Woord vooraf
In het jaar 1995 wordt alom herdacht dat vijftig jaar geleden een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog. De redactie heeft dit gedenkjaar dan ook aangegrepen om het zesde Jaarboek Monumentenzorg te wijden aan het thema Monumenten en oorlogstijd.
De oorlog bracht niet alleen veel schade toe aan historische gebouwen en gebieden, maar leidde tevens tot de eerste wettelijke monumentenbescherming in Nederland. Al tijdens de oorlog werd begonnen met het herstel van verwoeste monumenten en de wederopbouw van getroffen binnensteden. Hoe moeilijk de tijden ook waren, de zorg voor het culturele erfgoed bleef doorgaan, zij het in de laatste oorlogsjaren meer op papier dan op de bouwplaats. Aan het reilen en zeilen van de monumentenzorg tijdens de oorlog is tot nu toe slechts incidenteel aandacht besteed, en dan vooral vanuit het perspectief van de Wederopbouw en niet zozeer vanuit het oogpunt van beschermingsbeleid noch dat van restauratie-ethiek.
Dit jaarboek wil een eerste aanzet geven tot verder onderzoek van een interessante periode uit de geschiedenis van de monumentenzorg. Het te verkennen studieterrein omvat een zo breed scala van onderwerpen dat het nu niet mogelijk is om een alomvattend overzicht aan te bieden. De redactie heeft er daarom voor gekozen om diverse aspecten aan de hand van sprekende voorbeelden te belichten. Naast studies over verscheidene deel-onderwerpen komen daarbij ook eigentijdse documenten uit de oorlogsperiode aan bod. Het beeld is door deze aanpak zeer afwisselend, en noodgedwongen enigszins gefragmenteerd, maar daarom niet minder boeiend. Bepaalde overlappingen konden niet geheel worden vermeden, omdat elke bijdrage bedoeld is als een zelfstandig te lezen artikel.
Anderzijds geeft de grote variatie van invalshoeken juist aan hoe veel verschillende facetten de monumentenzorg in oorlogstijd heeft gekend. Zo kan het gebeuren dat het optreden van dr Jan Kalf, als secretaris van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg of directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg dan wel als Hoofd van de Inspectie Kunstbescherming, herhaalde malen wordt besproken, maar niet als één geheel onder de loupe is genomen. Dit zou een omvangrijke studie vergen, die buiten het bestek van het jaarboek valt.
In totaal zijn er dertien bijdragen. Het jaarboek opent met een artikel van Dirk van Laanen over de feitelijke organisatie van de monumentenzorg in de oorlogsjaren, die zowel de Rijkscommissie als het Rijksbureau voor de Monumentenzorg omvat. Vervolgens is de originele tekst opgenomen van de toenmalige directeur, wijlen jhr dr E.O.M. van Nispen tot Sevenaer, van de lezing die hij op 7 februari 1946 hield bij de officiële aanbieding van het Voorloopig overzicht van de oorlogsschade toegebracht aan de Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Dit feitenrijke document geeft niet alleen een indringend overzicht van de vele getroffen monumenten, maar ook een boeiende eigentijdse visie op de positie van de monumentenzorg direct na de oorlog en de kwetsbaarheid van historische gebouwen in oorlogssituaties. Die kwetsbaarheid was overigens al officieel onderkend voordat de oorlog uitbrak, zoals het artikel van Gerrit Berends over de Kunstbescherming laat zien. De Kunstbescherming strekte zich uit over het hele culturele erfgoed, zowel historische gebouwen als roerende zaken, van schilderijen tot klokken en carillons.
De hortende ontwikkeling van de monumentenwetgeving wordt beschreven door Max Polano en Marieke Kuipers. Oud-directeur prof. dr ir Ruud Meischke schetst, op zeer persoonlijke wijze, het contrast tussen theorie en werkelijkheid van het restaureren vóór en tijdens de oorlog. De rol van de Rijksgebouwendienst als monumentenbeheerder en kunstbeschermer wordt uiteengezet door Corjan van der Peet die hiertoe ondermeer ir H. de Lussanet de la Sablonière interviewde. In dit kader past ook de bouw van de Rijksbewaarplaats van Kunstschatten te Paaslo, waarvan de ontstaansgeschiedenis - in de oorlogsjaren - door Miranda Maring is beschreven. Andere bijdragen behandelen het wedervaren van de windmolens, door Gerrit Keunen; de teloorgang van drie oude kerken in de zuidoostelijke provincies, door Ab Warffemius; het herstel van de historische