Jaarboek Monumentenzorg 1991
(1991)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Ben Olde Meierink
| |
De exploitatie van Bentheimer zandsteenEven over de grens bij Oldenzaal ligt een langgerekte hoge oost-westgerichte rug. Op deze rug ligt een tweetal plaatsen: Gildehaus aan de westzijde en enkel kilometers oostelijker aan de voet van het indrukwekkend Bentheimer Slot het stadje van die naam. In Bentheim maar vooral in Gildehaus werden vanaf de twaalfde eeuw zandsteengroeven geëxploiteerd. In de loop van de vijftiende eeuw komt de zandsteenwinning tot bloei en wordt de zandsteen op grote schaal naar de natuursteenloze Nederlandse gewesten geëxporteerd. De steenblokken werden met wagens via slechte wegen of op kleine scheepjes via het riviertje de Vecht naar Zwolle vervoerd. Deze stad vervulde sinds de vijftiende eeuw de functie van stapelplaats voor de Bentheimer zandsteen. De steengroeven werden aanvankelijk door de graven van Bentheim aan verschillende Bentheimer en Gildehauser steenhouwers verpacht, die dit zeer gevraagde bouwmateriaal wonnen en verkochten. De vraag schijnt in de loop van de zeventiende eeuw sterk te zijn toegenomen. In 1642 stelde Graaf Ernst Willem van Bentheim een uitvoerbelasting in op alle zandsteen die niet via de Vecht werd uitgevoerd. Als ontvanger van deze uitvoerbelasting, de zogenaamde ‘Bergmeister’ werd de Gildehauser Berendt Keyser, een lid van een bekende steenhouwersfamilie aldaar, aangesteld. De ‘Bergmeister’ had ook het toezicht op de zandsteengroeven.Ga naar eind1. De uitvoer van zandsteen over de Vecht daarentegen was schijnbaar geheel voorbehouden aan de ‘Holländischen Steinhandelscompagnie’ waarmee Graaf Ernst Willem van Bentheim in 1646 een contract sloot. Dit contract was het eerste van een lange reeks verdragen tussen de Bentheimer graven en consortia waarin vooral Amsterdamse bouwmaterialenhandelaren participeerden. Bij het afsluiten van de overeenkomsten werden door de consortia | |
[pagina 140]
| |
enorme bedragen, meestal 100 000 gulden betaald. Hiervoor verwierven ze het recht de Gildehauser groeven te exploiteren alsmede het alleenrecht om de zandsteen naar de Republiek te exporteren. Twee vertegenwoordigers onderhielden de contacten met de in Gildehaus en Bentheim woonachtige exploitanten van de steengroeven, die op hun beurt arbeiders de zandsteen lieten uithakken en bewerken.Ga naar eind2. Deze steenhandelscompagnieën losten elkaar regelmatig af en zo werd in 1707 een overeenkomst aangegaan met een Hollandse compagnie waarin ook de bekende architect Steven Vennecool deelnam.Ga naar eind3. De bloeitijd van de Bentheimer zandsteen was omstreeks het midden van de achttiende eeuw voorbij. Toen in 1766 het contract met een Hollandse steenhandelcompagnie ten einde liep, waren er kennelijk geen geïnteresseerden meer en besloot de graaf de steengroeven afzonderlijk te verpachten. Aan het eind van de achttiende eeuw nam de vraag naar zandsteen steeds meer af.Ga naar eind4. Omstreeks 1830 leefde de zandsteenwinning weer op, om tenslotte omstreeks 1880 weer in te zakken.Ga naar eind5. | |
Reizende steenhouwers en metselaarsSinds de middeleeuwen zien we dat op grote bouwprojecten steenhouwers werkzaam waren, die afkomstig waren uit gebieden waarvan de door hun bewerkte natuursteen stamde. Ook bij de Bentheimer zandsteen is dit het geval. In het begin van de vorige eeuw (1809) rapporteerde de Bentheimse Bergmeister Ditwahr nog: ‘Die Geschäfte in den Gildehauser Stein-brüchen werden mehren theils in Herbste und Winter, wenn die Mezlar und Stein Behauere wieder aus Holland da sind, auch die Vechte zu Nordhorn Schiffbar ist, betrieben.’Ga naar eind6. Eerder, omstreeks 1730 schreef de Gildehauser predikant Rump dat de ‘Gildehauser in die frembde’ trokken ‘wo prächtige Gebäude von Quadersteine zu errichten werden’ ‘en daar’ ‘unter ihren Meistern und Architecten des sommers außgehen, und des winters wieder zu Hauße kommen’.Ga naar eind7. Uit de beide citaten wordt duidelijk dat de winning van zandsteen voornamelijk 's winters plaatsvond alsmede dat steenhouwers gedurende het bouwseizoen -dat liep van april tot oktober- elders werkten als metselaar en steenhouwer. Bij de bouw van het Amsterdamse stadhuis waarvoor de (Obernkirchener) zandsteen weliswaar door een Bremer consortium werd geleverd, waren ook Bentheimer en Gildehauser ambachtslieden werkzaam. In 1653 ontving een Berend Santvort als vergoeding 69 gulden en 15 stuivers voor twee reizen die hij naar Bentheim had gemaakt. Zijn collega Dirk Pouwels van Geelhuysen (Gildehaus) ontving op 17 maart 1654 de kapitale som van 297 gulden aan dagloon en 40 gulden aan reisgeld.Ga naar eind8. Waarschijnlijk is de laatste dezelfde als Meester Pouwel die enkele jaren eerder met zijn knechten werkte op kasteel Twickel bij Delden. Deze meester Pouwel werd echter meester-metselaar genoemd en had de algehele leiding over de bouw van een galerij aan de binnenplaats.Ga naar eind9. Het was blijkbaar normaal dat onder zijn leiding ook de steenhouwers werkten.Ga naar eind10. Deze Gildehuiser aannemers waren daarnaast vaak ook leveranciers van zandsteen. Voor bovengenoemde bouwcampagne op Twickel leverde Jan Bour uit Gildehaus de benodigde zandsteen. Deze Jan was waarschijnlijk dezelfde als die samen met zijn plaatsgenoot Hans Willem Ameshoff in 1643-44 vier ‘modellen tottet maecken van nieuwe trappen ande Wage’ te Deventer had geleverd. Met modellen zullen in dit geval bedoeld zijn tekeningen voor het nog bestaande bordes en de trappen die toendertijd tegen het front van de Waag werden aangebracht.Ga naar eind11. De beide Gildehauser steenhouwers zullen derhalve als ontwerpers worden gezien van dit stuk monumentale architectuur in Vredeman de Vriesstijl. Enkele jaren eerder nam Jan Bour met zijn knechten het steenhouwwerk voor de poort en bijgebouwen van het kasteel Borculo aan.Ga naar eind12. Het in combinatie aannemen van metselwerk en steenhouwerswerk was blijkbaar gebruikelijk. In 1687 en 1688 nam meester Lubbert Kock het ‘metsel en houwerck an de kercke tot Lage’ aan.Ga naar eind13. Bij grote werken waar veel zandsteen werd gebruikt, zien we steenhouwers en metselaars uit Gildehaus als aannemer optreden. Jan Schrader uit Gildehaus nam in 1692 de uitvoering van de door Jacob Roman ontworpen zandstenen gevel van het Deventer stadhuis aan.Ga naar eind14. Steven Vennecool besteedde op 1 augustus 1695 te Amsterdam de levering van de zandstenen gevel van kasteel Middachten aan hem aan.Ga naar eind15. Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn geworden dat in het Gildehaus en Bentheim steenhouwers en metselaars woonden, die in Amsterdam, Overijssel en Gelderland werkzaam waren. | |
Het geslacht HagenHet werk van deze reizende steenhouwers en metselaars kunnen we zeer goed illustreren aan de hand van het oeuvre van de familie Hagen. In Gildehaus woonde een aantal personen dat de naam Hagen droeg waarvan de onderlinge familiebanden op dit ogenblik niet zijn vast te stellen. Het bouwmeestersgeslacht voerde een zogenaamd sprekend | |
[pagina 141]
| |
1 De opdrachten van de Hagens in Oost-Nederland en Westfalen.
wapen: een groene haag op een zilveren veld. Op 24 november 1694 huwde in Gildehaus meestermetselaar Lübbert Hagen met Christina ter Horst. Lubbert was op dat moment kerkeraad (Presbyter) van de Gereformeerde (hervormde) Kerk van Gildehaus. Zijn vader was vermoedelijk Hendrick Hagen. Zijn vrouw was de dochter van de in 1706 op 76 jarige leeftijd overleden Gildehauser burgemeester en kerkeraad Berend ter Horst en Christina Bours. Over Lubberts jeugd en opleiding is door het ontbreken van bronnen niets bekend. In Nordkirchen, Marienfeld en Uentrop werkte hij samen met zijn broer Johan, die aanvankelijk meesterknecht was en later meester-metselaar. Johan is waarschijnlijk dezelfde als Jan Hagen die in 1702 huwde met Christine of Styntjen Boers of Bours, weduwe van de in 1698 overleden Johan of Jan Schrader, die we hiervoor reeds tegenkwamen. Een derde broer zal Gerd Hagen (geb. 1671) zijn geweest die in 1728 te Gildehaus overleed en in 1702 huwde met Gese Peters, dochter van de in 1682 overleden Hermen Peters. Bij de activiteiten op Rechteren werd een aantal zaken waargenomen door Albert Hagen. In welke familierelatie deze tot Lubbert stond is niet bekend. Johan Hagen zal omstreeks 1720 overleden zijn en Lubbert zelf overleed op 23 maart 1721.Ga naar eind16. Lubbert Hagen en Christina bewoonden een huis op de Mersch in Gildehaus. Uit hun huwelijk werden zeven kinderen geboren waarvan een aantal jong overleden. De oudste zoon overleed op tweejarige leeftijd en de tweede zoon Johann Heinrich of Jan Hendrik werd op 12 oktober 1698 geboren en trad in het voetspoor zijn vader. De derde zoon Lambert studeerde sinds 1721 in Groningen theologie en werd in navolging van twee ooms van moederszijde predikant. Lambert die van 1726-1758 predikant te Hengelo | |
[pagina 142]
| |
huwde in 1737 met Anna Sophia Werning, dochter uit de Gildehauser steenhouwersfamilie Werning. Een in 1708 geboren dochter Christina Aleida huwde met Johann Stuermann, uit een familie van steenhandelaren. De tweede zoon Johann Heinrich Hagen huwde in mei 1715 met Maria Amshoff, ook een dochter uit een Gilderhauser steenhouwersfamilie. Uit dit huwelijk werden twee dochters geboren: Gesyne die huwde met de metselaar Berend Holtkamp en Margaretha die in 1749 huwde met Dr. Sylvester Dietrich Hanau, advocaat en fiscaal van de Graafschap Bentheim (ca. 1721-1796). Na het overlijden van Maria Amshoff hertrouwde Johan Heinrich Hagen met Alheid Margrete Stuermann, ongetwijfeld verwant aan zijn zwager Johann Stuermann. Uit het tweede huwelijk werden vijf dochters geboren, waarvan de eerste huwde met Lambert Hoon en de tweede dochter Christina met de metselaar Albert Vos.Ga naar eind17. De overlijdensdatum van Johann Heinrich Hagen is onbekend maar deze zal in ieder geval na 1736 liggen. Uit deze biografische gegevens moge duidelijk zijn dat de Hagens door huwelijken sterk verwant waren aan andere steenhouwersfamilies in Gildehaus. Opmerkelijk is dat Lubbert die actief deel uit maakte van hervormde gemeente een klooster en een bisschoppelijke residentie in Münsterland bouwde. | |
De opdrachten van de HagensDe Hagens blijken een groot aantal opdrachten in Oost-Nederland en Westfalen te hebben uitgevoerd. De Munsterse kunsthistoricus Rensing noemde reeds de Mervelder Hof in Münster, Nordkirchen, Kloster Marienfeld, Uentrop enWilkinghege in Westfalen.Ga naar eind18. Onderzoek in stads- en huisarchieven leverden nog een aantal opdrachten in Overijssel en Gelderland op, zoals op de adellijke huizen Twickel, Stoevelaar, De Voorst. De belangrijkste opdrachtgever in Overijssel was zonder twijfel de familie Van Rechteren, die de Hagens werkzaamheden liet uitvoeren op Rechteren, Huis te Almelo, Schuilenburg, De Eeze en Noorddeurningen en mogelijk Mennigjeshave. | |
De Van Rechterens op RechterenDe Van Rechterens waren sinds de vijftiende eeuw heren van Rechteren bij Dalfsen en het Huis te Almelo. Uit het huwelijk van Joachim Adolf van Rechteren tot Rechteren en Margaretha van Haersolte werden maar liefst veertien kinderen geboren die de volwassen leeftijd bereikten. De oudste zoon Johan Zeger volgde zijn vader als Heer van Rechteren en de tweede zoon Adolf Hendrik was door zijn oom Zeger van Rechteren aangewezen als erfgenaam van de heerlijkheid Almelo. De genoemde Johan Zeger huwde op 5 januari 1685 met Agnes Sophia van Raesfelt, de erfdochter van Schuilenburg en de Eeze.Ga naar eind19. Het nog middeleeuwse Huis Rechteren dat zwaar had geleden door door de Munsterse oorlogen, voldeed niet aan de eisen des tijds en het echtpaar begon met de verbouwing van Rechteren en de voor de laatste decennia van zeventiende eeuw in Overijssel gebruikelijke aanleg van een monumentaal symmetrische voorplein. Nog hetzelfde jaar werd begonnen met de bouw van het noordelijke bouwhuis. Dit helaas in 1881 vernieuwde bouwhuis was een langgerekt gebouw voorzien van een lage verdieping en een pannen schilddak (afb. 2). De symmetrische pleingevel bezat een middenrisaliet bekroond met driezijdig fronton, waarin een rondbogige inrijpoort. Dit bouwhuis werd gebouwd door Lubbert Hagen getuige een afrekening van Lubbert met de rentmeester van Rechteren.Ga naar eind20. De bouw van dit bouwhuis werd direct gevolgd door de bouw van een poort of poortgebouw dat door middel van muren verbonden was met de bouwhuizen. Deze situatie vertoonde waarschijnlijk een grote overeenkomst met die op het Huis te Diepenheim, waar het eveneens in 1685 gebouwde poortgebouw bewaard bleef. De poort werd in 1686 in opdracht van de vrouwe van Rechteren Agnes Sophia van Raesfelt door Lubbert Hagen uitgevoerd.Ga naar eind21. Aan deze poort werd nog in 1715 door Hagen gewerkt. Het jaartal 1685 komt ook voor op de twee de wapens Van Rechteren en Van Raesfelt dragende leeuwen op de balustrade van het terras.Ga naar eind22.
Uit een contract en rekeningen blijkt dat Lubbert Hagen ook ingeschakeld werd bij de bouwactiviteiten op de door Agnes Sophia van Raesfelt ingebrachte havezaten Schuilenburg bij Hellendoorn en De Eeze bij Steenwijk. De herstelactiviteiten van 1684 en volgende jaren op de Schuilenburg hingen samen met het feit dat Johan Zeger en Agnes Sophia bij hun huwelijk de Schuilenburg betrokken en pas in 1688 hun huishouding op Rechteren vestigden.Ga naar eind23. Deze betroffen behalve het huis zelf, de bijgebouwen, watermolen, herberg en diverse boerderijen. In 1704 werd een ingrijpende verbouwing van het huis dat we kennen uit een tekening van C. Pronk uit 1732 aanbesteed.Ga naar eind24. Het laatste decennium van de zeventiende eeuw waren Lubbert Hagen en zijn knechten, waaronder zijn broer (?) Albert Hagen - vrij regelmatig op Rechteren werkzaam. Toen vond de verbouwing van het uit het begin van | |
[pagina 143]
| |
2 Huis Rechteren, A. de Haen 1733, GM Arnhem (foto RDMZ, Index Bouwkunst).
3 Front van kasteel Rechteren. Rechts het in 1725 gebouwde rechterbouwhuis (foto RDMZ, 1971).
zestiende eeuw daterende forse hoofdgebouw plaats. De hoofdingang die op het zuiden moet hebben gelegen werd verplaatst naar het noorden. Ook aan inwendige werd gewerkt: de grote zaal bezit een stucplafond met de wapens Van Rechteren en Van Raesfelt en het jaartal 1696.Ga naar eind25. De dood van Joan Zeger in 1701 en Agnes Sophia van Rechteren vier jaar later hebben de ingrijpende bouwactiviteiten opgeschort. De minderjarige kinderen stonden onder toezicht van Jan Willem van Rechteren tot Verborg en zijn broer Adolf Hendrik van Rechteren tot Almelo. In opdracht van de voogden leverde Lubbert Hagen in 1706 een zonnewijzer. In 1718 werd door Lubbert Hagen met Joachim van Rechteren afgerekend. Er bleek nog een bedrag van 1095 -17-. te vorderen, waarvan 484 -16- betrekking had op werkzaamheden die in 1706 of eerder waren uitgevoerd. Vooral in 1713, 1714 en 1715 had Hagen veel werk uitgevoerd. Dit is niet vreemd omdat in 1712 de | |
[pagina 144]
| |
25-jarige Joachim, heer van Rechteren werd. Hij was in oktober 1711 gehuwd met de nog jeugdige weduwe van de Rijksgraaf von Wolframmsdorf, een geboren gravin von Limpurg Speckfeld, die rijke bezittingen in Zuid-Duitsland als bruidschat ontving. In 1719 overleed Joachim van Rechteren. Zijn vrouw bleef achter met een vijfjarig zoontje, die onder de voogdij van Adolf Hendrik van Rechteren van Almelo werd gesteld. Vanaf 1723 ziet men Lubberts zoon Johan Hendrik Hagen met een grote bouwcampagne op Rechteren bezig. Begonnen werd met de sloop van het hier bovengenoemde door Lubbert Hagen vervaardigde poortgebouw. Daarvoor in de plaats kwam in 1724 een monumentaal inrijhek met gekoppelde geblokte pijlers bekroond met alliantiewapens Van Rechteren en Von Limpurg-Speckfeld en het jaartal MDCCXXIV. De pijlers werden geflankeerd door in dezelfde trant uitgevoerde vleugelstukken bekroond met siervazen (afb. 2). Dit hek is in de jaren dertig gesloopt. Het volgende jaar werd getuige het jaartal 1725 het rechterbouwhuis voltooid.Ga naar eind26. Dit gebouw werd in dezelfde vorm uitgevoerd als het tegenovergelegen reeds in 1685 gebouwde linkerbouwhuis. In 1726 werd door de rentmeester afgerekend met Johan Hendrik vanwege ‘de Mezelaers van Gildehuis’ die in afgelopen zomer ‘wel alleenig op ordre ende loon van sijn exceq den Heere Gener. Van Rechteren de Gallerije ende den Vleugels daeraen verveerdigt,...’.Ga naar eind27. Dit betrof de U-vormige woonvleugel van twee bouwlagen door zandstenen pilasters geleed en voorzien een klokvormige bekroning met wijzerplaat. De posten in de rentmeestersrekeningen stemmen overeen met het jaartal MDCCXXVI (1726) en het gekroonde alliantiewapen Van Rechteren -Von Limburg Speckfeld boven de zandstenen ingangspartij. We delen de mening van E.H. ter Kuile, dat het achttiende-eeuwse front een enigszins boers karakter droeg, voordat men het in 1898 door verhoging ingrijpend wijzigdeGa naar eind28. (afb. 3). De volgende grote opdracht was een zandstenen grafmonument in de N.H. kerk van Dalfsen voor Amalia van Limpurg-Speckfeld, ter herinnering aan haar in 1719 overleden man en diens respectievelijk in 1701 en 1725 overleden ouders Joachim Hendrik Adolf van Rechteren en Agnes Sophia van Raesfelt.Ga naar eind29. De kosten van dit dubbel epitaaf, dat in 1727 werd geplaatst, bedroegen 667 guldens en 16 stuivers.Ga naar eind30. Het grafmonument maakt bepaald niet de indruk dat men te maken heeft met een steenhouwer die gevoel had voor compostie, terwijl de detaillering op veel plaatsen zeer grof is uitgevoerd. De volgende jaren werden er groot aantal veranderingen aan het zogenaamde ‘Groote Huis’ uitgevoerd, waaronder het vervangen van de kruisvensters door schuifvensters met zandstenen kozijnen.Ga naar eind31. De rekeningen werden vaak pas jaren later betaald. Niet altijd beschikte men over voldoende contact geld, waardoor de Hagens in plaats van geld ook rogge, koeien en paarden als betaling ontvingen. Nog in 1733 zijn Jan Hendrik Hagens knechten Berent Buning en Wermelt Nienhus werkzaam op Rechteren. In dezelfde tijd voerden ze ook werkzaamheden uit aan de pilaren van de Rechterenkapel in de N.H. kerk te Dalfsen.Ga naar eind32. De hiervoor genoemde ‘sijn exceq den Heere Gener[aal] Van Rechteren’, van wie Joan Heinrich Hagen in 1726 de opdracht kreeg, moet Frederik Rudolf van Rechteren zijn. Deze was een broer van Joachim Hendrik Adolf en Adolf Hendrik van Rechteren. In 1706 huwde hij met Philippine Eleonora van Castell Rudenhausen en een zuster Sophia Juliana, de vrouw van zijn broer Adolf Hendrik.Ga naar eind33. Hij moet de bouwheer zijn geweest van het verdwenen huis Mennigjeshave bij Ommen in de gedaante zoals we dat kennen door de tekeningen van Pronk en De Haan. Het was een blokvormig bakstenen gebouw van twee bouwlagen onder een omgaand schilddak met hoekpilasters en een midenrisaliet bekroond met een dakkapel met wangen.Ga naar eind34. Het gebouw dat enige gelijkenis vertoonde met het hierna te behandelen Uentrop, zou qua verschijningsvorm passen in het oeuvre van Lubbert of zijn zoon Johan Heinrich Hagen. | |
De Van Rechterens van AlmeloNadat in 1670 op het voorplein van Huis te Almelo het linkerbouwhuis werd gebouwd, duurde het nog een kwart eeuw dat aan de overzijde van het voorplein zijn tegenhanger verrees en het voorplein haar min of meer monumentale symmetrische karakter kreeg (afb. 4). Dit eenbeukige gebouw met een lengte van bijna 42 meter werd gedekt door een pannen schilddak. Het kreeg in navolging van pleingevel van het linkerbouwhuis twee enigszins risalerende toegangspoorten waartussen een ovaal venster vergezeld van een gevelsteen met de wapens Van Rechteren en Castell gehouden door twee griffioenen. Onder de wapens werd in een cartouche het jaartal ‘MDCXCV’ (1695) aangebracht.Ga naar eind35. Uit de Almelose rentmeestersrekeningen van 1695 blijkt dat het metselwerk werd uitgevoerd door de broers Lubbert en Jan Haghen en hun knecht Court Steenbergen. Berent Holscher steenbreker' te Gildehaus leverde de grauwe steen (zandsteen).Ga naar eind36. De bouw van dit bouwhuis zal samenhangen met het feit dat in genoemd jaar Adolph Hendrik van | |
[pagina 145]
| |
4 Huis te Almelo ± 1732, POM, Zwolle (foto RDMZ).
Rechteren in Rüdenhausen bij Würzburg huwde met Sophia Juliana gravin van Castell-Rüdenhausen. Aan het begin van de oprijlaan staan twee zandstenen hekpijlers bekroond met siervazen, die de wapens Van Rechteren en Castell dragen. Deze hekpijlers flankeerden aanvankelijk de toegangsbrug tot het voorplein en dateren volgens Ter Kuile uit ca. 1700.Ga naar eind37. Het is niet onmogelijk dat deze van de hand van de Lubbert Hagen zijn. Het laatste werk dat ons van Jan Hendrik Hagen bekend is, betreft het verbouwingsplan voor het huis Noorddeurningen bij Denekamp. Op 1 juni 1708 verwierf Adolf Hendrik van Rechteren tot Almelo deze havezate.Ga naar eind38. Waarschijnlijk is in opdracht van Adolph Hendrik het lage huis met een vleugel mogelijk door Lubbert Hagen gebouwd. Een gevelsteen met het wapen van Rechteren en het jaartal 1708 die zich oorspronkelijk boven de ingang zal hebben bevonden, zou hierop kunnen wijzen. Ook de beide nog bewaard gebleven hekpijlers zouden aan Hagen kunnen worden toegeschreven. In opdracht van Adolph Philip Zeger van Rechteren, die in 1737 zijn vader Adolf Hendrik als Heer van Almelo opvolgde werden in de jaren 1735-1736 door Johan Hendrik Hagen diverse ontwerpen gemaakt om het lage landhuis met een naar vorenspringende vleugel met een tweede vleugel uit te breiden (afb. 5). De plannen zijn nooit gerealiseerd.Ga naar eind39. In 1775 heeft de Gildehauser Jan Schrader nieuwe plannen gemaakt, die ook niet ten uitvoer zijn gekomen.Ga naar eind40. Adolph Philip Zeger van Rechteren heeft samen met zijn moeder ook een belangrijke rol gespeeld bij de bouw van de N.H. kerk van Almelo waarvoor in 1738 de eerste steen werd gelegd.Ga naar eind41. Het initiatief tot herbouw van de zeer vervallen kerk werd reeds
5 Ontwerp van Johan Heinrich Hagen voor de uitbreiding van Noorddeurningen, 1735 RAO, Archief Huis Almelo (foto RDMZ, Index Bouwkunst).
genomen door zijn in 1731 overleden vader Adolf-Hendrik van Rechteren. Tot driemaal toe heeft deze getracht de bouwsom bijeen te brengen, het laatst in 1725-1726 door het uitschrijven van een loterij.Ga naar eind42. In het huisarchief Almelo bevindt zich een ontwerp voor deze kerk met plattegrond in de vorm van een Grieks kruis met aan de westzijde een vierkante toren.Ga naar eind43. Men behield echter het 3/8 gesloten zandstenen | |
[pagina 146]
| |
6 Westzijde N.H. kerk te Almelo, situatie 1930 (foto RDMZ, 1932).
gotische koor, die nu de oostelijke arm van de nieuw gebouwde kerk vormt. De drie andere armen hebben een oppervlak dat overeenkomt met die van de viering. De in baksteen opgetrokken gevels zijn door zandstenen kozijnen, hoeklisenen en kroonlijsten verlevendigd, alsmede door rechthoekige spaarvelden (afb. 6).Ga naar eind44. De detaillering van de zandstenen ingangsportalen vertoont grote gelijkenis met de ingangspartij van Rechteren uit 1726, die door Johann Hendrik Hagen werd uitgevoerd. Op stilistische gronden zou men deze Bentheimerstenen portalen aan Johan Hendrik kunnen toeschrijven.Ga naar eind45. Het genoemde ontwerp echter zou gezien het handschrift aan Lubbert Hagen toegeschreven worden. In dat geval moet dit ontwerp van voor 1721 dateren. | |
TwickelUit de helaas veel hiaten vertonende reeks van rentmeestersrekeningen van Huis Twickel bij Delden blijkt dat in 1690 aan Lubbert Haege ‘van Reeckinge in verscheiden reise... 253-18-.’ werd betaald. Aangezien de bijbehorende rekening niet bewaard is gebleven, is onbekend waarop deze werkzaamheden betrekking hebben. Ook in latere jaren duikt zijn naam regelmatig op. In de jaren 1707-1709 bouwde hij de monumentale Bentheimerstenen brug die het kasteel met het voorplein verbindt.Ga naar eind46. Meester Lubbert Hagen maakte het bestek en nam samen met Hermen Peters het werk aan voor het bedrag van 1559-18-.Ga naar eind47. Deze monumentale brug bestaat uit twee doorvaarten en heeft aan het einde een tweevleugelige halfronde trap waarover men het souterrain bereikt (afb. 7).Ga naar eind48. Ook in 1711 wordt met Meester Hagen nog vanwege ‘verscheyden wercken’ afgerekend. Er zijn redenen om aan te nemen, dat hij ook verantwoordelijk is geweest voor de uitvoering van galerijvleugel van Twickel uit 1692.Ga naar eind49. Het zou kunnen zijn dat Lubbert hier evenals hij dat enige jaren later bij de Voorst deed, samenwerkte met Jacob Roman, aan wie we het ontwerp zouden willen toeschrijven.Ga naar eind50. | |
Het Collegiehuis aan de Praubstraat te ZwolleDe Staten van Overijssel vergaderden gedurende het Ancien Regime afwisseld in de steden Deventer, Kampen en Zwolle. In de laatste stad huurden de Staten van het stadsbestuur een gebouw van het vroegere begijnhof aan de Praubstraat. Dit in het midden van de vorige eeuw verdwenen gebouw op een T-vormige plattegrond, achtte men blijkbaar weinig representatief en 19 april 1700 werd daarom door de Staten aan de drost van Salland Robbert van Ittersum tot Nijenhuis en de afgevaardigde van de stad Zwolle opgedragen, om een ‘schets te formeren’ voor de verbouwing van het ‘Collegie’.Ga naar eind51. Van Ittersum wendde zich tot Lubbert Hagen, die hem in juni van dat jaar een schetsontwerp met een begroting van de materiaalkosten alsmede een alternatief met een ontwerp voor de voorgevel en bovenverdieping zond.Ga naar eind52. Het ontwerp voorzag in een façade met een hoger opgetrokken middenrisaliet bekroond door een segmentvormig fronton. Boven de ingang werd een rijkbewerkt balkon gesitueerd (afb. 8). Het alternatieve ontwerp is veel eenvoudiger uitgevoerd. Om welke reden het plan niet tot uitvoering kwam is nog onduidelijk. Uit de context kunnen we ook opmaken dat er een bepaalde relatie tussen Jacob Roman, Lubbert Hagen en de ontvanger van genoemde brief, Robbert van Ittersum moet hebben bestaan. Zou | |
[pagina 147]
| |
7 Twickel, brug in 1707-1709 gebouwd door Lubbert Hagen (foto RDMZ, 1932).
| |
[pagina 148]
| |
8 Ontwerp van Lubbert Hagen voor het Collegiehuis te Zwolle (RAO, St. Arch.738.).
Roman de ontwerper van het Nijenhuis bij Heino zijn geweest? Het is niet onmogelijk gezien het feit dat Robbert van Ittersum tot Nijenhuis in de kring rond de Koning-Stafhouder verkeerde en de zwager van diens vertrouweling Hans Willem Bentinck was. | |
Het huis Stoevelaar bij GoorUit het bovengenoemde schrijven van Lubbert Hagen aan Van Ittersum blijkt dat Hagen in juni 1700 werkzaam was op de havezate Stoevelaar bij Goor.Ga naar eind53. Uit de brief wordt duidelijk dat Lubbert hier een nieuw landhuis bouwde, waarvan de keldermuren op dat moment hun voltooiing naderden.Ga naar eind54. Dit stemt overeen met een eerste steen met opschrift ‘GUILHE A COEVERDEN JACOBI FILIUS DIEI JUNII Ao 1700 ME PONEBAT’.Ga naar eind55. Uit een andere steen gedateerd 1707 blijkt dat Borchard Amelis van Coeverden na de dood van zijn vader Jacob en broer resp. in 1706 en 1707 de nieuwbouw heeft voltooid. Dit in 1844 gesloopte blokvormige landhuis van twee bouwlagen bezat middenrisalieten aan vier zijden.Ga naar eind56. | |
De Voorst bij ZutphenInteressant is vooral een andere mededeling in dezelfde brief aan Robbert van Ittersum. Lubbert Hagen schreef dat hij was genoodzaakt op De Voorst te blijven omdat Romans pas twee dagen later zou verschijnen.Ga naar eind57. Vanaf 1695 werd bij Zutphen het landhuis De Voorst voor de koning-stadhouders gunsteling Arnold Joost van Keppel gebouwd. Door het ontbreken van het huisarchief weten we weinig over de geschiedenis van de bouw van het landhuis.Ga naar eind58. Uit de rekeningen van de Nassause Domeinen moeten we concluderen dat Jacob Roman als leidende bouwmeester optrad. In de jaren 1699 en 1701 bezocht hij tweemaal 's jaars De Voorst zonder twijfel om met de uitvoerenden overleg te plegen.Ga naar eind59. Blijkens het voorgaande citaat uit de brief van Lubbert Hagen moet Lubbert Hagen het metsel- en/of het steenhouwwerk van het geheel met zandsteen bekleedde landhuis en de door middel van gallerijen daarmee verbonden bouwhuizen, hebben uitgevoerd.Ga naar eind60. | |
Laar bij OmmenDirekt ten zuidwesten van het stadje Ommen ligt aan de overzijde van de Vecht het landhuis Het Laar dat in zijn tegenwoordige verschijningsvorm een midden-negentiende-eeuws karakter draagt.Ga naar eind61. Het betreft hier een uitbreiding van een ouder huis dat we kennen van tekeningen van en naar Pronk en De Haen, die het huis in 1732 bezochten.Ga naar eind62. Het betreft een eenvoudig verdiepingloos landhuis met een hoog souterrain en pilasters op de hoeken en de begrenzing van de middelste travee. Deze zetten zich boven de kroonlijst voort en werden door een segmentvormig fronton bekroond. Over dit huis schreef De Haen in 1733: ‘Het is een vierkant nieuw gebouw, voor omtrent dertig jaeren daer van den grond af opgebouwd...’.Ga naar eind63. Het huis moet derhalve omstreeks 1700 door de in 1707 overleden | |
[pagina 149]
| |
Thomas Ernst Danckelman zijn gebouwd.Ga naar eind64. Deze was in 1685 gehuwd met een dochter van de Overijsselse griffier Dirk Roelinck en vervulde belangrijke functies in het aan de koning-stadhouder toebehorende graafschap Lingen.Ga naar eind65. Uit dezelfde tijd dateerden ook het in de negentiende eeuw verdwenen rechterbouwhuis met hoge schilddak en de brug met zandstenen hekpijlers bekroond met siervazen. Het huis, evenals het toegangshek, vertoont kenmerken van het werk van Lubbert Hagen en zou door deze kunnen zijn gebouwd. | |
De Mervelder Hof in MünsterVanaf het eind van de zeventiende eeuw verrees in de stad Münster een respectabel aantal grote adellijke stadspaleizen, waaronder de in 1944 verwoeste Mervelder Hof aan de Ludgeristraße. Bij de van 1701-1702 durende nieuwbouw van dit in opdracht van Diertich Burckhard Reichsgraf von Merveldt (1652-1728) en Sophia Theodora von Westerholt zu Lembeck gebouwde ‘stadspalais’ was Lubbert Hagen als meester-metselaar betrokken.Ga naar eind66. | |
Het Slot NordkirchenVanaf 1695 ontwikkelde de Münsterse bisschop Friedrich-Christian von Plettenberg (1688-1706) een grote bouwactiviteit. In februari 1696 bespraken Steven Vennecool en bisschoppelijke architect G.L. Pictorius op slot Sassenberg met de bisschop de nieuwbouw van dit slot. Zowel Vennecool als Pictorius leverden ontwerpen, die bewaard zijn gebleven. Tot realisatie is het niet gekomen, waarschijnlijk omdat de bisschop intussen zijn aandacht volledig op de bouw van een nieuw slot in Nordkirchen en de Nordkirchener Hof in Münster had gericht.Ga naar eind67. In maart 1698 kwam de stadhouderlijke architect Jacob Roman op verzoek van de vorstbisschop naar Nordkirchen en Davesberg. In hetzelfde jaar leverde hij ontwerpen voor zowel het nieuwe Nordkirchen als voor de Nordkirchener Hof. De vorstbisschop gaf de voorkeur aan de G.L. Pictorius boven die van Jacob Roman. Uit bewaard gebleven rekeningen blijkt dat ook Vennecool bij de bouw van Nordkirchen een rol speelde, want in mei 1702 was Pictorius naar Den Haag geweest om de plannen met hem te bespreken. Blijkbaar zag de bisschop geen bezwaren dat niet-katholieke architecten als Roman en Vennecool te raadplegen, evenmin dat de uitvoering aan de hervormde Lubbert Hagen werd gegund.Ga naar eind68. Op 13 juni 1703 legde de Münsterse vorstbisschop Friedrich Christian von Plettenberg de eerste steen voor zijn imposante paleis dat de bisschop als ‘familieresidentie’ wenste en tegenwoordig ook wel
9 Slot Nordkirchen in Münsterland (foto H. Platenburg).
wordt aangeduid als het Munsterlandse Versailles. Bij deze gelegenheid schonk de bisschop 200 Taler aan Laurenz Pictorius, die als ‘Baudirektor’ de bouw zou leiden. Peter Pictorius d.J. die voor de dagelijkse leiding was aangetrokken, kreeg 100 Taler terwijl meester-metselaar Lubbert Hagen het respectabele bedrag van 60 Thaler ontving. Lubbert Hagen had de leiding over een groot aantal handwerkslieden, waaronder zijn broer Johan die als meester-knecht te boek staat.Ga naar eind69. Lubbert ontving als dagloon 3/4 Taler en zijn broer Johan 10 2/3 Schilling. In 1712 was het werk in grote lijnen klaar (afb. 9). Intussen hadden Lubbert en Johan een nieuwe opdracht aanvaard. | |
Het klooster Marienfeld bij WarendorfIn de eerste decennia van de achttiende heeft men in Westfalen een groot aantal kloostergebouwen zoals te Büren, Corvey, Grafschaft, Liesborn, Langenhorst, Varlar en andere gebouwd of verbouwd. Bij de bouw van kloosters oriënteerde men zich in sterke mate op de profane architectuur, vooral op de bouw van landhuizen. Uiterlijke verschijningsvorm en plattegrond mochten zich weliswaar in de richting van de adellijke wooncultuur | |
[pagina 150]
| |
10 Restant van het klooster Marienfeld (foto H. Platenburg).
bewegen, met de traditionele situering en aanleg rond een kloosterhof bleef men rekening houden.Ga naar eind70. Een van de grootste nieuwbouwactiviteiten uit het begin van de achttiende eeuw betreft het cisterciënzerklooster Marienfeld bij Warendorf. Aangrenzend aan de romaanse kloosterkerk liet abt Berhardt Cuelmann van 1699 tot 1702, waarschijnlijk naar plannen van G.L. Pictorius, het nog bestaande landhuisachtige abtshuis bouwen.Ga naar eind71. De opvolger van abt Bernhard liet het eigenlijke klooster vernieuwen. Op 7 april 1710 betaalde men 8 Thaler aan ‘Herrn Lübbertus Hagen, ingenior und architekt’ voor de afbraak van de oude bouwvallige kloostergebouwen.Ga naar eind72. De van 1703 tot 1710 op Nordkirchen nog als meestermetselaar werkzame Lubbert moet hier in Marienfeld verantwoordelijk zijn geweest voor ontwerp en uitvoering van de viervleugelige plattegrond met naar voren springende vleugels. We mogen aannemen dat de reputatie van Lubbert Hagen, blijkens de aanduiding ‘ingenior und architekt’ vrij groot was. Waarschijnlijk was deze reputatie doorslaggevend dat de abt een niet-katholieke bouwmeester aantrok voor de bouw van een klooster. In opdracht van abt Johann Rulle (1705-1713) werd eerst de oude westvleugel gesloopt en vervolgens door een in baksteen uitgevoerde nieuwbouw van twee bouwlagen met een souterrain vervangen. Het front van het om een vierkante kloosterhof gegroepeerde gebouw was naar het oosten gewend en bezat een middenrisaliet met een driezijdig fronton. Een monumentale tweevleugelige bordestrap gaf toegang tot het gebouw. Het gebouw was opgetrokken in baksteen met een rijkelijke toepassing van zandsteen voor het souterrain, kroonlijst, hoekblokken en de kruiskozijnen.Ga naar eind73. Slechts een klein deel van deze frontvleugel bleef bij de algehele afbraak in de jaren '30 van de vorige eeuw gespaard (afb. 10). De werkzaamheden werden van 1710 tot tenminste 1716 uitgevoerd onder leiding van Lubberts broer Johan die men nu als bouwmeester en meestermetselaar aanduidde. De aan hem uitbetaalde bedragen zijn fors te noemen.Ga naar eind74. De bouw van het klooster moet in 1716 vrij ver zijn gevorderd maar nog niet voltooid. Tot ongeveer 1720 werkten Meester Lubbert en zijn broer Johan aan de bouw van klooster Marienfeld bij Warendorf. Het is opmerkelijk dat behalve Lubbert en Johan geen andere Gildehauser metselaars en steenhouwers in Marienfeld hebben gewerkt.Ga naar eind75. Aan de noordzijde van het complex ligt een groot plein waar in U-vorm de verdiepingloze economiegebouwen zijn gegroepeerd. Het plein is toegankelijk via een 1725 gedateerde monumentale zandstenen toegangspoort in de na een brand van 1915 vernieuwde noordelijke vleugel. In de bewaard gebleven, in baksteen met gebruik van zandsteen voor inrijpoorten en kozijnen uitgevoerde west- en oostvleugel waren stallen en opslagruimten gesitueerd. Dit complex werd in 1982 door Schulze aan Lubbert Hagen toegeschrevenGa naar eind76., terwijl Hagels het zandstenen puthuis voor de buitenpoort in 1960 aan hem toeschreef.Ga naar eind77. | |
Haus Uentrop bij HammOostelijk van Hamm ligt aan de Lippe het landhuis Uentrop, dat getuige een wapensteen boven de hoofdingang met het alliantiewapen RECK-BAER en ANNO 1720 in genoemd jaar schijnbaar werd voltooid. Het aan drie zijden omgrachte blokvormige landhuis in goede maatverhouding met een lengte van 36 meter en een diepte van 16 meter, bezit een hoge souterrain, bel-etage en verdieping. Het 11-assige front bezit een door middel van lisenen in drieën gedeeld middenrisaliet, bekroond door een driezijdig fronton. De in baksteen opgetrokken gevels worden begrensd door hoeklisenen | |
[pagina 151]
| |
11 Haus Uentrop bij Hamm (foto H. Platenburg).
(afb. 11). Inwendig is sprake van een ‘Appartement double’ met tegen de linkerzijgevel kabinetten. Achter de middenrisaliet de vestibule met links de bordestrap.Ga naar eind78. Opdrachtgeefster was de hervormde Anna Magdalena de Baer, weduwe van Freiherr Dietrich von der Reek. De bouw is niet in 1720, maar acht jaar vroeger aangevangen. Uit het zogenaamde ‘Hausbuch des Haußes Untrop’ blijkt dat ‘anno 1712 hatt meine Frau Mutter Anna Magdalena de Baer dieses Hauß mit einem Meister Lübbert Hagen aus Gilhaus in der grafschaft Bentheim wohnendt voor 1200 RT zu erbawen veraccordirt auf ihr eigen kost aber das Trinkgeld hatt man ihnen darauf ist a. D. 1713 den 7. Septemb. der ersten Stein gelegt...... ‘Enkele maanden eerder op 8 April werd een contract opgesteld “.....mit Meister Lübbert und Johann Hagen ein neuen steinernes Hauß wie dießer abriß zu bawen...” Het jaartal 1720 boven de ingang is echter niet in overeenstemming met het feit dat men “...den 7. Dezemb. 1717 darin gezogen....” was.Ga naar eind79. Volgens Rensing is het niet duidelijk of Lubbert Hagen op Uentrop nu als architect of enkel als meester-metselaar heeft gewerktGa naar eind80., waarschijnlijk het eerste. Het contract en de aantekeningen in het Hausbuch geven verder een goed beeld van de bouwcampagne van een adellijk landhuis. | |
Schloß RhedaHet enkele tientallen kilometers zuidoostelijk van Marienfeld gelegen kasteel Rheda was de zetel van de tak Bentheim-Tecklenburg van het Bentheimse
12 Wilkinghege bij Münster, voorgevel toegeschreven aan Lubbert Hagen (foto H. Platenburg).
gravenhuis. De binnenplaats van de hoofdburcht is toegankelijk door een doorgang, aan plein- en veldzijde voorzien van zandstenen rustica-poorten met pilasters.Ga naar eind81. Deze 1719 gedateerde poort zou van de hand van Lubbert Hagen kunnen zijn. | |
Haus Wilkinghege bij MünsterIn 1719 werd voor Joan Adolf Willem von Harde het zestiende-eeuwse huis Wilkinghege bij Münster inwendig ingrijpend verbouwd, waarbij het huis ook haar tegenwoordige façade met het segmentboogvormige bekroonde middenrisaliet kreeg (afb. 12). De in de lengte door midden gedeelde bel-etage kreeg door de situering van een vestibule en een achterliggende monumentale trap een sterk op de zeventiende-eeuwse Hollandse landhuizen geënte indeling. Op deze etage ontstonden een vijf grote vertrekken waaronder de grote zaal en een tweetal kabinetten. Gezien de overeenkomst met de poort | |
[pagina 152]
| |
13 Ontwerp voor het zuidportaal van de St. Michaelskerk te Zwolle 1720 (foto RDMZ, Index Bouwkunst).
van Marienfelde zou volgens Rensing de verbouw van Wilkinghege aan Lubbert Hagen kunnen worden toegeschreven, een toeschrijving die door Mummenhoff werd gevolgd.Ga naar eind82. Inderdaad lijkt deze segmentvormige bekroning van het middenrisaliet een van de kenmerken van het werk van Hagen.Ga naar eind83. Een ander argument is dat qua opzet en detaillering de wapensteen met het alliantiewapen Harde-Keppel grote gelijkenis vertoont met die van Haus Uentrop. Interessant is te weten dat Van Harde gehuwd was met Anna Catharina van Keppel tot Oeding, die in 1711 samen met haar broers en zusters van haar oom het hier besproken en door Lubbert Hagen gebouwde Stoevelaar bij Goor erfde.Ga naar eind84. | |
St. Michielskerk te ZwolleIn 1719 wordt Lubbert Hagen aangesteld tot stadsmeestermetselaar en -steenhouwer van Zwolle en ontving op 18 mei 1719 samen met zijn zoon het klein burgerschap van deze stad.Ga naar eind85. Het stadsmeestermetselaarschap levert hem geen vast salaris op, maar hij werd betaald op declaratiebasis voor kleine zaken, terwijl de grotere opdrachten werden aangenomen. In deze functie is hij betrokken bij de veranderingen die de Grote of St. Michaelskerk in de jaren 1718-1720 onderging. Een Zwolse burgemeester stelde in 1718 een voor die tijd zeer fors bedrag beschikbaar voor de bouw van een nieuw orgel. Nog hetzelfde jaar wendde het stadsbestuur zich tot de beroemde orgelbouwer Arp Schnitger te Hamburg. Men wenste het orgel tegen de westwand te plaatsen, maar hiervoor diende de ingang tot de gerfkamer veranderd te worden.Ga naar eind86. Lubbert Hagen had het verplaatsen van de ‘boge voor de garfkamer’ naar de noordingang van de kerk aangenomen voor het forse bedrag van 350 gulden.Ga naar eind87. Het volgende jaar nam Lubbert Hagen voor een bedrag van 625 gulden de bouw van het nog bestaande tochtportaal aan de zuidingang van de kerk aan. Dit in Bentheimer zandsteen uitgevoerde driezijdig uitgebouwde portaal heeft pilasters en een gebeeldhouwde bekroning. Op het latei van het venster is het jaartal MDCCXX aangebracht.Ga naar eind88. Volgens het aanbestedingscontract diende Lubbert het betreffende portaal ‘... perfecteren en volmaken volgens de teikening en schets daer van synde is get. met Num i indier voege dat hij aennemer zal moeten leveren en zig zelfs beschikken alle de materialen van hout, steen, kalk ende yserwerk’.Ga naar eind89. De bovengenoemde tekening is niet bewaard gebleven, maar wel een drietal varianten. Deze zijn weliswaar anoniem, maar vergelijking met de ontwerpen van de Collegie aan de Praubstraat laat zien dat deze van de hand van Lubbert Hagen zelf zijn. Een van de ontwerpen die het uitgevoerde het dichtst benadert, bezit de karakteristieke segmentvormige bekroning (afb. 13).Ga naar eind90. Verder had Lubbert aangenomen de ‘binnenporte te maken, die vanuit de kerk toegang gaf tot gemeld portaal’ zodanig als is de binnenpoorte aen zijde van de markt daer tegens overstaande’ waarvoor hij 450 gulden zou ontvangen. In de Zwolse jaarrekeningen vinden we zijn naam nog een enkele keer vermeld in verband met zaken van geringe importantie. De mogelijkheid andere opdrachten uit te voeren heeft Lubbert niet meer gehad, want hij overleed immers op 23 maart van het volgende jaar. | |
Eerde bij OmmenOostelijk van Ommen ligt te midden van een omvangrijk lanenstelsel de havezate Eerde waarvan het huis getuige het jaartal en het alliantiewapen door Johan Werner van Pallandt en zijn vrouw J.E. van Baer in 1715 werd gebouwd. Het blokvormige herenhuis met middenrisalieten aan de voor- en achterzijde, waarvan de eerste boven de daklijst uitsteekt en eindigt in een gebogen zandstenen lijst, geflankeerd door zandstenen siervazen. De hoofdingang en het daarboven geplaatste venster zijn | |
[pagina 153]
| |
14 Eerde bij Ommen (foto RDMZ, 1971).
gevat in een natuurstenen omlijsting. Boven het venster bevindt zich het alliantiewapen van de opdrachtgevers die een brede zandstenen band met het jaartal MDC-CXV onderbreekt (afb. 14).Ga naar eind91. Een dergelijke opzet zagen we reeds bij het ontwerp voor het Collegie te Zwolle. Bakstenen hoekpilasters ontspringend op een ongeleed onderhuis treffen we ook aan bij het huis Untrop. De indeling van een beletage met de tegen de zijgevels gesitueerde kabinetten zien we ook in Untrop. De achter de bouwhuizen op de n.o. en n.w. hoek gelegen achtkante hoekpaviljoens kunnen de paviljoens van Nordkirchen als voorbeeld hebben gehad. Gezien het bovenstaande is het zeer wel mogelijk dat Lubbert Hagen voor het ontwerp verantwoordelijk is geweest. | |
Ten slotteIn de loop van de zeventiende eeuw ziet men in de Republiek een klein aantal architecten optreden, die een grote reputatie genieten zelfs buiten de landsgrenzen. Architecten als Roman en Vennecool leverden ondermeer ontwerpen voor de residenties van de bisschop van Munster. Bij de classicistische architectuur was een detailgetrouwe uitvoering van het steenhouwwerk en bouwsculptuur en bij de pilasterloze richting een zeer maatvaste uitvoering van het metselwerk noodzakelijk. De verspreiding van het Hollands- en het Fransclassicisme zal mede bepaald zijn geweest door de aanwezigheid van vakbekwame ambachtslieden die in staat waren de nieuwe architectuurvormen toe te passen. De nieuwe situatie week sterk af van de middeleeuwse bouwtraditie die van meester op leerling was verder gegeven en nog tot in ver in de zeventiende eeuw de bouwpraktijk had bepaald. Steenhouwers, ‘beeldhouwers’ en metselaars moesten nu in staat zijn tekeningen op de juiste wijze te interpreteren. Tekeningen hun aangeleverd door architecten die slechts sporadisch op het werk verschenen en die niet praktisch maar theoretisch onderlegd waren, zoals Roman, Vennecool en Marot aangereikt werden. Deze waren immers van huis uit beeldhouwer of graveur en bezaten derhalve niet de gedegen kennis van de bouwpraktijk en haar tradities. Steenhouwers konden niet meer terugvallen op de traditionele ‘decoratietraditie’ maar dienden voorbeelden uit architectuurtraktaten te volgen en indien nodig te vertalen naar de praktijk. Dit veronderstelt zeer vakbekwame handwerkslieden die in staat waren de nieuwe architectuurvormen getrouw volgens de ‘regels’ uit te kunnen voeren. Het nabij de Nederlands-Duitse grens gelegen Gildehaus was de ‘thuishaven’ van een aanzienlijk | |
[pagina 154]
| |
aantal onderlegde steenhouwers en metselaars, die een wezenlijke rol kan hebben gespeeld bij de verspreiding van de ‘moderne’ architectuurvormen in Overijssel en en het aangrenzende Westfalen. Zij waren in staat ‘maßgetreu’ de voor gevels benodigde bouwsculptuur te hakken en bezaten gedurende trekarbeid -speciaal in Holland- opgedane ervaringen in de uitvoering van steenhouwers- en metselwerk aan grote, representatieve gebouwen. In de loop van hun loopbaan zien we dat deze ambachtslieden steeds meer het hele proces in eigen hand namen of door anderen lieten uitvoerden. In de loop van het eerste kwart van de achttiende eeuw zien we dat Lubbert Hagen van meestermetselaar in korte tijd opklom tot ‘ingenior und architekt’ en aanzien genoot. De Hagens waren verantwoordelijk voor een groot aantal bouwprojecten zoals landhuizen, kloosters maar ook voor openbare stedelijke gebouwen in Overijssel, Gelderland en Westfalen. Onderzoek naar andere ‘trekkende’ Gildehauser metselaars-steenhouwersfamilies zoals Amshoff, Bour(s), Kock en Schrader die verschillende grote opdrachten hebben uitgevoerd, zal een beter inzicht geven in de bouwpraktijk in Nederland en in het bijzonder in Oost-Nederland gedurende de zeventiende en achttiende eeuw. |
|