Jaarboek Monumentenzorg 1992
(1992)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |||||||||
Jan Baptist Bedaux, Agnes Groot, Aernout Hagen
| |||||||||
[pagina 143]
| |||||||||
1 Het stadhuis van Enkhuizen, voorgevel, architect Steven Vennekool, gebouwd 1686-1688.
van Enkhuizen al lang voorbij.Ga naar eind3. Door stormvloeden, oorlogen en buitenlandse concurrentie was de belangrijke positie, die de Zuiderzeestad met haar visserij, handel en scheepsbouw aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw had gehad, steeds verder verzwakt. De inhoud van de schatkist moet bepaald niet indrukwekkend zijn geweest. Toch werd, na jarenlang delibereren, op dat moment de knoop doorgehakt. De nood was dan ook hoog: het oude stadhuisje was zó bouwvallig dat het elk moment kon instorten. Door de uitgave van lijfrentebrieven, leningen en waarschijnlijk ook met persoonlijk kapitaal van de burgemeesters en andere bestuurders werd er voldoende geld voor het nieuwe stadhuis bij elkaar gebracht. Als architect werd Steven Vennekool uit Amsterdam aangetrokken.Ga naar eind4. Deze was de zoon van Jacob Vennekool, die Jacob van Campen had geassisteerd bij de bouw van het Amsterdamse stadhuis (nu paleis) op de Dam. Dat het Enkhuizer stadhuis soms trekken vertoont van het Amsterdamse is daardoor wel verklaarbaar (afb. 1). Het stadhuis van Enkhuizen werd in 1688 opgeleverd. Het beeldhouwwerk werd grotendeels uitgevoerd door Pieter van der Plasse. De schilders Dirck Ferreris en Johan van Neck (de eerste was in Enkhuizen geboren, de tweede was er werkzaam) werden aangetrokken voor de decoratie van het interieur met plafond- en schoorsteenstukken. In het begin van de achttiende eeuw werd de decoratie voltooid met wandschilderingen van Romeijn de Hooghe en wandtapijten van Alexander Baert.Ga naar eind5. | |||||||||
ExterieurHet was de Amsterdamse beeldhouwer Pieter van der Plasse (1647-1708) die in 1687 het beeldhouwwerk voor de façade ter hand nam. De sculptuur is geconcentreerd rond het licht naar voren springende centrale deel van de gevel. Hierin zit op de begane grond de ingang, op de hoofdverdieping de driedelige vensterpartij en het balkon van de burgemeesterskamer en op de tweede verdieping het ronde venster met eronder het devies. De stad voert als devies ‘Candide et Constanter’ (oprecht en standvastig) (afb. 2). De gouden letters prijken op het blauwgekleurde middenveld van een cartouche, die aan weerszijden wordt geflankeerd door een putto. Met hun attributen visualiseren zij het devies; de putto met de zuil de standvastigheid, en die met een hart in de hand de oprechtheid.Ga naar eind6. Uit een brief van de burgemeesters aan Johan van Zeller van 2 maart 1687 blijkt dat de burgemeesters verantwoordelijk waren voor het programma van de gevel. Het is in deze brief dat ze de opdracht geven voor het devies: ‘Men is geententioneerd, om het devies te stellen: Candide et Constanter. En dan vervolgens tot de groote beelden te nemen: de Opregtigheid en de Constantia, so als door d'heer burgermeester van Gent is voorgeslagen 't uwer huyse’.Ga naar eind7. Op de sluitstenen in de rondbogen van de buitenste vensters van de burgemeesterskamer staan twee bustes. Een daarvan laat zich identificeren als een personificatie van Justitia vanwege de blinddoek die ze draagt (afb. 3).Ga naar eind8. De twee vensters worden geflankeerd door een stedemaagd, elk met een kroon van scheepsstevens op het hoofd en het stadswapen van Enkhuizen in de hand.
2 Voorgevel, devies ‘Candide et Constanter’ met de Oprechtigheid en de Standvastigheid, door Pieter van der Plasse, 1687.
| |||||||||
[pagina 144]
| |||||||||
3 Voorgevel, buste van Justitia, door Pieter van der Plasse, 1687.
De risaliet wordt bekroond door de borstwering op de daklijst en de achthoekige lantaarn die onmiddellijk doet denken aan die van het stadhuis van Amsterdam. In het midden van deze borstwering, gevat tussen twee gekruiste palmtakken, rust op een net met kurken drijvers het wapen van Enkhuizen. Het bestaat uit een blauw schild met drie gekaakte haringen, drie gouden kronen met rode binnenvoering en twee gouden sterren. Op het schild staat een met parels afgezette gouden kroon, eveneens met rode binnenvoering. Aan weerszijden van het wapen staan een siervaas en een beeldengroep. De ene groep verbeeldt het wijze beleid, herkenbaar aan de spiegel in de hand van de putto, die hier als attribuut-drager fungeert (afb. 4).Ga naar eind9. De andere groep, waarvan de staande vrouw in haar linkerhand een granaatappel houdt en de putto een bundel samengebonden pijlen omklemt, beeldt de eendracht uit (afb. 5).Ga naar eind10. De smeedijzeren, gepolychromeerde balcondecoratie, die misschien van de hand van H. de Jongh is,Ga naar eind11. symboliseert verschillende aspecten van de rechtspraak, die het goede beloont en het kwade straft (afb. 6). De lictorenbundel, die bestaat uit samengebonden roeden met in het midden een bijl, wijst erop dat als het recht straf eist, deze straf niet mag uitblijven. Dat de rechter niet lichtvaardig mag
4 Voorgevel, het wijze beleid, door Pieter van der Plasse, 1687.
5 Voorgevel, het eendrachtig bestuur, door Pieter van der Plasse, 1687.
| |||||||||
[pagina 145]
| |||||||||
6 Voorgevel, smeedijzeren balkondecoratie met symbolen van de rechtspraak, 1687.
7 Voorgevel, reliëf onder het balkon (boven de ingang) met symbolen van beloning en straf, door Pieter van der Plasse, 1687.
oordelen, maar slechts na rijp beraad vonnis mag vellen, wordt uitgedrukt door het samenbinden van de roeden.Ga naar eind12. De slang symboliseert de voorzichtigheid die een rechter moet betrachten.Ga naar eind13. Het zwaard refereert aan de straf,Ga naar eind14. terwijl de olijftakken de beloning verbeelden.Ga naar eind15. De tekst in het opengeslagen boek ten slotte, heeft betrekking op de verlening van het stadsrecht door graaf Willem V van Holland op 4 april 1335. Dit hield in dat Enkhuizen een eigen stedelijk recht en een eigen stedelijke bestuursvorm verwierf, waardoor de stad als zelfstandige rechtskring los kwam te staan van de rechterlijke organisatie van het platteland waarin de stad gelegen was.Ga naar eind16. De belonende en straffende justitie komt nogmaals voor en wel op een reliëf boven de ingang (afb. 7). Op de banderol staat een toepasselijke passage uit Cicero's In Pisonem geciteerd: ‘probis et inprobis’ (de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen).Ga naar eind17. De straf wordt verbeeld door vlammende zwaarden en bliksemschichten, terwijl de palm- en olijftakken verwijzen naar de belonende justitie. Ook het door zonnestralen omgeven oog van justitie is afgebeeld. Het is ontleend aan Ripa's personificatie van de gerechtigheid, waar het oog van justitie, dat alles ziet, wordt gekoppeld aan het oog van de zon, de sol iustitiae.Ga naar eind18. Voor zijn beeldhouwwerk aan de gevel ontving Pieter van der Plasse in totaal 813 gulden en 16 stuivers.Ga naar eind19. | |||||||||
InterieurDe historieschilder Dirck (of Theodorus) Ferreris (1643-1693) had, toen hij in Enkhuizen werd gevraagd, al belangrijke opdrachten achter de rug.Ga naar eind20. Hij werd opgeleid in Amsterdam, mogelijk bij Joan van Noort, en reisde samen met de schilder Adriaen Backer door Italië om te leren van klassieke en eigentijdse voorbeelden. Hij kan zowel door | |||||||||
[pagina 146]
| |||||||||
8 Plattegrond van het stadhuis van Enkhuizen, eerste verdieping.
Italiaanse (vooral de monumentale schilderkunst van Pietro da Cortona in Rome en Florence) als Vlaamse (de School van Rubens) voorbeelden zijn beïnvloed in zijn latere composities en kleurgebruik. In Nederland maakte hij in 1671 een schoorsteenstuk voor het stadhuis van Haarlem, daarna samen met Gerard de Lairesse schilderingen voor het Huis Soestdijk en voor het Huis Honselaarsdijk door bemiddeling van Constantijn Huygens jr. voor Willem III. In het buitenland was hij minder succesvol: tijdens een verblijf in Engeland (1678-1680) kon hij een belangrijke opdracht voor de decoratie van Burghley House, het landhuis van de graaf van Exeter, niet in de wacht slepen. Hij mocht er slechts een weinig voorname ‘Dressing Room’ beschilderen. De meeste werken van Ferreris in Nederland zijn spoorloos verdwenen en moeten als verloren worden beschouwd. Naast het schouwstuk in Haarlem, zijn er alleen nog de schilderingen in Enkhuizen. In enkele zeventiende-eeuwse archiefstukken die het stadhuis betreffen worden Ferreris en zijn werk genoemd.Ga naar eind21. De architect Vennekool wordt op 12 mei 1688 per brief ingelicht, dat de burgemeesters Ferreris, na een onderhoud met hem, als eerste hebben uitgekozen voor ‘...'t beschilderen der kamers met de ornamenten van dien, met derselver schoorsteenen...’. In het kasboek van thesaurier Buyskens wordt op 4 april 1690 een betaling van
9 Burgerzaal (overzicht gezien naar de ingang van de burgemeesterskamer).
10 Burgerzaal, Dirck Ferreris, triomf van de vrede, schilderij boven de ingang naar de burgemeesterskamer, olieverf op doek, ca. 1690.
| |||||||||
[pagina 147]
| |||||||||
11 Burgerzaal, Dirck Ferreris, putti die wapens opeenstapelen, schilderij links van de ingang naar de burgemeesterskamer, olieverf op doek, ca. 1690.
12 Burgerzaal, Dirck Ferreris, putti die wapens in brand steken, schilderij rechts van de ingang naar de burgemeesterskamer, olieverf op doek, ca. 1690.
1890 gulden aan Ferreris vermeld voor ‘...het stofferen van de Burgemeesters-, schepenen-, en raden- en vroetschapscamer met stucken schilderien...’. Die 1890 gulden was niet het laatste bedrag dat aan de schilder werd betaald. Hij is in het stadhuis namelijk na 1690 nog bezig geweest, voornamelijk in de burgerzaal. Volgens zijn biograaf Houbraken was hij zelfs nog niet klaar in Enkhuizen, toen hij in 1693 plotseling overleed.Ga naar eind22. | |||||||||
BurgerzaalNet als het oude stadhuis van Amsterdam, heeft ook Enkhuizen een burgerzaal, met dit verschil dat hier de vertrekken rondom er direct op uitkomen, zonder bemiddeling van een galerij (afb. 8).Ga naar eind23. Via een onaanzienlijke trap wordt de voorname en lichte burgerzaal bereikt. In deze zaal ontmoetten leden van het stadsbestuur en (belangrijke) burgers elkaar bij feestelijke en ambtelijke ontvangsten. Hier bevinden zich van Ferreris acht kleinere schilderijen op doek, die in de wanden zijn ingelaten, en één monumentaal werk boven de ingang naar de burgemeesterskamer (afb. 9).
Het grote schilderij, dat is opgenomen binnen het lijstwerk van de ingangsdeuren naar de burgemeesterskamer, gaat over de triomf van de vrede over de oorlog (afb. 10). Binnen een Romeins aandoende architectuur zit de Vrede op een troon, terwijl zij zelfbewust het geweld in de vorm van een hoop wapens onder haar voet geklemd houdt.Ga naar eind24. Op de voorgrond houdt de godin Venus de oorlogsgod Mars in haar liefdesgordel verstrikt, terwijl putti met de wapens van Mars spelen.Ga naar eind25. Het verhaal van de liefde tussen Venus en Mars werd al in de oudheid door Ovidius beschreven en vervolgens door Lucretius aangehaald bij zijn actuele smeekbede om vrede.Ga naar eind26. Op het schilderij wordt, op de achtergrond, nog een figuur in bedwang gehouden, nu niet met een liefdesgordel maar met ketens van de rede. Het is de wilde Razernij, een metgezel van Mars.Ga naar eind27. Hij wordt bedwongen door de Standvastigheid, die een stevige zuil bij zich draagt.Ga naar eind28. Dat vrede ook voorspoed tot gevolg heeft, is kenbaar gemaakt door een putto met een overvloedshoorn, die nog net te zien is achter een walmend vredesaltaar. Tenslotte wordt de Vrede bekroond door zwevende putti met olijftakken en een palmtak, hier tekens van vrede en overwinning.Ga naar eind29. Op deze wand zijn nog vier grisailles symmetrisch aangebracht. Op de onderste twee worden wapens van de vijand en de eigen partij (het wapenschild van Enkhuizen is te zien) door putti opgestapeld en in brand gestoken (afb. 11 en 12).Ga naar eind30. De twee boven tonen gekruiste roedenbundels en olijftakken. De stevig samengebonden bundels staan voor eendracht en macht.Ga naar eind31. Op de noord- en zuidwand zijn, hoog boven de ingangen naar vier vertrekken, vier decoratieve
13 Burgerzaal, Dirck Ferreris, vaas met putti en een bok, schilderij ter hoogte van de weeskamer, olieverf op doek, ca. 1690.
| |||||||||
[pagina 148]
| |||||||||
14 Burgemeesterskamer, overzicht van de kamer.
voorstellingen van bloemenslingers en vazen in nissen ingelaten. Op de romp van de (wijn)vazen staan op hun beurt weer voorstellingen, die met water en wijn van doen hebben (watermonsters, de zeenimf Amphitrite, Bacchus en putti uit zijn gevolg die met een bok spelen). Vanuit de zaal zijn ze moeilijk te zien en daarom van minder belang dan het stuk over de vrede (afb. 13). Enkhuizen had een tijd vol oorlogen achter zich. Had de stad nog economisch voordeel kunnen halen uit de glorieuze opstand tegen Spanje, met de meer recente Engelse oorlogen hadden de visserij en scheepvaart enorme klappen gekregen. Geen wonder dus dat de burgemeesters toen verlangden naar een lange en stabiele periode van vrede, waarin de vroegere voorspoed hersteld zou kunnen worden. | |||||||||
BurgemeesterskamerIn de burgemeesterskamer zetelden vier burgemeesters, die verantwoordelijk waren voor het dagelijks, algemeen bestuur van de stad (afb. 14). Van hen werd trouw, waakzaamheid en kracht geëist. Deze deugden worden in het beeldhouwwerk van de lunet boven de toegang tot hun kamer gesymboliseerd door respectievelijk een hond die zijn voorpoten op een gezegeld document legt, een haan met een slang, en een leeuw met een knots | |||||||||
[pagina 149]
| |||||||||
15 Burgerzaal, trouw met waakzaamheid en kracht, lunet boven de ingang naar de burgemeesterskamer, beschilderd hout, ca. 1688.
onder zijn poten (afb. 15).Ga naar eind32. De twee gekruiste lictorenbundels in de lunet, in de zeventiende eeuw ook wel ‘Borgemeesters Roeden’ genoemd, staan hier voor heerschappij en recht.Ga naar eind33. Uit een brief van de burgemeesters aan Vennekool van 26 januari 1688 blijkt dat het de bedoeling was dat dit beeldhouwwerk zou worden uitgevoerd in ‘de witste, fijnste en beste hartsteen’.Ga naar eind34. De lunet moest duidelijk lijken op het type lunet met beeldhouwwerk dat voorkomt in de galerijen van het stadhuis in Amsterdam. Verder werden de leeuw en de haan ontleend aan beelden in de steekkappen van de vroedschapskamer van dit stadhuis (afb. 16). Dat de opdrachtgevers uiteindelijk genoegen namen met een uitvoering in hout had waarschijnlijk een financiële oorzaak. Uit dezelfde brief valt op te maken hoe gedetailleerd de burgemeesters zich bezighielden met de ontwerpen. In het eerste ontwerp voor de lunet bijvoorbeeld lagen onder de poten van de leeuw zeven pijlen, hetgeen hen wat al te ‘verre gesocht’ voorkwam. Ze verzochten Vennekool daarom de pijlen, die mogelijk naar de zeven provinciën van de Republiek moesten verwijzen, weg te laten en met een ander voorstel voor de opvulling van deze plaats te komen.Ga naar eind35.
Voor de kamer zelf vervaardigde Ferreris een ronde plafondschildering op doek met zes decoratieve hoek- en zijstukjes daar omheen. Alsof het dak van het stadhuis ontbrak, keken de burgemeesters op naar een goudgele hemel met donkere wolken, waarop verschillende inspirerende figuren zweefden (afb. 17). Het draait hier om de man met het op antieke manier omgeslagen, rode kleed (Ferreris gebruikte graag een vermiljoen rood) aan de ene kant, die de geestkracht voorstelt en de in een groen-blauwe mantel gehulde vrouw aan de andere kant, die de liefde of caritas verbeeldt. Zij zijn gelijkwaardig, als twee schalen van een weegschaal, waarvan het scharnier wordt gevormd door een centrale putto met de kentekens van de stad (een wapenschild en een stedekroon). Caritas, die de liefde tot God en de naasten vertegenwoordigt, heeft behalve een brandend hart ook drie putti bij zich, waarvan zij er één de borst geeft.Ga naar eind36. Een andere putto houdt een boeketje bloemen vast, waarin vooral een zonnebloem
16 Stadhuis (paleis) van Amsterdam, leeuw met fasces en gezegeld document, stucwerk in een van de steekkappen van de vroedschapskamer, ca. 1655.
opvalt. Net zoals deze bloem voortdurend de loop van de zon volgt, zo moet de mens zijn liefde richten tot God: dat was de vergelijking die erachter school.Ga naar eind37. De Geestkracht, met bruine gekrulde haren en baard, kan hoogmoedige gedachten te lijf gaan met zijn speer.Ga naar eind38. Met zijn arm steunt hij op een gebroken zuil, verwijzend naar de bijbelse Samson die met zijn laatste krachtsinspanning het huis van zijn vijanden laat instorten.Ga naar eind39. Naast zich, in de schaduw, heeft de figuur een leeuw, een dier dat altijd om zijn dapperheid werd geprezen. De Geestkracht wijst naar het onderste gedeelte van de voorstelling, waar een paar putti een roedenbundel aandragen, die we al kennen als teken van eendracht. De eendracht wordt hier bovendien nog benadrukt door de ineengeslagen handen die in grisaille op twee hoekstukken zijn voorgesteld (de andere hoekstukken tonen twee maal het wapen van Enkhuizen, de zijstukken laten palmtakken en olijftakken zien) (afb. 18 en 19). Bovenaan gaat het er anders aan toe. Traditioneel | |||||||||
[pagina 150]
| |||||||||
17 Burgemeesterskamer, Dirck Ferreris, allegorie van de liefde en geestkracht, plafondschildering, olieverf op doek, ca. 1689.
18 Burgemeesterskamer, Dirck Ferreris, de eendracht, hoekstuk van het plafond, olieverf op hout, ca. 1689.
19 Burgemeesterskamer, Dirck Ferreris, wapen van Enkhuizen, hoekstuk van het plafond, olieverf op hout, ca. 1689.
| |||||||||
[pagina 151]
| |||||||||
werden in dit soort voorstellingen vaak niet alleen deugden aangeprezen, maar ook slechte eigenschappen verdreven of vertrapt. In dit geval is dat de afschrikwekkende Nijd (zij heeft griezelige slangeharen en een monsterstaart), die door de blanke Overwinning wordt weggejaagd.Ga naar eind40. Achter de Overwinning zweeft een putto met een opengeslagen boek op zijn hoofd. Het boek moet worden begrepen als eerbetoon voor verdienstelijk gedrag.Ga naar eind41. De burgemeesters stelden zich dus tot taak de eendracht te bewaren binnen de stad door ferm en liefdevol leiding te geven, waarvoor zij alle eer zouden ontvangen.
Romeijn de Hooghe (Amsterdam 1645-Haarlem 1708) ontving in 1707 van de zittende burgemeesters Buyskes, Mossel, Moeskoker en Duyvensz de opdracht de wanden van het vertrek te decoreren met historieschilderingen.Ga naar eind42. De Hooghe, die we vooral kennen vanwege zijn omvangrijk grafisch oeuvre, speelde een belangrijke rol als ontwerper van propagandistisch beeldmateriaal voor koningstadhouder Willem III. Voor zijn decoratieve ontwerpen ontleende hij figuren aan de antieke Romeinse geschiedenis en mythologie; deze combineerde hij met zinnebeelden tot allegorieën, die een diepere zin gaven aan eigentijdse gebeurtenissen.Ga naar eind43.
Voor de vier wanden van de Burgemeesterskamer ontwierp De Hooghe een decoratieprogramma dat de macht en het goede bewind van de burgemeesters weerspiegelde. Hij liet zich hierbij inspireren door de geschiedenis van de stadsrepubliek Rome. Zo stelde hij de burgemeesters op een lijn met Romeinse consuls. Een dergelijke parallel werd al eerder getrokken in de decoratie van het stadhuis te Amsterdam.Ga naar eind44. Omdat de oorspronkelijke, geannoteerde ontwerptekeningen en de behangselschilderingen bewaard zijn gebleven, kunnen ontwerp en uitvoering met elkaar worden vergeleken (zie voor de geannoteerde ontwerptekeningen de appendix).Ga naar eind45. De annotatie bestaat uit een verklarende tekst die onder de tekeningen is aangebracht en een later toegevoegd commentaar in hetzelfde handschrift. Van de commentaren werd tot nog toe aangenomen dat deze niet meer dan herhalingen van de onderschriften waren, met hier en daar een aanvulling.Ga naar eind46. Daarnaast beschikken we over de correspondentie en de rekeningen, waardoor we ons een vrij compleet beeld kunnen vormen van de gang van zaken rond deze opdracht. Ofschoon het ontwerp in grote lijnen instemming verwierf van de burgemeesters, leverden zij op een aantal punten kritiek. Dit blijkt uit een brief van 29 mei 1707 waarin de burgemeesters refereren aan een eerder gevoerd overleg met de kunstenaar.Ga naar eind47. Tijdens dit overleg is een aantal wijzigingen in het ontwerp aangebracht. Deze kunnen worden achterhaald door de ontwerptekeningen te vergelijken met de schilderingen. Bij nadere tekstvergelijking blijkt bovendien dat de verschillen tussen ontwerp en uitvoering overeenkomen met die tussen de onderschriften en de commentaren. De illusionistische schilderingen bedekken de vier wanden van de kamer vanaf de lambrizering tot aan het plafond. De ruimtelijke illusie wordt versterkt
20 Burgemeesterskamer (westwand), Romeijn de Hooghe, allegorie op de vrijheid en het wijze bestuur, olieverf op doek, 1707.
doordat ze zonder versierend lijstwerk zijn aangebracht op de muren en doordat de drie toegangen tot de kamer zijn weggevallen in de lambrizering en het behangsel.
Aan de westzijde zijn, tussen de vensters op de muurdammen, twee meer dan levensgrote figuren in grisaille geschilderd tegen een achtergrond van gebladerte. Zij stellen wijs bestuur en vrijheid voor (afb. 20).Ga naar eind48. Boven de Vrijheid zijn de wapenschilden van de voorzittende burgemeester Buyskes en burgemeester Moeskoker aangebracht en boven Wijs Bestuur de wapenschilden van de burgemeesters Mossel en Duyvensz. De compositie van de grisailles wijkt af van de ontwerptekeningen. Kennelijk was De Hooghe tijdens de ontwerpfase onvoldoende geïnformeerd over de architectonische situatie, zodat hij naderhand de compositie moest aanpassen aan de geleding van de vensterwand. | |||||||||
[pagina 152]
| |||||||||
21 Burgemeesterskamer (oostwand), Romeijn de Hooghe, de bevoegdheden van de burgemeesters, olieverf op doek, 1707.
Op de oostwand tegenover de vensters worden de bevoegdheden van de burgemeesters uitgebeeld met betrekking tot het algemeen bestuur, de rechtspraak, de godsdienst, de krijg en openbare werken (afb. 21). Romeijn de Hooghe heeft ze in verhalende scènes weergegeven. Evenals bij de Romeinse staat berustte het stadsbestuur van Enkhuizen bij een klein en select aantal personen. Links zien we de vier burgemeesters in vergadering bijeen met op de achtergrond de leden van de vroedschap. Kerkelijke aangelegenheden, het beheer over de belastinggelden en het goedkeuren van doodvonnissen vallen hier onder hun verantwoordelijkheid. De voorzittende burgemeester is herkenbaar aan de scepter. Als passende achtergrond voor deze handelingen heeft de kunstenaar een Romeins poortgebouw gecreëerd, bekroond met de stedemaagd van Enkhuizen. Rechts op de voorgrond wordt het burgerrecht verleend en toezicht gehouden op bouwkundige en krijgskundige zaken. Op de achtergrond zien we de verdedigingswerken en de bedrijvigheid in de haven. In de ontwerptekening zijn alle figuren als Romeinse burgers gekleed en in een klassiek aandoende omgeving geplaatst, terwijl in de schildering ook meer eigentijdse elementen zijn verwerkt. Romeijn de Hooghe vermeldt dat de burgemeesters een purperen tabbaard (opperkleed) over het hoofd dragen. In de schildering zijn deze kennelijk door verkleuring blauw geworden. Ten opzichte van de tekening is in de schildering door het toevoegen van figuren zoals burgers, krijgers en bouwkundigen de compositie van de ruimte veranderd. Dezelfde figuren vinden we toegevoegd in het commentaar. Opmerkelijk voor de iconografie van Enkhuizen is de decoratie van het poortgebouw, dat De Hooghe ‘de poort van het Capitool of Raadhuys’ noemt. In het onderschrift van de ontwerptekening vermeldt hij dat de attributen van Mercurius en Neptunus in de medaillons van het poortgebouw verwijzen naar het koopmanschap te land en naar de scheepvaart en visserij. In de schildering zijn deze echter verruild voor symbolen als kapen (=schansen), zeetonnen, paalkisten en een brandaris. Ze worden in het commentaar toegelicht: ‘Men siet in die geevelpraal twee witte marmoren half gronden, op de welke de bakens en kapen hare uytwerkingen en vrucht bewijsen, de scheepen, uijt- en invallende, dienende tot gewisse weghwyzers’.
Op de zuidwand, tegenover de schoorsteen, zien we hoe de waardigheid van het burgemeestersambt geïllustreerd wordt door een voorbeeld uit de Romeinse geschiedenis dat in de zeventiende eeuw bijzonder populair was (afb. 22). De consul van Rome, Quintus Fabius Maximus, ontvangt zijn vader in zijn kampement niet ver van Rome. De | |||||||||
[pagina 153]
| |||||||||
22 Burgemeesterskamer (zuidwand), Romeijn de Hooghe, consul Quintus Fabius Maximus ontvangt zijn vader, olieverf op doek, 1707.
vader stijgt onmiddellijk af voor zijn zoon, maar hij doet dit pas nadat hij hiertoe bevolen is. Volgens Romeyn de Hooghe wilde de vader er op deze manier achter komen, of zijn zoon de regel kende dat deze als consul zèlfs het respect van zijn eigen vader kon afdwingen.Ga naar eind49. De Hooghe heeft zich hier waarschijnlijk geïnspireerd op het schoorsteenstuk van Jan Lievens in de burgermeesterskamer van Amsterdam met dezelfde geschiedenis.Ga naar eind50.
Aan de noordwand van de kamer bevinden de schilderingen zich ter weerszijden van de schoorsteen. Links worden de burgemeesters door loting gekozen onder toezicht van de hoofdschout (afb. 23). De laatste, gehuld in een tabbaard, heeft plaats genomen op een ivoren zetel en presenteert de kom met lotingbriefjes. Op de voorgrond bij de twee lijfjonkers liggen het zwaard van justitie en de piek, die verwijzen naar zijn jurisdictie. Rechts van de schoorsteen aanvaarden de burgemeesters het ambt dat volgens het ceremonieel in het openbaar moest gebeuren (afb. 24). De nieuwgekozen burgemeesters zijn herkenbaar aan het witte verkiezingskleed met daaroverheen de (verkleurde) purperen tabbaard ten teken van de installatie. Een burgemeester heeft de ceremoniële hamer in ontvangst genomen. Het was namelijk gebruikelijk om bij aanvang van de ambtstermijn een spijker in de tempel van Minerva te slaan; hieronder werd de naam van de nieuwe burgemeester geschreven. De zittende burgemeester, herkenbaar aan het hemelsblauwe met sterren gesierde kleed, wijst hen de zetels. Ook hier blijkt weer dat het onderschrift overeenkomt met de ontwerptekening en het commentaar met de geschilderde voorstelling. Hoewel de wandschildering in het stadhuis is gesigneerd met ‘ROMANUS DE HOOGHE J.U.D. CIV. ETCAN (Romeijn de Hooghe Juris Utriusque Doctor Civilis et Canonicus) zijn de schilderingen op grond van de matige kwaliteit toegeschreven aan assistenten en leerlingen.Ga naar eind51. Bovendien ging Theunisz | |||||||||
[pagina 154]
| |||||||||
23 Burgemeesterskamer (noordwand links van de schoorsteen), Romeijn de Hooghe, het kiezen van de burgemeesters, olieverf op doek, 1707.
in zijn dissertatie over het stadhuis ervan uit dat Romeijn de Hooghe, van wie hij aannam dat hij op 6 oktober 1708 was gestorven, de schilderingen zelf niet meer had kunnen realiseren.Ga naar eind52. Na bestudering van nieuwe archiefgegevens behoeft deze eenzijdige visie op het auteurschap van de schilderingen toch enige nuancering. Het Missiveboek 1700-1718 verschaft over de uitvoering enkele interessante bijzonderheden. In de al eerder genoemde brief van 29 mei 1707 - de ontwerptekeningen zijn dan al uitvoerig besproken met de burgemeesters - wordt Romeijn de Hooghe officieel met de uitvoering van de schilderingen belast. Hem wordt verzocht het werk ‘ten alder nauste [zo goedkoop mogelijk] te besteden’. Dat het schilderwerk inderdaad werd uitbesteed valt af te leiden uit de eerste betaling van 417 gulden en 18 stuivers aan De Hooghe op 15 september 1707. Dit bedrag had
24 Burgemeesterskamer (noordwand rechts van de schoorsteen), Romeijn de Hooghe, de aanvaarding van het burgemeestersambt, olieverf op doek, 1707.
de kunstenaar voorgeschoten ‘voor doek en arbeyts loone’.Ga naar eind53. Op 26 oktober 1707 is aan Romeijn de Hooghe het bericht gezonden dat Publieke Werken de houten ramen voor bespanning van de Burgemeesterkamer op 5 november gereed heeft.Ga naar eind54. In hetzelfde jaar nog zijn de behangselschilderingen van Haarlem naar Enkhuizen vervoerd door Ysbrant Gerritsz aan wie op 31 december vier gulden voor de vracht is betaald.Ga naar eind55. In het kasboek van 1708 komt nog een tweetal betalingen in verband met de opdracht aan De Hooghe voor, namelijk op 5 januari 145 gulden en 15 stuivers en op 11 februari 300 gulden ‘...voor een recognitie wegens gemaekte schilderijen...’.Ga naar eind56. We kunnen concluderen dat Romeijn de Hooghe, als inventor van de decoratie, ook verantwoordelijk was voor de uitvoering, inclusief de wijzigingen in de geschilderde versie ten opzichte van de ontwerp- | |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
tekeningen. Hij is de contractspartij waaraan wordt betaald. Men kan natuurlijk de vraag stellen in hoeverre Romeijn de Hooghe als schilder zelf nog bij de uitvoering betrokken is geweest. Omdat tot dusver geen gedocumenteerd eigenhandig schilderwerk van hem bekend is waarmee we de behangsels zouden kunnen vergelijken, is die vraag moeilijk te beantwoorden. Wie de geschilderde decoratie van het stadhuis vergelijkt met de ontwerptekeningen zal het niet ontgaan hoe los De Hooghe de figuren met de pen heeft geschetst op een gewassen ondergrond en hoe raak de volumes van de gebouwen zijn getroffen. In de schilderingen ontbreekt die losse opzet en de helderheid in de compositie van de ruimte. Maar dit is natuurlijk geen bewijs dat niet ook De Hooghe zelf het penseel hier en daar kan hebben gehanteerd. Wij zijn geneigd het auteurschap van dit soort schilderingen vooral te vereenzelvigen met de eigenhandigheid van de uitvoering. Blijkt een schilderij geen eigenhandig werk, dan verliest het al gauw onze aandacht en interesse. De tijdgenoot moet dit bepaald anders hebben ervaren. Voor hem waren de schilderingen in de burgemeesterskamer van Romeijn de Hooghe, omdat voor hem de inventie zeker zo zwaar, zo niet zwaarder woog dan de eigenhandigheid van de uitvoering. Vandaar dat de doorgaans goed geïnformeerde Houbraken ook schrijft: ‘Onder zyne voornaamste penceelwerken in olyverf wordt getelt de beschilderde zaal der Borgermeesteren op het Raathuis te Enkhuizen’. We moeten ons overigens afvragen of we veel gemist hebben aan De Hooghe als schilder als dezelfde Houbraken schrijft dat ‘zyn penceelhandeling zoo zeer niet, als wel zyne geestige vindingen en ryke Ordinantien, te pryzen zijn.Ga naar eind57. | |||||||||
SchoorsteenstukZoals in zoveel stadhuizen in deze tijd treffen we in het oorspronkelijke programma ook in Enkhuizen een portret van stadhouder-koning Willem III aan. Dit portret moet al aanwezig zijn geweest toen Romeijn de Hooghe zijn ontwerpen voor de behangselschilderingen vervaardigde. Hij maakt er in zijn tekst bij de ontwerpen tenminste gewag van. ‘De plaats boven de schoorsteen is voortreffelijk gecierd met een welgelijkende conterfeytsel van den laatstgeweesen stadhouder en capiteyn en admiraalgeneraal, den koning van Groot-Brittannien, en prince van Orangien en Nassau etc. etc. etc., hoogloflijkster gedachtenis. Men siet den vorst in 't harnas, met de kroon der rijken, door hem verlost, van den hemel hem toegeschikt, als: een vader des vaderlands, en demper der dwingelandij. Rondom dit overblijfsel van die groote prins sijn de wapenen geplaast van die Ed. groot-achtbare heeren burgermeesteren, welke de sorgen voor die cieraadjen draegen en de behaaglijke platfonds aen de solder deden schilderen door de loflijke hand van hare borger Ferreris’. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat dit portret tijdens de Franse tijd op last van de overheid is verwijderd. In 1795 werd immers door de nieuwe regering verordend dat ‘alles wat naar Oranje sweemt’ moest worden weggehaald, en in 1798 beval de municipaliteit dat alle tekenen die nog binnenshuis herinnerden aan het ‘Oranje-schrikbewind’ moesten worden vernietigd of onzichtbaar opgehangen. De lege plaats werd opgevuld met een allegorisch schilderij van de getalenteerde Rubensleerling, Theodorus van Thulden, die in 1606 in 's-Hertogenbosch werd gedoopt en in 1669 in dezelfde stad werd begraven (afb. 25). Het schilderij dat in de hoogte enigszins moest worden ingekort, moet op een Amsterdams veiling in 1801, of kort daarna, door de stad zijn verworven, weliswaar als een Ferdinand Bol.Ga naar eind58. Van Thulden heeft op zijn schilderij in één figuur een combinatie gemaakt van twee personificaties; een traditionele voorstelling van de caritas en een personificatie van de felicitas publica, ofwel algemene gelukzaligheid. De putti symboliseren de naastenliefde, terwijl het brandende hart in de hand van de vrouw de liefde tot God uitdrukt. Het rood, geel en wit van haar kleding verwijzen naar de theologische deugden, liefde, hoop en geloof. De pelikaan die haar jongen voedt met eigen bloed, rechtsonder in het schilderij, beeldt eveneens de naastenliefde uit.Ga naar eind59. De krans met bloemen waarmee zij wordt gekroond, de slangenstaf van Mercurius en de overvloedshoorn zijn de attributen van Algemene Gelukzaligheid, waarmee de caritas hier is verbonden. De caduceus staat voor vrede, wijsheid en deugd, de vruchten in de hoorn verbeelden de vruchten van de arbeid, zonder welke het onmogelijk is de staat van algemene gelukzaligheid te bereiken, en de bloemen zijn een teken van de vrolijkheid die gepaard gaat met deze staat van geluk.Ga naar eind60. De vrouw vertrapt een masker, symbool van leugen en bedrog.Ga naar eind61. Het schilderij sluit naadloos aan bij de plafondschildering van Ferreris. Uit de aankoop van juist deze voorstelling blijkt dat men ook in het begin van de negentiende eeuw nog alle begrip had voor dit soort allegorische thematiek. | |||||||||
VroedschapskamerIn de vroedschapskamer vergaderde de vroedschap of raad, een college van aanzienlijke burgers, dat de burgemeesters adviseerde bij belangrijke beslissingen | |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
25 Burgemeesterskamer, Theodorus van Thulden, allegorie van de liefde en de gelukzaligheid, schoorsteenstuk, olieverf op doek, ca. 1655.
en toezicht hield op belastingen uit scheepvaart en visserij.Ga naar eind62. Door Ferreris op doek geschilderd zijn hier een schoorsteenstuk en drie plafondstukken, omringd door kleine decoratieve grisailles.Ga naar eind63. Op het schoorsteenstuk is een raadslid in klassiek gewaad voorgesteld, die een boek vasthoudt met het opschrift: ‘Salus publica’ (het algemeen welzijn) (afb. 26).Ga naar eind64. Hij moet het welzijn bewaken met wijsheid, vertegenwoordigd door de geharnaste godin Minerva, en met geheimhouding over wat in de raad besproken is, aangegeven door een vrouw die een zwijggebaar maakt.Ga naar eind65.
Het plafond bevat een grote schildering met aan weerszijden een kleinere. Op het doek aan de oostzijde dalen putti vanuit een woest bewogen wolkenhemel af, terwijl zij een ‘paalkist’ vasthouden (afb. 27). Nadat Enkhuizen als één van de eerste steden bij de opstand tegen Spanje de zijde van de prins had gekozen, kreeg zij in 1573 als beloning het paalkistrecht.Ga naar eind66. | |||||||||
[pagina 157]
| |||||||||
26 Vroedschapskamer, Dirck Ferreris, het algemeen welzijn, schoorsteenstuk, olieverf op doek, ca. 1689.
27 Vroedschapskamer, Dirck Ferreris, de verheerlijking van het paalkistrecht, plafondstuk (oost), olieverf op doek, ca. 1689.
28 Vroedschapskamer, Dirck Ferreris, de verheerlijking van de visvangst, plafondstuk (west), olieverf op doek, ca. 1689.
29 Vroedschapskamer, Dirck Ferreris, allegorie op het bestuur van Enkhuizen, centrale plafondschildering, olieverf op doek, ca. 1689.
| |||||||||
[pagina 158]
| |||||||||
Dit was het recht betaling te ontvangen van passerende schepen, in ruil waarvoor de Zuiderzee moest worden voorzien van houten bakens gevuld met zand of stenen: de paalkisten. Op het doek aan de andere zijde wordt op dezelfde manier de visvangst verheerlijkt (afb. 28). Putti houden visnetten, pakken stro en een overvloedshoorn gevuld met haringen vast. De haringvangst was, naast het paalkistrecht, zeer belangrijk voor Enkhuizen als inkomstenbron. Nadat de stad al vanaf 1488 het recht had markt te houden van Zuiderzeeharing, kreeg zij in 1573 ook het stapelrecht van alle gezouten vis die binnen Texel of het Vlie inkwam.Ga naar eind67. De vis moest enige tijd in de stad worden opgeslagen (in pakken stro) en ter verkoop aangeboden voor ze verder mocht worden vervoerd.
Op de centrale plafondschildering zijn weer allerlei figuren te zien, die zitten op of zweven boven een wolkenpartij en een duistere boog (waarschijnlijk bedoeld als voortzetting van de werkelijke architectuur beneden) (afb. 29). In het midden, iets hoger dan de anderen, zit het Enkhuizer Bestuur: een vrouw met stedekroon, wapenschild en weegschaal.Ga naar eind68. Aan haar voeten, de blik peinzend naar haar opgeslagen, zit een figuur uit de klassieke mythologie: Hercules, die slechts gekleed is in een leeuwehuid en een enorme knots op een vuurspuwende draak geplant houdt. Het lijkt lichamelijke krachtpatserij, maar hij moet toch in de eerste plaats als personificatie van geestkracht worden opgevat, die het hartstochtelijke kwaad (de vurige draak) met zijn redelijkheid overwint.Ga naar eind69. Naast het Bestuur zit de Eendracht in hoogst eigen persoon, in dit geval met een bundel pijlen. Zij wordt omarmd door de Rede, die een gesel in haar hand houdt (we komen haar ook tegen in de schepenkamer).Ga naar eind70.
30 Pietro da Cortona, plafondschildering in de Sala di Giove van het Palazzo Pitti te Florence, fresco, 1642 (detail).
In de schaduw van deze twee zit de Wijsheid, nu niet alleen in Minerva's wapenrusting zoals op het schoorsteenstuk, maar ook met allerlei nieuwe attributen, die haar betekenis verder uitbreiden. De helm geeft overigens aan dat wijsheid iemand weerbaar maakt.Ga naar eind71. Verder heeft zij een zeef, waarmee het koren en het kaf, het goed en kwaad, worden gescheiden. Een spiegel verwijst naar zelfkennis en een slang naar voorzichtigheid. Een passer en een zandloper tenslotte verwijzen naar het meten, het vooruitzien van iemand die wijs is.Ga naar eind72. Hoog boven hen komt de Overwinning aanvliegen. De slang in haar hand, die in zijn eigen staart bijt, is een teken van eeuwigheid. Samen met de palmtak brengt zij eeuwige roem.Ga naar eind73. Naast haar zweven putti met een banderol, waarop staat geschreven: ‘Provide et unanimiter’ (voorziet ook eendrachtig). Helemaal onderaan is nog een tekst te lezen, in een opengeslagen boek, vastgehouden door een putto die ons veelbetekenend aankijkt. Daar staat: ‘Superat sapientia vim’ (de wijsheid overwint het geweld). De spreuken pakken de eigenschappen bij elkaar van de figuren, waarmee het Bestuur zich laat omringen. Met het Bestuur zullen vooral de burgemeesters, schout en schepenen zijn bedoeld. De andere voorgestelde figuren moeten het belang van de vroedschap als adviserend college benadrukken. Voordat een besluit genomen werd, dat mogelijk onrust onder de burgerij kon verwekken, werd de vroedschap geraadpleegd, als schakel tussen de burgerij en het bestuur.Ga naar eind74. Op het plafond wordt dus aan de drie belangrijke functies van de vroedschap herinnerd: toezicht op de belastingen uit de scheepvaart, op die uit de visserij, en advies aan het uitvoerend bestuur bij belangrijke beslissingen.
Nog iets over Ferreris' schilderstijl. Bij twee door Ferreris hier geschilderde figuren, blijkt dat hij duidelijk figuren op plafonds in Florence en Rome van de barokschilder Pietro da Cortona als voorbeeld heeft genomen. Er is veel overeenkomst tussen het uiterlijk, de houding en betekenis van Ferreris' personificatie van de geestkracht en de figuur van Ferdinand de' Medici met de knots van Hercules, door da Cortona in 1642 als fresco geschilderd op het plafond van de Sala di Giove in het Palazzo Pitti in Florence (afb. 30). Verder ontleende Ferreris de houding van de Overwinning (in spiegelbeeld) aan de Minerva door Da Cortona voorgesteld in een fresco over de goddelijke voorzienigheid op het plafond van de Gran Salone in het Palazzo Barberini te Rome (1631-1639). De uitbundige, Italiaans aandoende sfeer, die we vooral in Ferreris' plafondstukken tegenkomen, is bij andere | |||||||||
[pagina 159]
| |||||||||
31 Schepenkamer, Dirck Ferreris, Justitia, schoorsteenstuk, olieverf op doek, ca. 1689.
schilderijen van hem, met name het grote schilderij over de vrede in de burgerzaal, nauwelijks meer aanwezig. Daar is een wat meer ingetogen klassicisme zichtbaar, dat aan het eind van de zeventiende eeuw, onder invloed van de Frans geörienteerde schilder-theoreticus Gerard de Lairesse, de heersende smaak langzaam maar zeker ging bepalen. In Enkhuizen heeft Ferre ris dus van twee verschillende stijlen gebruik gemaakt. | |||||||||
SchepenkamerIn de schepenkamer werd recht gesproken door de schout en zeven schepenen.Ga naar eind75. Voor deze kamer maakte Ferreris naast een schoorsteenstuk een plafondschildering met zeven hoek- en zijstukken eromheen, allemaal op doek.
Het schoorsteenstuk toont Vrouwe Justitia, die in klassiek gewaad op een podium zetelt met haar zwaard en weegschaal (afb. 31).Ga naar eind76. Naast haar houdt een putto de bijbelse wetstafelen op.Ga naar eind77. En aan haar voeten liggen boeken, waarvan er één ligt opengeslagen op de titelpagina met de tekst ‘Corpus Iuris Civilis’: het opgetekende Romeins recht.Ga naar eind78. De rechters moesten zich bij de rechtsvinding door beide bronnen laten leiden. Verder zijn twee putti (waarvan de voorste wel erg mollig is uitgevallen) druk in de weer met het strijken van een munt over een zogenoemde ‘toetssteen’. Daarmee kon een munt op zijn zuiverheidsgehalte worden onderzocht. Met een vergelijkbare nauwkeurigheid moesten ook de rechters waarheid van bedrog kunnen onderscheiden.Ga naar eind79.
De waarheid speelt ook een belangrijke rol op de grote plafondschildering (afb. 32). Dit is de meest dynamische voorstelling van Ferreris in het stadhuis: de figuren zijn allemaal in beweging voorgesteld. Een vrouw in het centrum wordt ontdaan van haar enige witte kleed door een oude man met een zeis: de Waarheid wordt door de Tijd onthuld.Ga naar eind80. Dat vroeger de voorstelling wel werd betiteld als ‘strijd tussen licht en donker’ is begrijpelijk als we alleen kijken naar het stralende licht bij de Waarheid en de woeste, donkere wolken om haar heen.Ga naar eind81. De stralende zon bij haar rechterhand betekent hier echter dat zij alle dingen in een helder licht laat zien, zoals ze ook werkelijk zijn. Het opengeslagen boek in haar andere hand verwijst naar de opvatting dat je door veel lezen achter de waarheid kunt komen. En de wereldbol, waarop ze staat, moet | |||||||||
[pagina 160]
| |||||||||
32 Schepenkamer, Dirck Ferreris, allegorie van de waarheid, plafondschildering, olieverf op doek, ca. 1689.
eraan herinneren dat de waarheid boven alle wereldse zaken gaat. Bovenaan komen drie putti aanvliegen met een lauwerkrans om de Waarheid te eren.Ga naar eind82. Het onthullen van de Waarheid door de Tijd was een bekend motief en al vaak door kunstenaars uitgebeeld.Ga naar eind83. Hier is het vooral voor de rechtspraak van betekenis en Ferreris heeft er nog een paar kwade gedrochten aan toegevoegd die tegelijk moeten worden verjaagd: het Bedrog en de Tweedracht. Ze worden verjaagd door de Rede, een prachtige figuur die wild zwaait met een breidel en een takkenbos. Die attributen verwijzen naar het intomen van slechte eigenschappen.Ga naar eind84. Het Bedrog is een vrouw met een deels gesluierd hoofd. Haar bovenlijf met aantrekkelijke borsten is ontbloot, terwijl haar onderlijf uitloopt in een monsterstaart. In beide handen houdt ze een masker.Ga naar eind85. De Tweedracht is een lelijke, oude vrouw met een blaasbalg, waar een putto een toorts bij houdt. Door gebeurtenissen vals op te blazen kan de twist worden aangewakkerd. De papierrol in haar andere hand, waarop staat geschreven: ‘Procuratien, Citatien, Reconvention, Examinatien’, verwijst naar de twistende partijen die zichzelf benadelen door eindeloos tegen de ander te procederen.Ga naar eind86. De Schepenen wilden er | |||||||||
[pagina 161]
| |||||||||
33 Schepenkamer, Dirck Ferreris, symbolen van de rechtspraak, zijstuk in het plafond (zuid), olieverf op hout, ca. 1689.
34 Kamer van kleine gerechtszaken, Johan van Neck, allegorie op de rechtspraak, schoorsteenstuk, olieverf op doek, gesigneerd, 1692.
in hun kamer de hun voorgeleide personen aan herinneren dat niet alleen de waarheid uiteindelijk altijd aan het licht zou komen, maar ook dat zij als rechterlijke macht actief het bedrog konden ontmaskeren en twistende partijen op basis van verstandige overwegingen konden scheiden. De hoek- en zijstukken, groter dan bij de andere plafonds, bestaan voornamelijk uit decoratieve, gefantaseerde voorstellingen van putti, monsters, maskers, planten, bloemen, schelpen en kwabmotieven. Eén rechthoekig zijstuk heeft wel speciaal op de functie van de kamer betrekking. In grisaille zijn afgebeeld: een zwaard, een weegschaal, wetstafelen, een spiegel en een slang, een palmtak en een | |||||||||
[pagina 162]
| |||||||||
olijftak (afb. 33). Behalve om bekende gerechtigheidssymbolen gaat het dus ook om verwijzingen naar voorzichtigheid (spiegel en slang), wijsheid (de van Minerva afkomstige olijftak) en beloning (de palmtak).Ga naar eind87. Waarschijnlijk markeerde deze kleine voorstelling de plek van de kamer waar de schepenen zaten. Als hun blik even afdwaalde naar boven, werden ze eraan herinnerd dat ze niet alleen streng, maar ook wijs en voorzichtig moesten zijn. | |||||||||
Kamer van de kleine gerechtszakenDe historie- en portretschilder Johan van Neck (ca. 1635-1714) is volgens Arnold Houbraken, die hem goed gekend heeft, in Amsterdam bij Jacob Adriaensz Backer in de leer geweest. Van Neck was een vriend van Dirck Ferreris die een deel van zijn tekeningen aan hem heeft nagelaten.Ga naar eind88. Van Necks naam komt als kunstenaar en als belastingpachter (contrarolleur) in de stadsrekeningen van Enkhuizen voor.Ga naar eind89. Hij had voor de Enkhuizer elite reeds enige portretopdrachten uitgevoerd, toen hij in 1690 belast werd met de opdracht om drie schoorsteenstukken voor het nieuwe stadhuis te schilderen.Ga naar eind90. Per vroedschapsresolutie van 17 april 1690 wordt hem door de stad Enkhuizen met terugwerkende kracht tot 8 oktober 1689 toegestaan minder belasting af te dragen in verband met de schoorsteendecoraties voor de weeskamer, thesaurie en de kamer van de kleine gerechtszaken.Ga naar eind91. Hij voltooide de opdracht binnen twee jaar. In verband met gemaakte onkosten die hij had voorgeschoten, ontving hij op 19 april 1692 de som van 32 gulden.Ga naar eind92. Van Neck schilderde aanvankelijk in de trant van zijn leermeester Backer, maar naderhand ontwikkelde hij een klassicistische stijl. In vergelijking met Ferreris' Triomf van de vrede zijn Van Necks schoorsteenstukken tekenachtiger en koeler van palet.
Op het schoorsteenstuk van het vertrek waar de bank van kleine zaken zetelde zien we de Gerechtigheid zitten, hand in hand met de Trouw. Beide deugden worden gekroond, de eerste met een lauwerkrans, de ander met een krans van bloemen (afb. 34).Ga naar eind93. De Gerechtigheid is herkenbaar aan haar traditionele weegschaal. Haar gouden kleed duidt op de hoogheid en voortreffelijkheid van de rechtspraak.Ga naar eind94. Zij vertrapt het masker van bedrog.Ga naar eind95. De roede staat voor de macht van de rechter over de misdadiger, de slang die zich om de roede heeft geslingerd voor de voorzichtigheid die van een rechter wordt geëist naar de spreuk ‘Wees voorzichtig als de slangen’. Dat een rechter ervaren, omzichtig, vroom en op zijn hoede moet zijn, wordt verbeeld door de boeken.Ga naar eind96. Boven de Trouw zweeft een putto die een gouden ring aan haar vinger schuift. De ring en de hond aan haar voeten zijn haar attributen.Ga naar eind97. Haar witte kleed staat voor haar zuivere gemoed.Ga naar eind98. De elkaar omarmende putti spiegelen de harmonie tussen de Gerechtigheid en de Trouw. Reeds bij Horatius wordt de onbevlekte trouw de zuster van de gerechtigheid genoemd.Ga naar eind99. De vriendschapsband tussen de beide deugden illustreert dat men trouw aan de beginselen van de wet recht moest spreken.Ga naar eind100. | |||||||||
ThesaurieIn de kamer van de thesaurie werden de geldmiddelen van de stad beheerd (afb. 35).Ga naar eind101. Om het wijs financieel beleid van de stad te illustreren beeldde Johan van Neck op het schoorsteenstuk Mercurius af, de beschermer van de handel, wiens hand rust op de schouder van de Spaarzaamheid. Zij houdt een passer en een stokbeurs vol geldstukken vast. De passer drukt maat en orde uit in de zin dat een passer met haar bewegende been de omtrek van haar cirkel niet overschrijdt. Zo mag ook de spaarzaamheid nimmer het eerlijke en redelijke overschrijden. De beurs geeft aan dat het geld bewaard moet worden om het eerst als het nodig is uit te geven.Ga naar eind102. Op de achtergrond is het rondeel, de Drommedaris, te zien dat ooit deel uitmaakte van de stadsverdedigingswerken aan de zeezijde. Van Neck schilderde het rondeel met de verhoogde muren, die in 1657 een spitse overkapping hadden gekregen. De bakens op de voorgrond verwijzen naar de inkomsten uit het paalkistrecht die direct in de schatkist vloeiden die hier naast haar staat. De tonnen en visnetten verwijzen naar de haringvisserij waaraan de havenstad Enkhuizen in het begin van de zeventiende eeuw haar economische bloei had te danken. | |||||||||
WeeskamerHet begrip weeskamer kent twee betekenissen. Het duidt zowel het college van weesmeesters aan, als het vertrek waar dit college vergaderde en waar de bescheiden en goederen van de wezen werden bewaard. Het college van weesmeesters beheerde de goederen van de wezen en hield toezicht op de voogden. Het sprak ook recht, zij het alleen in weesrechtzaken en stelde de voogden aan. De weesmeesters werden aangesteld door de burgemeesters en gewoonlijk gekozen uit hen die al eerder schepen, vroedschap of burgemeester waren geweest. Het ambt van weesmeester vinden we nauwkeurig omschreven in de nog overgeleverde ordonnanties op de weeskamer, waaronder die van Enkhuizen uit 1616. Ze vormen een sleutel bij het interpreteren van het vrij ontoegankelijke decoratieprogramma | |||||||||
[pagina 163]
| |||||||||
35 Kamer van de thesaurie, Johan van Neck, allegorie op de handel en de spaarzaamheid, schoorsteenstuk, olieverf op doek, gesigneerd en gedateerd 1692.
van de Enkhuizer weeskamer, met name de allegorische voorstellingen op de wandtapijten van Alexander Baert. Volgens deze ordonnanties moesten de weesmeesters na hun verkiezing een eed afleggen. Daarin worden de kerntaken van het weesmeesterambt verwoord. In Enkhuizen luidde deze eed: Dat sweer ick Wees-meester te wesen hier ter Stede, ende dien-volgende neerstelycken te versorghen, dat de Persoonen ende Goederen van de Wees-kinderen, ende andere ter Wees-kamere vertichtet [overgedragen] zynde, wel ende ghetrouwlycken gheregeert, bewaert, ende gheadministreert moghen werden, ende my voorts te reguleren nade Ordonnantie van de voorsz. Wees-kamer de selve voor te staen, ende te onderhouden, ende by andere mede te doen onderhouden, alles na myn beste wetenschap ende uytterste vermogen: ‘Soo waerlyck moet my Godt Almachtigh helpen.’Ga naar eind103. Het schoorsteenstuk stelt de personificatie van de barmhartigheid voor (afb. 36). Zij is gelauwerd en in een groen met wit afgezet kleed gehuld. Zij zetelt onder een baldakijn op een trapvormig bordes, vanwaar zij met open armen weeskinderen en een weduwe ontvangt die om haar hulp vragen. De kloek met kuikens en haar poezelig voorkomen zijn symbolisch voor haar naastenliefde, evenals de elkaar omarmende putti op het wandreliëf achter haar. Dit laatste motief zagen we eerder op het schoorsteenstuk in de kamer van de kleine gerechtszaken en op het schoorsteenstuk van Van Thulden.Ga naar eind104. | |||||||||
[pagina 164]
| |||||||||
36 Weeskamer, Johan van Neck, Allegorie op de barmhartigheid jegens de wezen, schoorsteenstuk, olieverf op doek, gesigneerd en gedateerd 1692.
De voorstelling van de barmhartigheid gaat deels terug op de iconografie van de caritas, die zowel de liefde tot God als die tot de naasten inhoudt en door Ferreris werd geschilderd in de burgemeesterskamer. De kloek met haar kuikens was een bekend bijbels motief. Als zinnebeeld van liefde treffen we het aan in het Schilder-boeck van Karel van Mander: ‘De henne met haer kieckens onder haer vleughelen bewijst liefde’.Ga naar eind105. Het moederdier figureert ook op een caritas-voorstelling van Crispijn de Passe in combinatie met een ander exempel van naastenliefde, de pelikaan die zijn jongen voedt met eigen bloed (afb. 38).Ga naar eind106. Het schoorsteenstuk moest de weesmeesters aansporen tot barmhartigheid jegens de weeskinderen en weduwen, die onder hun protectie stonden. Het duurde toen nog bijna twintig jaar voor de rest van de ruimte werd gedecoreerd. Op 19 januari 1710 krijgen de residerende weesmeesters, Maarten van Rossum, Reinier Puyt, Frederik de Wit, Willem Poen Oude wagen en Lucas Westwoude toestemming van de vroedschap om hun vertrek te laten behangen op voorwaarde dat dit niet ten laste van de stad geschiedt.Ga naar eind107. Niet lang na dit tijdstip moeten zij de vermaarde tapijtwever Alexander Baert (?-1719) de opdracht voor vier wandtapijten hebben gegeven. Baert was afkomstig uit Oudenaerde en vestigde zich in 1697 in Amsterdam waar hij toestemming kreeg een tapijtweverij te stichten. Naast dit bedrijf bezat hij nog een bloeiende tapijtweverij in Gouda. Behalve voor Enkhuizen weefde Baert ook wandtapijten voor de stadhuizen van Maastricht en Leeuwarden.Ga naar eind108. Baert leverde nog in 1710 de tapijten voor de Enkhuizer weeskamer af, getuige zijn rekening van 1696 gulden en 35 stuivers die betaald werd op | |||||||||
[pagina 165]
| |||||||||
37 Weeskamer (zuidwand), Alexander Baert, allegorie van de naastenliefde en voogdijschap met de wapens van de weesmeesters, wandtapijt, 1710.
38 Crispijn de Passe, Caritas, gravure, ca. 1590-1600. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
11 december 1710.Ga naar eind109. De tapijten bedekken de gehele zuid-, oost- en noordwand van de kamer vanaf de lambrizering tot aan de zoldering en worden gescheiden door de raampartijen. Het zijn landschapsverdures waarin allegorische voorstellingen zijn ingeweven. De landschappen zijn verdeeld in drie zones. Op de voorgrond zien we groot gebladerte, meteen gevolgd door boomgroepen en architectonische elementen, zoals een portico, een gebeeldhouwde fontein en tuinbeelden op sokkels. Op de achtergrond wisselen berggezichten af met waterpartijen. Zonder geschreven programma in de hand blijft het interpreteren van allegorieën een hachelijke zaak. Zeker indien de bedenkers afwijken van de standaard-personificaties uit de Iconologia van Cesare Ripa. Gewoonlijk werden deze personificaties | |||||||||
[pagina 166]
| |||||||||
nogal getrouw overgenomen. Maar vooral in het geval van de wandtapijten lijkt het erop dat de ontwerper gebruik heeft gemaakt van de vrijheid die Ripa een kunstenaar toestond, zij het binnen bepaalde grenzen, zijn eigen allegorieën te creëren door nieuwe combinaties te vormen uit bestaande personificaties. De methode die ook nu weer bij het interpreteren wordt gevolgd is dat getracht wordt een koppeling tot stand te brengen tussen de taakstelling van de weesmeesters en de afgebeelde personificaties. Daarbij is de taakstelling bij de keuze van bepaalde personificaties uit de Iconologia richtinggevend, maar omgekeerd kunnen de attributen en hoedanigheden van de afgebeelde personificaties in de richting van bepaalde aspecten van het weesmeesterambt wijzen. | |||||||||
Zuidwand (afb. 37 en 39)Rechts aan tafel zit een personificatie van de naastenliefde die in een wat gewijzigde vorm een herhaling vormt van die op het schoorsteenstuk van Jan van Neck. Ze is deels ontleend aan Ripa's beeld van de naastenliefde, een personificatie waarmee de weesmeesters, die hun wapenschilden hoog in de lucht lieten aanbrengen, zich graag identificeerden. Ze is voornaam gekleed en naast haar staat een pelikaan die getuigt van haar liefde voor haar jongen door ze te voeden met eigen bloed.Ga naar eind110. Zij ontfermt zich over de twee wezen en de weduwe aan haar linkerzijde. Deze deugd komt lof en eer toe, gesymboliseerd door de trompet en de lauwerkrans die worden aangedragen door de putto die boven haar vliegt.Ga naar eind111. Aan de overzijde van de tafel zit Voogdijschap. Ze telt geld uit in een doek die voor haar wordt opgehouden door de staande vrouw achter de tafel. Voogdijschap is herkenbaar aan haar rode gewaad dat de kracht van de liefde uitdrukt en dat volgens Ripa daarom goed past bij degenen die zorg dragen over de weesjes.Ga naar eind112. Voor haar ligt het ‘schultboek’, om aan te geven dat een voogd gehouden is om rechtvaardig met de goederen van de wezen om te gaan en daar rekening van bij te houden. Ripa geeft haar bovendien nog een haan mee als symbool van de waakzaamheid, een eigenschap die bij dit ambt geboden is. Dit dier werd op deze plaats echter verruild voor een hond, die refereert aan de getrouwheid die de weesmeesters hadden gezworen jegens de hen overgedragen goederen van de wezen.Ga naar eind113.
39 Weeskamer (zuidwand), Alexander Baert, allegorie van de naastenliefde en voogdijschap, wandtapijt (detail), 1710.
| |||||||||
[pagina 167]
| |||||||||
40 Weeskamer (oostwand), Alexander Baert, allegorie van de waakzaamheid, wandtapijt, 1710.
| |||||||||
Oostwand (afb. 40)De waakzaamheid werd uiteindelijk wel afgebeeld, en zelfs in twee figuren: een man met een leeuw, die volgens de overlevering met open ogen zou slapen, en een vrouw die naast een kraanvogel staat. Beide dieren symboliseren vanouds de waakzaamheid.Ga naar eind114. | |||||||||
Noordwand over de oostzijde (afb. 41)Uit de eed in de ordonnantie blijkt dat ook naarstigheid een belangrijke deugd was die de weesmeesters aan de dag moesten leggen. In de Utrechtse Ordonnantie op de weeskamer staat het er zo: ‘Die weesmeesters ontvangen hebbende die penningen van de voorsz. rekeningen, sullen by advys van de tuteurs neerstigheyd ende diligentie doen om die selve penningen wel ende sekerlijck te beleggen tot behoef van den weeskinderen’.Ga naar eind115. Het is deze deugd die hier allegorisch is verbeeld. Bij Ripa heeft de Naarstigheid of Vlijtigheid als attribuut een zwerm vlijtige bijen.Ga naar eind116. In plaats van bijen, die al gauw wegvallen in een wandtapijt, koos Baert voor een vrouw die met haar rechterarm op een honingraat rust. Ze wijst met haar andere hand naar een wees. Het doel van de naarstigheid is volgens Ripa het verkrijgen van rijkdom. Daarom plaatste hij op het hoofd van zijn personificatie van de naarstigheid een beeldje van Pluto, de God der rijkdom. Baert
41 Weeskamer (noordwand over de oostzijde), Alexander Baert, allegorie van de naarstigheid, wandtapijt, 1710.
herschiep dit attribuut in een gouden bokaal, die hij als gangbaar symbool van de rijkdom afbeeldde in de rechterhand van de andere vrouw, die zich naar het weesje wendt. Een dergelijke bokaal treffen we bijvoorbeeld aan als attribuut van Divitia (Rijkdom) op een prent van Heinrich Aldegrever (afb. 42). Het feit dat de laatste figuur als enige van alle hier afgebeelde vrouwen blote benen heeft zou erop kunnen wijzen dat, zoals Ripa zegt, de Naarstigheid, ‘wesende bloots beens... niets onderscheyt, ten zy alleen, wanneerse eygentlijck het profijtlijxt omhelst, noch zy stijght ten laetsten niet om hoogh om veel eedeler dingen, en daerom dus bloot en naeckt zijnde, soo steltse haer voet op der aerde’.Ga naar eind117.
42 Heinrich Aldegrever, Divitia, gravure, 1549. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
| |||||||||
[pagina 168]
| |||||||||
43 Weeskamer (noordwand over de westzijde), Alexander Baert, allegorie van de rijkdom, wandtapijt, 1710.
| |||||||||
Noordwand over de westzijde (afb. 43)Deze scène stelt een allegorie op de rijkdom voor. Heel toepasselijk, omdat de weesmeesters tenslotte rijkdom moesten nastreven ten behoeve van de wezen, door hun geld en goederen zo goed mogelijk te beleggen. Ook nu weer putte Baert uit Ripa, volgens wie deze personificatie moet worden voorgesteld door een rijk geklede vrouw die op een gouden zetel zit, waaromheen veel zilveren en gouden vaten staan, kisten met edelstenen en zakken met geld. In haar rechterhand moet zij een keizerskroon houden en in haar linker een scepter, terwijl naast haar een schaap moet liggen.Ga naar eind118. In de uitbeelding van Baert ontbreekt alleen de scepter, terwijl het schaap bij hem op een bankje ligt waarvoor een vrouw knielt die op het punt staat het beest te scheren. Het is duidelijk waarom de kunstenaar van Ripa is afgeweken. De knielende vrouw is weliswaar als drager van een der attributen van de Rijkdom slechts een verlengstuk van deze personificatie, maar door een tweede figuur toe te voegen ontstaat een dialoog die de voorstelling een grotere levendigheid verleent. Deze wordt nog versterkt door het weglaten van de scepter waardoor de Rijkdom vrij is haar linkerhand naar haar tegenspeelster uit te strekken. Zo wordt een verhalende scène gesuggereerd, die de kunstenaar moet hebben geprefereerd boven het afbeelden van een enkele, statische personificatie. Hetzelfde procédé paste hij ook in de andere drie scènes toe. | |||||||||
SlotbeschouwingIn de decoratie van de Nederlandse stadhuizen voltrekt zich een duidelijke ontwikkeling. Gedurende de gehele zestiende eeuw en de eerste helft van de zeventiende eeuw waren het voornamelijk historiestukken die de magistraten een ethisch en esthetisch steuntje in de rug moesten geven. Veel later dan in de ons omringende landen breekt de allegorie in de Republiek pas echt door rond het midden van de zeventiende eeuw. De verschijning van de Nederlandse bewerking van de Iconologia in 1644 heeft hier zeker toe bijgedragen. Het Amsterdamse stadhuis, waarin beide genres evenredig zijn vertegenwoordigd, markeert de overgang van historiestuk naar allegorie. Naarmate de eeuw verstrijkt verdringt de allegorie gaandeweg het historiestuk, dat in de achttiende eeuw rustig een zeldzaamheid kan worden genoemd binnen de Nederlandse stadhuisdecoratie. Het is veelbetekenend dat tussen al het allegorisch geweld het stadhuis van Enkhuizen nog slechts één echt historiestuk telt.Ga naar eind119. Zoals gezegd stond voor de bouw van dit stadhuis het Amsterdamse in menig opzicht model. Maar op dit punt weken de Enkhuizer bestuurders, die zo nauw bij de decoratie van hun stadhuis waren betrokken, af van het ‘achtste wereldwonder’ door bewust te kiezen voor de laatste trend. Hetzelfde geldt voor de modieuze gevel die in de zogenaamde strakke stijl werd opgetrokken en in tegenstelling tot het Amsterdamse stadhuis de klassieke orde mist.Ga naar eind120. | |||||||||
[pagina 173]
| |||||||||
AppendixIn deze appendix zijn Romeijn de Hooghes ontwerptekeningen met de verklarende onderschriften en commentaren voor zijn schilderingen in de burgemeesterskamer opgenomen. Op iedere tekening volgt eerst het onderschrift en vervolgens het commentaar. Voor de leesbaarheid is afgeweken van de volgorde zoals die bij het binden van het manuscript werd aangebracht. Voor de transcriptie van de teksten werd gebruik gemaakt van de uitgave van Theunisz pp. 70-83, zij het dat omwille van een goed begrip van de tekst ook van zijn ordening werd afgeweken. [afb. 44. Romeijn de Hooghe, stedemaagd met het wapen van Enkhuizen, pen en penseel in bruin, 1707]. De eerste schetsen van Borgermeesterenkamer sijn:
[afb. 45. Romeijn de Hooghe, wapenschilden van de burgemeesters Moeskoker en Buyskens, ontwerptekening voor de wapens op de westwand van de burgemeesterskamer, pen en penseel in bruin, 1707.] [commentaar]
Hierboven, op de hoogh-opgewasse, groene hagen, waerin het beeld der Vrijheyd staat, siet men tot gedachtenis en dank aen de edele groot-achtbare heeren, mijne heeren de regeerende burgermeesteren, en eerstelijk ter rechterhand na het midden, dat van de voorsittende heer burgermeester Buyskens, en ter rechterhand uan hetselve dat van de derde regeerende burgermeester, den heer en meester Moeskoker, als schermschilden voor de Vrijheyd daer verbeeld. [afb. 46. Romeijn de Hooghe, wapenschilden van de burgemeesters Mossel en Duyvensz, pen en penseel in bruin, 1707.] [commentaar]
Boven aen het wys bestier, in dit beeld vertoond, siet men in de groene hagen hangen de twee wapenschilden van den Ed. Gr. Achtbare heeren, myne heeren de burgermeesteren Mossel, tweede burgermeester en van den heer en meester Duyuensz, vierde borgermeester
44 Romeijn de Hooghe, stedemaagd met het wapen van Enkhuizen, pen en penseel in bruin, 1707. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
45 Romeijn de Hooghe,
wapenschilden van de burgemeesters Moeskoker en Buyskens, pen en penseel in bruin, 1707. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
46 Romeijn de Hooghe, wapenschilden van de burgemeesters Mossel en Duyvensz, pen en penseel in bruin, 1707. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
| |||||||||
[pagina 174]
| |||||||||
47 Romeijn de Hooghe, allegorie op de vrijheid, ontwerptekening voor de westwand over de zuidelijke helft van de burgemeesterskamer, pen en penseel in bruin, 1707. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
48 Romeijn de Hooghe,
allegorie op het wijze bestuur, ontwerptekening voor de westwand over de noordelijke helft van de burgemeesterskamer, pen en penseel in bruin, 1707. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
[afb. 47. Romeijn de Hooghe, allegorie op de vrijheid, ontwerptekening voor de westwand over de zuidelijke helft van de burgemeesterskamer, pen en penseel in bruin, 1707.] [onderschrift]
De aeloude en streng verdeedigde vrijheid.
Die preutse en fiere Amazone is gecierd met de leeuwenhuid, die se Spanjen afgehaald heeft. Haer schild draagt de muts van Vrijheyd, met de dolken van Brutus en Cassius. Sij is luchtig en eenvoudig gekleed, en meer met schelpen als ysere platen gedekt, om de geringe doch heidachtige beginselen der patriotten tegen de dwinglandij te vertoonen. Haer piek dragende de saamverknochte pylen der Vereenigde Staten, welke sij set op de knods des dwingelands, vertreedende en verbrijselende de kruijssen van den Paus en bisschoppen, om het altaar der ware godsdienst in deser plaatsen te stellen en beschermen. Onder staat: Sij beschermd de oude rechten, en wetten, en vecht voor de haardsteeden en altaren. Aen een festoen van bloemen hangen de borgoense kruyssen, thiende penning, leelyvanen, en de standaerden van Tiberius, Vitellius, en Vespasianus, met de jokken der slaverny van Olennius, die sy verbrooken en gesloopt heeft, gelijk die van de hertog van Alba, wiens wreede pogingen tegen Hollands vrijheyd dit gemeene best kloekhertig, ja boven haer vermogen heeft tegengegaan; en alsoo de ware beginselen der opluykende vrijheyd, die se tot haer wapenschild heeft gedragen, en so gestaafd, dat se ongeschonden leeft aen lijf en ziel. [afb. 48. Romeijn de Hooghe, allegorie op het wijze bestuur, ontwerptekening voor de westwand over de noordelijke helft van de burgemeesterskamer, pen en penseel in bruin, 1707.] [onderschrift]
Het wijze stads- en staatsbestier.
Op het hoofd van dese besadigde wysheyd siet men een helm, omdat sonder oorlog weynig heeft gestaan, met eykenkroon, omdat se die standvastiglijk uytvoerde; een sphinx, om de onseekerheyd der gevallen, door hare brave bestiering te boven gekomen, sit op den helm. Een granaatappel van eendragt hangt aen een diamante keten om haer hals. Sij is in een purpere tabbaerd onderscheyden, dragende een scepter met godlijk oog daerop, als haer wasdom de Almogende toeschrijvende, en een voorsichtigheytsspiegel in de andere hand; steunende op een wetboek en besorgende 't gemeen welvaren, gelijk sij den adder van alle boosheyd vertreed, en de koopmanschap in een wereldbol, leggende in een zeeschelp verbeeld, bevorderd, waaronder staat: Sij draagt sorg, dat het gemeen best geen schaderen lijd. Aen een festoen van bloemen hangen: het uytstrekken van 't gebied, met de hand op de staf; het bestier, door een stier; de koopmanschap en welspreekentheyd, door Mercurius' staf vertoond; met het wetboek, Pallas' schild, 't swaerd en schaal der gerechtigheyd en de haringtonnen en -netten in overvloed; 't geen sij bevorderd bij haer door hare noeste borgerij, behalven so veele andere zeetochten, door hare helden in alle gewesten gedaan. Maer 't baken- en tonnenrecht is er ook niet minder bij te sien, dat sij gestreng en rechtvaerdig beschermt en handhaaft. | |||||||||
[pagina 175]
| |||||||||
49 Romeijn de Hooghe, de bevoegdheden van de burgemeesters, ontwerptekening voor de oostwand van de burgemeesterskamer, pen en penseel in bruin, 1707. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
[afb. 49. Romeijn de Hooghe, de bevoegdheden van de burgemeesters, ontwerptekening voor de oostwand van de burgemeesterskamer, pen en penseel in bruin, 1707.] [onderschrift]
De ontsachelijke uytvoeringen, en uytsteekende rang en macht van de burgermeesterlijke ampten.
Aan dees zijde sitten de Burgermeesteren in hare praal en waarde, op yvoore seetel in tyrisch purper, met de tabbaerden op hare hoofden. Men siet er een, den secretaris, die de zeegelen bij hem heeft leggen, het vonnis ter dood over twee misdadige borgers voorseggen en uytspreeken. De doodschuldige man en vrouw leggen ontkleed en geboeyd voor hem. De andere toont opstaande de voorsittende stem van den Raad, welke achter hem eenigsins te sien is. Met sijn uytgestrekte hand gebied hij, dat de stemmen: voor, aen de eene, en de stemmen: tegen, aen de andere zijde sullen gaan. De derde bewaerd de sibillijnse boeken en hoort de vertoogen van den Hoogpriester, en de Abdisse der Vestalen, om te doen sien, dat ook de richting der saken van de godsdienst onder hare oppermacht waren gesteld, en hare ontsachelijke schicking onderworpen. Voor de Hoogachtbare Burgermeesteren siet men ook de schatkist van 't gemeene best, waervan sij haere sleutelen alleen hadden, welke sij ook selfs in de uijterste gevaren heylig hielden, en samen opdeeden en slooten. In het midden siet men een borgermeester, na hare gewoonte bij een neergeplante piek, in 't openbaer opvorderen, alle de reeckeningen der hooger en lager bedienden. Men siet deselve met de beurs van den ontfang en uytgiftbeurs op haer sijde, overgeeven hare reekentafelen, en bordereelen, voor de oogen van 't gantsche Roomse volk, die onder aen de trappen staen, waer langs de bundelbijldragers van alle de Burgermeesters geposteerd bleeven, om dienstvaerdig te wesen en bij der hand. Aen de andere zijde siet men de borgermeesterlijke macht sitten, door een regeerend Burgermeester verbeeld. Die siet men op de elpenbeene zeetel in de purpure tabbaerd den eed afneemen van een jong borger, die ten dienst der stad en 't gemeene best ingeschreeven wierden. De sorg der wapenschouw en toerustingen ten oorlog, is door de twee slaven, die allerley geweer, standaerds, en wapens bijeenhalen, vertoond. Sijn secretaris is den inschrijver van die rollen. Voor de tafel sijn des stads fabrijken met ontworpe tafereelen der openbare gebouwen. Achter den burgermeester siet men de wetten, door haer gemaakt en in kopere tafelen gegraveerd, aen de pylaren ophangen, gelijk men oude, die sij afgekeurd hebben, op de grond siet leggen. Een poort van het Capitool of Raadhuys vertoont S.P.Q.E.: den Raad en 't Volk van Enkhuyzen, met de maagd, die fier hare vrijheyd en suyverheyd verdeedigd heeft, op de geevel prael houdende des stads wapen en de overvloed van 't welvaaren der burgerij. Mercurius' staf en den geessel van den yver, toont de koopmanschap te land; de zeeschelp, Neptuyns' vork, en 't stier met de netten, de scheepsvaart en visscherij; waer aensluyt het onderhoud der zeewerken, vyerboeten, haven-, en verdere voorsorg met de gaande en komende scheepvaart.
[commentaar]
Die fiere en kuijse Maagd, deels na de oude, deels na de nieuwe trant toegerust, dreygd wie aen haer getornt | |||||||||
[pagina 176]
| |||||||||
heeft met haren helm, waerop de veederbossen, tot buyt gemaakt van de dwingelanden, swadderen. Het wapen van de stad, op een schild gedreeven, verdedigd sy met piek en lemmer; beschermende geen aenvallende wapenen. Het wapen toont syn aaloude waarde met de dry ongekaakte haringen, lang voor de vindingh van het kaken door Beukelsz van Geervliet (die 't kaken eerst werd nagegeeven) overal berucht wegens hare scheepvaerd en visscherij. De kroonen boven hare haringen doen sien, hoe verre sij alle anderen met hare buijzen de loef af stack. Sij voerde langs Duytsland, Polen, Deenmarken, Schotland, Engeland, Vrankrijk en andere rijken; waerom se van verscheyde koningen met so veele sterren verheerlijkt wierd. Die onverwonne heldin houd de keetens in haer geweld van de zee tonnen, welker recht sij onvermoeyd verdeedigd. Op het midden siet men de brallende hoofdletters S.P.Q.E.: Senatus Populus Que Enkhuzanus: Den Raad en het Volk van Enkhuyzen. Dese houden streng het recht der kapen en zeetonnen, en het oude voorrecht der bakens op de stroomen, in de zeegaten, en op de Zuyder Zee. De vyerboet of 't Fanaal, staat als een brandaris om de leydsman bij duijsterheyd en ontijden te syn van de spoorloose zeeman. Men siet in die geevelpraal twee witte marmoren halfgronden, op de welke de bakens en kapen hare uytwerkingen en vrucht bewijsen, de scheepen, uijt- en invallende, dienende tot gewisse weghwyzers. So leert sy 't wisse pad, tussen banken, wadden en schorren, van de golven, die uijt de Noordzee door de gaten in de Zuiderzee vloeien. Een ander Borgermeester neemt godsdienstig op den eed, bij handtasting van een jong borger, die ingerold werd in de rotten der nieuwe lichtingh. Men siet in syn weesen, hoe seer hem die verbindende eed ter herten gaat. De secretaris schrijft in die vreemden, welke poorters of poorteressen het borgerrecht wonnen, of van de Borgermeesteren te schenk ontfingen. Een stadsfabrijk doet syne wackere kennis in watermeeting en -leyding, in hoogte en laagte der gronden, en 't vereyschen tegen de onweeren sien. En een bouwmeester voegt er bij sijne tafereelen van platte gronden en opstallen der stadsgebouwen, muyren, tempelen en hoven, alle der regeerende Borgermeesteren oordeel onderworpen. Sij brengen daerom de opstel van haer konst en wisse gedachten, in de wiek van der heeren Borgermeesteren oordeel en goedkeuren. Der wapenhuyzen, krijgstuygen, rustingen, stormrammen, veldteekens, standaarden en arendstengen met so veele wapens en harnassen, door grove slaafse Mooren omgehaald, bewijsen de Burgermeesterlijke sorg voor des stadskrijgsvoorraad, gelijk sij op de overvloed der leeftocht, bij de uytgestorte hoornen op de voorpuy der eerenpoort beteekende, niet minder aenmerken om de koorenschuyren vol te houden, en de stad binnen en buyten vermakelijk te doen syn, en de openbare weegen en toegangen, gelijk hare dijken, in schoone staat te houden. Men siet aen dese burgermeesterlijke stoel en elders gestadig de bundelbijldragers, om de weersoordige onverlaten tot de plicht te dwingen en de uijtsporige te vatten en te straffen. De wetten of onnut door de verandering der tijden, of in 't vergeetboek geraakt, siet men daer op geele kopere, ingelijste tafelen gesneeden, so se nieuw gemaakt, vernieuwd of veranderd wierden, aen de pijlaren ophangen, en op de grond leggen de uytgediende en afgekeurde, welke door de Borgermeesteren, na stads- en staats vereyscht, op- en afgeset wierden. De werktuygen, de zeetonnen, bakens en zo voort, siet men op de haven gereed maken, alwaer de in- en uytgaende scheepen tusschen de selve het spoor houden, en vallen in de haven, waer des Admiraliteyts scheepsbouw so noest waergenomen werd, als die der geoctroyeerde maatschappijen. De ankers der Admiraliteyten pralen in de stengen, na der ouden voorbeeld; de netten op de haven sijn 't bewijs der groote visscherij. [afb. 50. Romeijn de Hooghe, consul Quintus Fabius Maximus ontvangt zijn vader, ontwerptekening voor de zuidwand van de burgemeesterskamer, pen en penseel in bruin, 1707.] [onderschrift]
De heerlijkheyd en 't aensienlijk ontsag voor het burgermeesterampt.
Men heeft hiertoe gekozen, de voorval tussen den burgermeester regeerende, Quintus Fabius Maximus, welke in den oorlog tegen Hannibal voor 't gemeenebest te Suessula, met syn leeger lag en ontfing van den Roomsen Raad brieven van sulken aengeleegentheyd, dat se door Quintus Fabius Maximus, syn vader, aen hem afgeschickt wierden. Den Burgermeester, syn zoon, staat omringd met alle de hooge gesaghebbers van syn leeger, hebbende de merkteekenen van hare standswaardigheeden bij haer, en syn paerd gereed, met de edele pagies, die syn piek, helm, schild, legerstoel en rijdrok dragen. De Burgermeester self is met een vergulde lauwerkroon, gelijk de bijsynde hoofdofficiers hare merken van eer dragen, op syn hoofd, onderscheyden; is voorts in sijn prachtige rusting met de purpure tabbaerd aenmerkelijk; syn rechterhand houd de staf van yvoor met den arend. De plaats is verkooren als een portique of voorstoep van het logement, dat hij in Suessula verkooren heeft. De aendrang van de kijkers is met de bijgeklommen beelden vertoond. En syn afgestoocken, en na der Romeynen onwrikbare, en tegen een bijsijnde vijand versterkte leegers, siet men met de paalwerken, tenten en wachthuysen, achter in 't verschiet, met de toevoer te water daerbij geordonneerd, om te behaaglijker dit deel van de voorgrond af te scheyden. De vader, synde Quintus Fabius Maximus, oud-Burgermeester, is van syn paard gesteegen op 't roepen van de bundelbijldrager, door bevel van syn soon. Hij is verbeeld als een uytgediend oud veldheer met syn helm so gecierd, als voor syne verdiensten paste, dragende echter maar een veldheerlijke rijdrock, doch na de grootse trant der Romeynen. En na die heerlijkheyd is ook syne overige toestel, borstharnas, dije- en scheencieraden. Hij heeft gereed om se te overhandigen aen syn soon, de tafelkens der beveelen van den Raad, en schijnt met syn glimplach en opmerkende vinger te seggen, dat | |||||||||
[pagina 177]
| |||||||||
50 Romeijn de Hooghe, consul Quintus Fabius Maximus ontvangt zijn vader, ontwerptekening voor de zuidwand van de burgemeesterskamer, pen en penseel in bruin, 1707. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
hij te paard was door komen rijden na syn soon, om te sien, of syn soon wel wist te houden de waardigheyd en 't ontsag van syn borgermeesterampt. De bundelbijldrager, die aen hem het afsitten heeft gelast, siet men op de voorgrond, en de knecht van den oud-Burgermeester syn paard terug halen; de verdere bundelbijldragers sluijten aenstonts om het lijf van den oudborgermeester, volgens de scherpe wet en gewoonte.
[commentaar]
Van de schildery tegenover de schoorsteen, van de hoogachtbaerheyd en ontsachelijke grootheyd van het burgermeesterampt in den staat of te veld, buiten de stad.
Hier siet men de regeerende Burgermeester Quintus Fabius Maximus, leggende als oppergesaghebber met het leeger van het Rooms gemeenebest tegen Hannibal, gecampeerd in en om Suessola, een plaats niet verre van Romen. Men siet daer den Borgermeester op de bordes van 't heerenhuys te Suessola, met een burgermeesterlijke veldtabbaerd overal gedeckt; sijn hoofdhayren heerlijk vercierd met een goude laurenkroon om syne zeegepralende overwinningen. Op syn borststuck is van silver hoog opgedreeven de verbazende kop van Medusa, door welke maer aen te sien, de tegenstreevers wierden versteent; de slangen voor locken daer rondom kronkelende, syn van metaal, wiens groen de vergiftige boosheyd naderkomt. De afhangende scalijen onder syn harnas vertoonen rondom het lyf de heldestucken en den arbeyd van Hercules. Men siet in 't midden syn proef in de wieg, doodende twee slangen; de drijkopte Cerberus voor de hellepoort; de veelhoofdige Lerneese slang, en alle syne verdere overwinningen beslaen de rest, welker gedrochten, of hare koppen uyt de goude franjen als een spiegelgalon, rondom aftintelen. Syne broosjens toonen op syne voeten, de opstaande en leggende halve maanen van den edeldom, waervan hy een waerdig afsetsel was. Syn rechterhand voert den elpenbeenen staf met den adelaer van Romen, over de weereld zeegevyerende. Met de linkerhand hout hij de hooge achting, welke hij aen syn burgermeesterampt schuldig was afwijsende, syn heer vader. Voor hem sit een leyjonker, met syne aschblonde locken toonende, de gedaante van een soon te syn van ymand der buytenlandse hulpvorsten; dese bewaard des Burgermeesters schild en helmet. Op het schild bralt de blixem van Jupijn met goude schichten en silvere vleugels; de brandende slingerstralen syn van rood koper. Na desen volgt de soon van den Borgermeester, voorsien (volgens eenige schrijvers) van een rijke preuve uyt Jupiter Capitolinus' tempelgoederen, waerom de edele jongeling met de geestelijke banden om syn locken is getooyd, dragende syn heer vaders piek, en als de jongen adel gewoon is, met een jongen hasewind speelende; en houd zyn linkerhand op de heylige kooy, waerin de geheyligde hoenders heromgedragen wierden. Men siet de selve greetig oppicken het godlijck graen en de gewijde garst, waeruyt den ouden wichelaar wat groots en goeds voorspeld, die men blootsvoets siet volgen als een barvoeter of beedelmonnik in syne ongeschooren baard en hayren, maer rijk in de beurs en ontsachelijk in syne ongehaventheyd. Hij legt de voordeelen, die hij voorspelt, wichelende op syne geweyde hoenders, van den komende oud-Burgermeester uyt aen de ruyterwacht, die te paard bewaekt de poort van des Burgermeesters verblijfhof, waerom hij aen een standaard draagt de silvere draak met het schoonrode veldteeken. Men siet achter dese, en achter den heer Burger- | |||||||||
[pagina 178]
| |||||||||
meester de hoofden en gesaghebbers van het leeger; sy syn in hare ampten en hooge hoedanigheden alle onderscheyden met de helmen, wapens en rustingen, so wel de romeynse als de hulpbenden, welker vorsten met lang hoofdhayr, princelijk bij de Gallen onder andere te merken, gelijk de spaanse, Allobrogen en anderen. De veldheerlijke leegerstoel werd met syn purper dekkleed aen de andere syde van 't bordes gereed gehouden De nieuwsgierigheid lockt de overige beelden tot die grootse samenkomst, synde kijckers, vrouwen, meysjens en zo voort. Daer, aen Suessola, legt het afgesteeken leger der Romeynen, versterkt na hare wijze; de vaandels waeyen van de tenten, en wachttoorens. Het legerperk is gepalissadeerd rondom den tempel van Saturnus Hetruscus op de rots bij Suessola. Van desen tempel afvliet een fonteyn, wiens ruysschende wateren men siet afvloeyen, en neerstorten tussen de rotsen, vanwaer de selve na de vlackte om de leegerplaats loopt van den Burgermeester, dienstig aen 't heyr geoordeeld, om de verversing der mannen en paerden, so wel als om de aenvoer der nooddruftigheeden in 't leeger, welke veel gemaklijker te water toevoer kan ontfangen als met muyleezels of wagens, gelijk men daer eek- en olyvaten siet lossen. De heer vader Quintus Fabius Maximus, oud-Burgermeester, afgereeden van Romen met brieven van den Raad, siet men met een drakenhelm op syn hoofd; de vederbos is met swarte en roode pen opgehult, die een hoog swadderende voorkuijf, en afvliegende staart maken. Den ouden heer is van syn paard afgesteegen; de bundelbijldragers, welke als verschrickelijke hellebaardiers, op de wincken des regeerende Burgermeesters passen, stooten met groote rouwheyd de ruyters van het convoy des oud-Burgermeesters terug, en overhoop; bijzonder de voorste, welke van de regeerende burgermeester vermaand was. Desen siet men met gekeerde bundelbijl fel terugstampen de leyruyter van den oud-Borgermeester, gelijk de bevelhebbers ook vermaand werden halte te houden, welke sy doen, en beveelen hare onderhebbende ruijters afte wenden. De cornet of arendstengdrager draeijt ook so den teugel, van een ander der lijfschutten achteruyt gedrongen. Den oud-Borgermeester is om syne hals gecierd met een ringkraag waerop de Krijgsfaam vliegt met de laurieren en basuyn der overwinning; syn corcelet of borststuck is van kopervergulde schelpen, over een malienkolder, deckende de rest van 't blanke harnas. Syne gezag-veldrok of sagum swaeyt van syne sterke schouderen af, synde blaauw en purper; syne dyen syn gedekt en syne broosjens of laersen ook met maankens opgecierd; het merk van adel, als gesegd is. Hij draagt in syn rechte hand de wassche tafelkens, waer in de ordre en wil van den Raad geschreeven stonden, doende met de andere hand een teeken van blijde te syn dat syn heer soon, de regeerende Burgermeester wel wist de hoogachtbaare waardigheyd van syn ampt. Achter den oud-Burgermeester volgt syn lijfjonker met syn piek en schild. Men heeft dese voorval te liever uytgekooren tot het vertoog van de hoogste waardigheyd en grootachtbaerheyd van het ampt der Burgermeesteren, omdat het tegelijk een vertooning invoerd der opperheerlijke eerampten, 't sij op de vlooten, of in de leegers, in 't veld of in den staat, wijl het gemeyne best die hooge ampten in hare gemeyne en bysondere vergaderingen uyt hare stemmende steeden is gewoon te ontfangen, en meest onder de selve de heeren, welke als Borgermeesters in hare steeden gekooren syn geweest. [afb. 51. Romeijn de Hooghe, het kiezen van de burgemeesters, ontwerptekening voor de noordwand links van de schoorsteen van de burgemeesterskamer, pen en penseel in bruin, 1707.] [onderschrift]
Het verkiesen van hare edele groo[ta]chtbaerheeden mijne heeren de burgermeesteren.
De hooftmanschappen of centuriën siet men op 't veld van Mars bijeengeroepen door een reedenaer van de rostra, of steeven-peuij. De Keurvorsten, met de bussen eerst tot minder getal gebracht, ende gebleeven, uyt hare kamers komen met de naambriefjens der gekeurde opgerold, welke van de hoofdschout op een schoon papier ontfangen en in een porceleine kop gestort werden, in het bijzijn der afgaande heeren en haer Ed. Gr. Achtbare secretaris. De voet van haer tafel is van een arend voor de eedelmoedigheyd, die een slang, voor de quade konstenarijn, met sijn beek en klaeuwen vernield.
[commentaar]
De schildery ter rechterzijde van de schoorsteen vertoont de keurvorsten en het verkiezen der burgermeesteren in Romen, eevenals in Enkhuijzen. Men siet aen een ovale porphyris marmore tafel sitten twee Burgermeesteren, en een of meerder der Aediles of Kerkmeesters, dewijl de meesten der hoogbeampten, in 't wit gekleed, na 't burgermeestersampt stonden. Sij merken tesamen op het beslag der verkiesing en besorgen door hare Secretaris de nette aenteekening der rotten en hare uytgepikte Keurvorsten. Daer toe sit den hoogaensienlijken heer, des stads hoofdschout, (want de minder of buytenschout had in de waal geen deel) op een elpenbeene rechtzeetel of sella curulis eburnea. Hij is met de schitterende tyrische prpere tabbaerd gedeckt, en heeft achter hem, twee sijner lijfjonkers, waervan den een draagt het swaard van Justitie op een rood-fluweel kussen, en den ander de piek; bewijsende bij 't swaerd, sijn oppermacht in rechtsvorderingen, en bij de piek, de uytbreyding van syne jurisdictie. Desen ontsachelijken heer houd in syne handen de komme, in dewelke de Keurvorsten, elk op syn rang, hare keurbriefjens afgeeven. Men siet de sorgvuldigheyd der selven in die behandeling, so in 't nasien, als in 't overgeeven, maer ook tegelijk, dat de uytkiesing der rotten van de burgerij, wel na de machtigste en aensienlijkste heeft gesien; aen de edelmans gewaden en broosjens van den een, en in de ruyme rocken en tabbaerden van de anderen, of wel aen hare helmen, dat se van verdiensten in den oorlog waren. De uytgelote medegesellen der overblijvende Keurvorsten siet men uyt de vertrecken waerin sij saten wechen afgaen. Voor de | |||||||||
[pagina 179]
| |||||||||
51 Romeijn de Hooghe, het kiezen van de burgemeesters, ontwerptekening voor de noordwand links van de schoorsteen van de burgemeesterskamer, pen en penseel in bruin, 1707. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
welke men siet, een der burgermeesterampt-soeckers, in 't sneewit gekleed, welk se noch met stijfsel, krijt of plyster te baat quamen. De markt, of 't veld van Mars, was de bijeenkomst der burgery, die merckt krioelt van de overvloeyende meenigte, die vergaderd is. Men siet haer bij standaerts van arenden, handen, blixemen, wolvinnen en diergelijke onderscheyden, gelijk bij ons door de verwen der vaandelen. De colonels, capiteyns en minder officiers swieren te paard of te voet door de reyen geleeden; en men siet er oproepen yder op zyn beurt, gelyk men de Keurvorsten siet yuttrecken na 't Capitool. Op 't midden van de merckt staat de tempel der Eendracht, op wiens heuvel de wit getabbaerde amptsoekers geseeten syn, om haer selven aen het volk aen te beveelen, minlyke seden, ja giften niet nalatende; so verre selfs, dat men onder aen de Steevenpuij van de reedenaers gehuyrde lof tuijterij hoort uytbrommen, ten voordeele derheeren, waervan sij loon trocken. Op de Stevenpuij selver staat opgerecht het eerbeeld van den admiraal Duillius, en ter syden uyt syn daer ingehecht de voorstevens der schepen van Antium, den Romeynen tot buyt gebleeven en van haer geënterd, met de dreggen en ankers der vijanden, gelijk de Gelderse aen de wachttooren van de Enkhuyser haven daeraen vastgekeetend. Men siet in 't voorportaal de priesters met haer tripudium, op welke sy offeren; hare wichelaers en ingewandbekijkers nemen acht op 't swerk der wolken, 't vliegen der vogelen en andere voorteekens, na de welke sy den dag ter verkiesing konden heyligen of afkeuren. Maer opdat niemand de burgerij in het werk der verkiesingen sou ontrusten, veel min overvallen, so siet men de besetting verdubbeld op de burg van de Janiculus, gelijk men aen de opgehaelde banderol van verre sien kan. Omdat men sulke verkiesen geerne gantsch suijver behandeld sag, was onder de marmore tafel een voet, verguld en kostelijk, van een arend, het merkbeeld van eedelmoedigheyd, en 't eygen wapenbeeld van Romen,
52 Romeijn de Hooghe, de aanvaarding van het burgemeestersambt, ontwerptekening voor de noordwand rechts van de schoorsteen, pen en penseel in bruin, 1707. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
welke een slang, het tegenbeeld van boose listen en quade kunstenarijen, met sijn beek en klaeuwen verdelgt, en so de ronde bol, de weereld, overheerschen komt. [afb. 52. Romeijn de Hooghe, de aanvaarding van het burgemeestersambt, ontwerptekening voor de noordwand rechts van de schoorsteen, pen en penseel in bruin, 1707.] [onderschrift]
Het aentreeden van het burgermeestersampt.
Men siet daer een borgermeester in syn purpere tabbaerd, van andere gevolgd, verschijnen; de trompetten en basuynen klinken achter hem uyt; den hoogpriester offert hem op de spijker en hamer in een vergulde schotel, om die te slaan in de tempel van Minerva; om bij die ingeslage spijkers der borgermeesteren de jaren te reekenen. Men siet syn yvoore zitstoel op de trappen setten met de persiaanse tapijten onder en een throondeck booven de zeetels; de stier voor Jupiter Capitolinus staat gereed om door de borgermeesters geofferd te werden.
[commentaar]
De schilderij ter linkerzijde van de schoorsteen, sijnde een vertoog van het aanvaerden des burger meestersampts door de nieuw verkoorenen.
De nieuw aengestelde Burgemeesteren, komen op het Capitool. Men siet die heeren noch in de witte rocken, so sij gekleed waren op de verkiezingtijd; maer het nieuwe burgermeesterlijke purper van hare aengenomen tabbard overdekt de rest van hare gewaden, onder het geklank | |||||||||
[pagina 180]
| |||||||||
der trompetten, het geschal der bazuynen, en 't gebrom der legerhoorns, tot welke men de geringste der borgerij aenstelde. Sij syn gevolgd van hare bloedverwanten, lievelingen en vrijgemaakte slaven. Men siet haer ook seer deftig, dog niet minder minlijk van den overgebleeven heer ontfangen, die haer aenwijst de elpenbeene praalzeetels, en aen een de yvoire adelaersstaf. Den oudborgermeester praalt met de hemelsblaauwe tabbaard met goud omboord, en flonkerende van de tintelende goude sterren, die er op syn geborduyrt. Een slaaf is beesig de felpe voettapijt, so kostelijk af steekende met sijne goude franjen, onder het prachtig verheemelsel te leggen. Men siet de grooten van Roomen met aendrang haer haasten, om hare plichtplegingen aen de nieuw verkoorenen af te leggen; de Roomse stadhouder, den Flamen of Bisschop van Minerva, den Hoogenpriester, en andere gemeentsluyden en opsienders van 't gemeene best, syn daervan de eersten. Die Flamen Minervalis met syn goude tulband geeft over aen den borgermeester in een silvere schotel een heyligen hamer met geweyde spijkers, welke den burgermeester aenneemt, om elk voor syn selven in Minervaas tempel een spijker in te slaan; bij welke des borgermeesters naam wierd geschreeven; dienende aen de gescheften en stadsschriften voor een tijdreekenaer, of almanack, met de gewoonte van hare namen, voor 't sooveelde jaar bij ons, te gebruyken. Men siet daer de achterzijde van 't Capitool, 't paleys van Celius, Valerius, en anderen van adel; nevens de tempel van Minerva, welke van onderen tot boven is behangen met festoenen van groenten en bloemen; en een alderheerlijkste processie, rondom dat pleyn, alwaer voor de poort van Minerva de offerplaets gereed is, op welke de borgermeester den offerdienst selfs waerneemt. Bij hem staen in hare choorgewaden de hoger en minder priesters, de offeraers, slachter, choorsangers, reukwerkdragers, en alle, die in sulke plechtigheeden haer beesigheyd op ordren hadden; de klaroenen, bazuynen, horens, trompetten en tymbalen maken de voorbereydselen van die burgermeesterlijke offerhande; de jonge witte stier werd met syne vergulde hoornen en overal flickerende kransen van de keelers, bloedplengers en -gaerders, al singende van 't altaar gebracht, alwaer de reukwerken van 't offervijer en de vlammende toortsen de lucht welriekend doen verspreyen. De rest der groote meenigte volgt plechtig in nette stilte met hare groene palmen en meytacken, totdat de kreet der choorsangers alles doet weergalmen, en de lucht doet scheuren; de besettingen op de toorens en burgten beantwoorden dit doorsettend gesang met het samenklinken van hare beukelaers, rondassen en schilden, het drillen harer pieken, en 't slingeren van hare vaendels en ontwonde banieren.
[commentaar op het schoorsteenstuk]
De plaats boven de schoorsteen is voortreffelijk gecierd met het welgelijkende conterfeytsel van den laastgeweesen stadhouder en capiteyn en admiraal-generaal, den koning van Groot-Brittannien, en prince van Orangien en Nassau etc. etc. etc., hoogloflijkster gedachtenis. Men siet den vorst in 't harnas, met de kroon der rijken, door hem verlost, van den hemel hem toegeschikt, als: een vader des vaderlands, en demper der dwingelandij. Rondom dit overblijfsel van die groote prins sijn de wapenen geplaast van die Ed. groot-achtbare heeren burgermeesteren, welke de sorgen voor die cieraadjen draegen en de behaaglijke platfonds aen de solder deden schilderen door de loflijke hand van hare borger Farreris. |
|