Woord vooraf
Het derde Jaarboek Monumentenzorg ligt thans voor u. De Rijksdienst presenteert zich ermee als het kennisinstituut dat zij reeds is en in de toekomst in nog sterker mate zal worden. Over de Rijksdienst als kennisinstituut straks meer. Eerst het jaarboek zelf.
Laat ons beginnen met de bijdrage van R. Meischke en K. Ottenheym. Zij beschrijven de geschiedenis van de bouw van het speelhuis van het kasteel Honselaarsdijk welk speelhuis als laatste restant van dit kasteelcomplex - ten dele - is bewaard gebleven en gerestaureerd is. In het fraaie betoog wordt aangetoond hoe dit speelhuis de overgang van maniërisme naar klassicisme markeert.
Het klassicisme fascineert ook andere auteurs. Niet voor niets beschrijven T.J. Boersma en C.P. Krabbe de denkbeelden van de negentiende-eeuwse zakenman Büchler: Daniël David Büchler, voorzitter van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst (1842), was behalve een maatschappelijk invloedrijk bevorderaar en beoefenaar van de architectuurgeschiedenis een warm voorstander van het klassicisme, in die zin dat hij een nieuw, op de Griekse bouwkunst geënt klassicisme wenste.
Klassicisme is ook een thema in het opstel van R. Stenvert die op een zeer exacte wijze de architectuurgeschiedenis beoefent, namelijk met behulp van de computer. Stenvert vergeleek al tellend en metend een serie voorschriften voor de bouw van poortjes in de ordeboeken die op Vitruvius teruggaan met nog bestaande klassieke poortjes waarvan hij de maten opnam; op deze wijze kon hij vaststellen welk ordeboek voor de bouw van welk poortje werd gebruikt.
Motieven uit de klassieke cultuur vinden wij ook terug in de allegorische voorstellingen welke in het midden van de zeventiende eeuw het historiestuk begonnen te vervangen. J.P. Bedaux, A. Groot en A. Hagen beschrijven de beeldhouwwerken en schilderingen in het stadhuis van Enkhuizen: de inspiratie door de klassieken is hier onmiskenbaar aanwezig.
De klassieke oudheid tenslotte is langs een omweg ook aanwezig in het artikel over Kempische gotiek van H. Strijbos, die aannemelijk maakt dat in een serie Zuidnederlandse kerktorens steen is verwerkt welke afkomstig is van Romeinse bouwwerken.
De klassieken keren langs een andere omweg ook terug in het stuk van D.J. de Vries, medewerker van de Rijksdienst, die de bouw van de lantaarn op de Peperbus in Zwolle beschrijft. Een van de bouwmeesters maakte een ontwerp dat renaissancetrekken vertoonden. De Vries' bijdrage laat zich lezen als een spannend verhaal: waarom werd bouwmeester Willem van Noort vervangen en wat had dat te maken met de macht van Karel V; waarom verdween vervolgens Simon Penet en voltooide Jacob van Collen het bouwwerk? En waarom kon het renaissance-achtige ontwerp uiteindelijk geen genade vinden in de ogen der kerkmeesters?
En dan is er het artikel van Tjalling Visser, eveneens medewerker van de Rijksdienst: Visser schetst de veranderende taak van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Die verandering voltrekt zich op verschillende fronten. Enerzijds neemt de regulerende taak van de Rijksdienst af: de uitvoering van de Monumentenwet gebeurt sinds 1989 meer en meer op lokaal en provinciaal in plaats van op rijksniveau. De administratieve taak van de Rijksdienst is daardoor voor een deel weggevallen. Er zijn andere taken voor in de plaats gekomen. De belangrijkste willen wij hier kort noemen: de Rijksdienst legt zich meer en meer toe op de zorg voor de continuering van de historische factor in de bebouwde omgeving en het landschap. Met andere woorden: de dienst zet zich aktief in voor een ruimtelijke ordening waarin de nu nog zichtbare sporen van het verleden niet door nieuwe ontwikkelingen van stad en land worden uitgewist. Daarnaast stelt de Rijksdienst zich meer en meer op als kennisinstituut: daartoe wordt een geautomatiseerde kennisen informatiebank voor de monumentenzorg