoofdstukken De kunst van de Germaanse volken, Romaanse bouwkunst en Gotische architectuur, die speciaal voor deze gelegenheid in Duitse vertaling waren uitgegeven.Ga naar eind6. Geleerden als Paul Clemen (toentertijd Kunstbeauftragter, hoofd van de kunstbescherming in dienst van het leger), Cornelius Gurlitt en Josef Strygowski putten zich uit om de Franse aantijgingen wetenschappelijk te weerleggen. Natuurlijk zou het interessant zijn te weten of Mâle nu echt meende wat hij zei en of hij dat later ook nog vond. Maar waar het om gaat is dat zijn aanval op de Duitse kunst, hoe onwaar ook, voortkwam uit gevoelens van diepe weerzin, ja zelfs haat, over wat de ‘barbaren’ onnodig hadden aangericht. Dat voelden Clemen en de zijnen ook wel, want Mâles pamflet Le Vandalisme Allemand, een felle aanklacht tegen de zinloze verwoestingen van de kathedralen van Reims en Soissons en het kasteel van Coucy, werd wijselijk doodgezwegen. Men had besloten Mâle van repliek te dienen ‘opdat de Duitse vakgenoten zich ervan konden overtuigen hoezeer oorlog en volkerenhaat in Frankrijk zelfs de kunstwetenschap hebben vergiftigd’, aldus initiatiefnemer Otto Grautoff in zijn inleiding. Kunnen vakbroeders broeders blijven als hun kathedralen in puin zijn geschoten en hun musea zijn leeggeroofd? Ja, maar dan hadden zij ook maar geen weerstand moeten bieden, zou het antwoord van de Duitse kunstbeschermer Gurlitt zijn geweest. Deze had in 1916 een boek geschreven dat blijkens de titel zou moeten gaan over kunstbescherming in oorlogstijd, maar dat | |
[pagina 229]
| |
2 Ieperen: een van de steden die tijdens en na het Duitse offensief in België het zwaarst werden getroffen. Foto van voor 1917.
in feite een apologie van het Duitse optreden in Frankrijk en België tussen 1914 en 1918 was. Als soldaat had Gurlitt nog in 1870/71 in Frankrijk gevochten en uit die tijd haalde hij de volgende herinnering op: ‘Onvergetelijk was de indruk die de kathedraal van Chartres in 1871 op mij als jong architekt en soldaat maakte. De mis werd rustig voortgezet, geen steen werd beschadigd. En zo ging het overal in bezet gebied. Het was toen nog een ongeschreven wet die ons Duitsers voorschreef om monumenten, waarin geen weerstand werd geboden, met heilig ontzag te behandelen. En wat dat betreft is er in het Duitse leger niets veranderd!’.Ga naar eind7. Vrij vertaald: aan ons ligt het niet, toen niet en nu niet. Kijk bovendien maar eens hoeveel meer er in Frankrijk verwoest is bij interne strijd zoals godsdienstoorlogen en revoluties dan tijdens de oorlogen van 1813/14 en 1870/71. En wat in 1914 is verwoest, is te wijten aan het feit dat de Fransen slechts gebrekkig gevolg gaven aan de Haagse Conventie, want ‘zoals in zoveel andere zaken zijn de Fransen ook in de organisatie van de monumentenzorg achtergebleven’. Het is de retoriek van een fanatieke oud-strijder, die zich meer bekommert om de schuldvraag dan om de monumenten. Het zware verbale geschut van Duitse kunstbeschermers als Clemen, Grautoff, Gurlitt en Sauer fungeerde voornamelijk ten behoeve van de militaire propaganda-machine, die er op gericht was om de Belgische en Franse beschuldigingen van de massale verwoesting van steden te pareren.Ga naar eind8. Gevoelens van verachting en haat zetten de toon in alle geschriften, Duitse én Franse, over kunst en kunstbescherming tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Wat blijft is - nogmaals - de vraag of er zònder Haagse Conventie niet evenveel verwoest zou zijn. | |
De Tweede WereldoorlogDe golf van verontwaardiging over de ‘Zerstörungenpiquet’, zoals de Duitse vernielzucht in de Eerste Wereldoorlog ook wel smalend werd genoemd, bleef tijdens en na de Tweede Wereldoorlog vrijwel uit. Wel werden er nuchtere rapportages opgesteld door Engelse en Amerikaanse legerdiensten over de aard en de herstelbaarheid van de verwoestingen.Ga naar eind9. Zo nuchter dat het vaak zelfs niet duidelijk is door wie de verwoestingen zijn aangericht, door de Duitsers of door de Geallieerden. Slechts bij uitzondering wordt melding gemaakt van strategisch niet noodzakelijke, Duitse verwoestingen. Wel is er veel aandacht voor kunstroof uit plaatselijke musea, vooral in Italië. Een Amerikaans/Engels boek dat honderden foto's laat zien van verwoeste gebouwen, verwoest in even groten getale door de Geallieerden als door de Duitsers, zou na de Eerste Wereldoorlog ondenkbaar zijn geweest.Ga naar eind10.
Hoe is deze zo heel andere reactie te verklaren? De verwoestingen in de Tweede Wereldoorlog waren er niet minder om, wel massaler en daarom misschien | |
[pagina 230]
| |
moeilijker als bewuste cultuurvernietiging te duiden. Aan het begin van de oorlog moest de Duitse verwoesting van Warschau in 1939 Polen tot overgave dwingen. Nederland moest snel capituleren, vandaar het afschrikwekkende bombardement van Rotterdam. En om het allerlaatste verzet te smoren nog de verwoesting van de oude binnenstad van Middelburg: militair gezien onnodig, maar wel demoraliserend. Coventry werd verwoest om Engeland op de knieën te krijgen. Veel van zulke bombardementen, Hitlers Coventrierungen, volgden en ook de Geallieerden lieten zich niet onbetuigd. Vooral aan het eind van de oorlog richtten de wederzijdse bombardementen zich steeds meer op burgerdoelen en oude stadscentra. In Dresden troffen de Engelse bommen alleen het oude centrum, de industriegebieden bleven gespaard.Ga naar eind11. Na de aanval op Dresden en vele andere Duitse cultuursteden van Lübeck tot Würzburg volgden Duitse tegen-bombardementen op historische steden in Engeland (de zogenaamde Bädeker-raids).
Tijdens de geallieerde opmars in Frankrijk heeft Hitler onder alle belangrijke monumenten van Parijs springladingen laten leggen. Dat zijn herhaalde bevel, op 22 augustus 1944, vlak voor de inname van de stad door de geallieerden, om alle belangrijke gebouwen en bruggen op te blazen niet werd opgevolgd, is te danken aan generaal von Choltitz, het hoofd van strijdkrachten in de stad. Op Hitlers telefonische woedeuitbarstingen (‘Brennt Paris?’) bleef het stil. Niet overal liep de Duitse terugtrekking zo goed af. In Urbino blies de bezetter, vlak voordat hij de stad verliet, een deel van de historische stadsmuren op.
Strategisch onvermijdelijk en niet op de bevolking en haar oude steden gericht waren de zware verwoestingen tijdens de gevechten van de Geallieerden tegen de Duitsers in 1944 in Normandie en Italië. Misschien wel omdat er aan het eind van de oorlog ook veel schade door de Geallieerden is aangericht, bleef de hevige, zeer emotionele verontwaardiging zoals tijden en na de Eerste Wereldoorlog, in 1945 uit. Dit ondanks het feit dat er ook in de Tweede Wereldoorlog doelgerichte vernietiging van cultureel erfgoed plaatsvond. Nadat de balans van de verwoestingen was opgemaakt, werd onmiddellijk gewerkt aan de wederopbouw. | |
NederlandNederland is de Zerstörungenpiquet redelijk bespaard gebleven al was de oorlogsschade aan monumenten aanzienlijk. De meeste historische gebouwen, woonhuizen en boerderijen die in de Tweede Wereloorlog werden verwoest, waren getroffen bij strategische manoeuvres en bombardementen van belangrijke militaire doelen, met name in de omgeving van de Grebbelinie. Acties gericht op bewuste vernietiging van gebouwde cultuur vonden alleen plaats aan het begin van de oorlog (Rotterdam, Middelburg). Is ons een nog erger lot gespaard gebleven, vanwege de verwantschap van onze cultuur aan de Duitse? Voor een grotere verspreiding van het Duitse cultuurgebied hoefden wij, net zoals Elzas-Lotharingen in 1871, alleen maar geannexeerd te worden, niet eerst uitgepoetst. Reichskommissar dr. A. Seyss-Inquart memoreerde in zijn voorwoord bij de catalogus van de eerste Duitse expositie in het Rijksmuseum in 1941 de ‘stamverwantschap’ tussen de Nederlandse en de Duitse kunst.Ga naar eind12. In Duitse ogen waren wij kulturfreundlich. Mocht de bezetter daaraan nog hebben getwijfeld, dan waren er heel wat sympathisanten die hun best deden om iedere twijfel daaromtrent weg te nemen door zich zo dicht mogelijk tegen de Germaanse stam aan te schurken. Jhr. mr. S.M.S. de Ranitz vermaande cultureel Nederland in een artikel in de Schouw, het orgaan van de Kultuurkamer, als volgt: ‘De kulturele uitingen dienen evenzeer het ééne groote doel: de eindoverwinning zoo spoedig mogelijk te behalen. Andere volken zouden eenvoudig kultureele uitingen stopzetten. Voor het Duitsche volk en voor de andere Germaansche volkeren zijn kultureele uitingen noodzakelijk. Zij worden georganiseerd, niet ten behoeve van een kleine kliek, doch voor de gemeenschap van soldaten en arbeiders. Ook de Nederlandsche kultuurwerkers behooren dit te verstaan.’Ga naar eind13. Deze oproep - of was het een bevel? - was een reactie op een uitspraak van de Duitse propaganda-leider Goebbels om meer aan cultuur te doen. Mét De Ranitz waren er vele anderen die zich uitsloofden om onze cultuur in de behaaglijke nestwarmte van de Duitse tot bloei te brengen. De kwaliteit van papier, druk en foto's van hun publikaties liep meestal evenredig op met de mate van Duits-gezindheid. Zo Van Heemskerck Düker, die zich onder meer verdienstelijk maakte op het terrein van de toch al dubieuze runetekens en huismerken. Dit onderwerp identificeerde hij met hele Germaanse gebied, waarbij hij benadrukte dat dit soort tekens uiting gaf aan de verhouding van ‘ons Noordras volk’ tot de wereld. Een herleving van de volkskunst is alleen mogelijk door een volkomen andere opvoeding van de jeugd en die toekomst kunnen we met vertrouwen tegemoet zien, aldus Van Heemskerck.Ga naar eind14. Inniger vleierij was nauwelijks denkbaar, of het moest Frans Vermeulen zijn, kunsthistoricus bij het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, die in Duitsland een nieuwe architectuur zag ontstaan ‘als uitdrukking van den scheppenden Duitschen geest, zoals hij onder de bezielende leiding van den Führer, | |
[pagina 231]
| |
zoowel het aanschijn van Europa, als van de Europeesche architektuur zal herwinnen’. Hij ziet bouwwerken verrijzen waarin wij ‘eerbied voor het leven, naast het fiere zelfbewustzijn van een zich vernieuwend, begaafd volk onderscheiden’. Duitser dan Duits pleit Vermeulen voor een Adolf Hitlerstijl en wie niet mocht weten hoe die er uit ziet, wordt overtuigd door twee grote foto's van de werkkamer van de Führer.Ga naar eind15. De meeste kunsthistorici en architecten met Duitse sympathieën lieten zich voorzichtiger uit, zij het niet minder overtuigd. De Delftse Schoolarchitect A.J. Kropholler zag als oorzaak van de geestelijke lamlendigheid (i.e. alles wat anti-traditionalistisch is) de Nieuwe Zakelijkheid van Dessau. Berlage bewonderde hij, hoewel hij sociaal-democraat was. Van zichzelf vond Kropholler dat hij te weinig gehoor had gekregen voor zijn nationaal en sociaal (hij zegt nog net niet nationaal-socialistisch) streven om de bouwkunst te verbeteren.Ga naar eind16.
Met een beroep op de nieuwe gezagsdragers wilde de Amersfoortse gemeente-architect C.B. van der Tak het behoud en herstel van onze oude steden verwezenlijken. ‘De tijdsomstandigheden begunstigen de laatste jaren het werk’, constateert hij tevreden in 1944.Ga naar eind17. Dat laatste is niet alleen vriendelijkheid jegens de bezetter, maar ook realiteit. Een overzicht van gestarte en voltooide restauraties in de periode 1920-1945 leert dat er in 1940 en 1941 minder restauraties van de grond kwamen dan voorheen, maar dat 1942 een lichte stijging te zien gaf.Ga naar eind18. Een stijging die overigens mede werd veroorzaakt door het herstel van oorlogsschade, maar die ook doet beseffen hoe wonderlijk het was dat de restauratie-activiteiten ‘gewoon’ doorgingen. |
|