Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 26
(2019)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Jos van Waterschoot
| |
[pagina 164]
| |
boekhandels en in de wetenschap waar veel andere populaire cultuur zich inmiddels mag verheugen in een grote belangstelling? Het doel van dit artikel is deze veronachtzaamde tak, dit ‘lelijke eendje’ van de boekgeschiedenis, eens onder de loep te nemen. Daarvoor zal ik eerst pogen te inventariseren wat voor materiaal er beschikbaar is of nog zou moeten komen voor serieus onderzoek en waar we dat materiaal vandaan zouden moeten halen. Vervolgens zal ik proberen te achterhalen waarom er zo weinig onderzoek is en wordt gedaan en wat voor onderzoek van belang zou kunnen zijn in (boek)historisch perspectief. | |
StriperfgoedHet is ongeveer vijftig jaar geleden dat de strip in Nederland ineens in de actualiteit een positieve rol begon te spelen. De na de Tweede Wereldoorlog opgegroeide en strips lezende groep jongens was volwassen geworden. Na een spraakmakende striptentoonstelling in het Stedelijk Museum in 1962, waarbij Marten Toonder een belangrijke rol speelde, en de oprichting van het eerste stripantiquariaat op het Europese vasteland, stripwinkel Lambiek in Amsterdam (1968), leek de tijd rijp voor een volgende stap.Ga naar voetnoot1 De stripbelangenorganisatie Het Stripschap,Ga naar voetnoot2 opgericht in 1967, ging het gesprek aan met de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam en men besloot gezamenlijk het StripDocumentatieCentrum Nederland (sdcn) op te richten, zodat ook de wetenschap in Nederland die zich voor de strip begon te interesseren ergens terecht kon. In dit stripcentrum worden tot op de dag van vandaag alle Nederlandse strips verzameld, zowel boeken als tijdschriften en literatuur over strips, maar ook originele tekeningen en archieven. Het Stripdocumentatiecentrum maakt nu deel uit van de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Het herbergt de grootste openbare stripcollectie in Nederland, die inmiddels niet meer wordt aangeduid met sdcn maar gewoon ‘stripcollectie’ heet en ongeveer 300 meter plankruimte beslaat. De collectie is globaal in te delen in een deel primair materiaal (originele tekeningen, stripalbums, stripboeken, striptijdschriften, krantenstrips), secundair materiaal (boeken, tijdschriften en krantenknipsels over strips en archieven van stripmakers, stripuitgevers en Het Stripschap) en parafernalia (reclamemateriaal, voorwerpen). Het meest opgevraagd, en ook daadwerkelijk hergebruikt, zijn de krantenstroken die vaak de enige vorm zijn waarin strips bewaard zijn gebleven. De originele tekeningen ontbreken veelal en uitgaven in boekvorm zijn vaak eenvoudigweg nooit verschenen. Het aantal krantenstrips in bezit van Bijzondere Collecties van de UvA, complete verhalen dus, ligt rond de zevenduizend. Momenteel werken enkele vrijwilligers met een enorme kennis van zaken aan de inventarisatie, ontsluiting en zogenaamde passieve conservering van deze krantenstrips. Er worden nog regelmatig ontdekkingen gedaan in deze verzameling krantenstrips en strips herontdekt die inmiddels bijna honderd jaar oud zijn. En het aantal publicaties gebaseerd op dit materiaal nadert alleen al in de laatste tien jaar in Nederland de honderd. Met de | |
[pagina 165]
| |
komst van Delpher is er een belangrijk hulpmiddel bij gekomen, want ook in deze digitale krantenbank zijn veel strips terug te vinden. Maar Delpher heeft ook zo zijn beperkingen, omdat nog ‘maar’ 15% van alle ooit in Nederland verschenen kranten zijn opgenomen en dit digitale archief ‘maar’ tot 1995 loopt.Ga naar voetnoot3 Desalniettemin bevatten de honderdduizenden krantenpagina's vele krantenstrips, en menig stripverhaal dat ooit in de krant gepubliceerd werd, kan nu in boekvorm worden gepubliceerd, gegevens kunnen worden gevonden, ontbrekende tekeningen worden aangevuld. Ik ken uitgeverijen en redacteuren die dagelijks met Delpher werken in hun onderzoek naar strips. Figuur 1. Een van de bekendste krantenstrips uit de Nederlandse geschiedenis: Eric de Noorman van tekenaar Hans Kresse (hier een fragment uit De wolf en de havik (1955))
Figuur 2. Fraaie tekening uit het eerste avontuur van stripdetective Dick Bos, Het geval Kleyn
Ander veelgebruikt materiaal van het voormalige sdcn is afkomstig uit de collectie van de voormalige stripuitgeverij Big Balloon. Bij afstoting van de stripafdeling van die uitgeverij werden circa vijfhonderd albumdossiers overgebracht naar de Bijzondere Col- | |
[pagina 166]
| |
lecties. De dossiers bevatten de zwartwitfilms van stripalbums, de albums zelf en soms ook ander materiaal, zoals inkleuringen of omslagtekeningen, alsmede promotiemateriaal.Ga naar voetnoot4 Verder bevinden zich vrijwel alle originele tekeningen van de strip Dick Bos van Alfred Mazure in de collectie, maar ook van de strip Wipperoen (Jan van Reek en Raymond Bär van Hemmersweil). Het archief van tekenaar Dick Briel wordt er ook bewaard met vele originele tekeningen. Verder zijn er grote verzamelingen originele tekeningen aanwezig van Henk Backer (meer dan tachtig complete verhalen), George Mazure, Nic. van Dam en Bert Bus. De grootste aanwinst op dit vlak werd gedaan in 2017 toen het archief van stripmaker Gerrit de Jager werd overgedragen aan de Bijzondere Collecties. Deze collectie bevat alle originele striptekeningen en -pagina's, circa 15.000, van de geestelijk vader van onder meer De familie Doorzon en beslaat ongeveer 35 meter kastruimte. Van vele andere tekenaars zijn één of enkele originelen aanwezig, en van sommige tekenaars een compleet verhaal. Verder worden gesprekken gevoerd met een paar levende tekenaars over het onderbrengen van hun archief en/of collectie bij de Bijzondere Collecties. In 2013 werd het archief verworven van Swan Features Syndication, een bedrijf dat in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw Nederlandse strips verhandelde in binnen- en buitenland. In deze collectie zitten om en nabij de tienduizend originele tekeningen, maar veel belangrijker zijn misschien nog wel de clichédrukken, haarscherpe reproducties van de originele tekeningen die naar de kranten werden gestuurd om de desbetreffende strips te kunnen publiceren. Deze clichédrukken zijn inmiddels al diverse malen gebruikt voor heruitgaven van stripverhalen die nooit eerder in boekvorm zijn verschenen. Het verwerven en bewaren van dit soort collecties leidt dus tot nieuwe uitgaven en ook tot betere uitgaven dan in het verleden verschenen zijn. Al met al werd er met pieken en dalen verzameld en met name de laatste tien jaar is het centrum fors gegroeid, zowel in kwantiteit als in kwaliteit. Met een kleine 40.000 stripboeken en -albums, en met 30.000 originele pagina's, stroken (‘strips’ en tekeningen is het een indrukwekkende collectie geworden. | |
Andere ‘stripinstituten’Hans Matla is een legendarische verzamelaar in Nederland. Hij zou alles hebben wat er ooit verschenen is aan strips in Nederland, maar hield een paar jaar geleden op met verzamelen. Sindsdien probeert hij zijn verzameling als geheel te verkopen. Zijn vraagprijs schommelt in de media tussen de 1,8 en 3,7 miljoen euro en Matla zou de collectie het | |
[pagina 167]
| |
liefst onderbrengen bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Figuur 3. Het archiefvan Gerrit de Jager zoals dat opgeslagen stond op zijn zolder
Figuur 4. Enkele pulp-beeldromannetjes die in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw een korte periode van grote populariteit kenden
Die instelling heeft als nationaal depot in vele tientallen jaren een degelijke stripcollectie opgebouwd. Maar omdat de Nederlandse stripwereld grotendeels bestaat uit niet erkende, kleine uitgevers, en zij hun boeken dus vaak niet naar het nationaal depot sturen, is de verzameling verre van compleet. Aankoop van delen van de Matla-collectie zou een uitkomst kunnen zijn bij het inlopen van achterstanden, maar dat wil Matla niet. Wat hem betreft koopt | |
[pagina 168]
| |
men alles of niets en vooralsnog is het helaas het laatste geworden. De Koninklijke Bibliotheek biedt ook onderdak aan de vele duizenden stroken en tekeningen van de Toonder Studio's. Het Literatuurmuseum in Den Haag herbergt namelijk de literaire nalatenschap van Marten Toonder en dat museum zit in hetzelfde gebouw. Toonderonderzoekers kunnen dus nu op één vierkante kilometer over vele originele teksten en tekeningen van Toonder en zijn studiomedewerkers beschikken. Er zijn nog verschillende bibliotheken in Nederland die een meer dan gemiddelde stripcollectie bezitten. Dat zijn de stadsbibliotheken van Haarlem en Rotterdam. Vooral die van Rotterdam heeft ook een historisch gezien interessante collectie, maar omdat in beide instellingen geen specialist aanwezig is, zijn die collecties ‘in ruste’. Het Stripmuseum in Groningen, opgericht in 2004, had jarenlang de pretentie hét nationale stripcentrum te zijn. Helaas heeft het die pretentie nooit waar kunnen maken. Het museum heeft weliswaar een vaste opstelling en steeds wisselende exposities, maar er is geen collectie aangelegd. Het richt tentoonstellingen in met materiaal van buitenaf, soms zelfs materiaal uit het buitenland. In 2019 is er een overgang gepland naar een nieuwe locatie, maar daar gaat het stripmuseum ‘Storyworld’ heten, gaat het zijn schamele ruimte delen met animaties en games en wordt het in oppervlakte gehalveerd. Volgens ingewijden blijft er van de 1500 m2 nú, uiteindelijk 700 m2 over. Of het dan nog stripmuseum mag heten?Ga naar voetnoot5 Het tweede stripmuseum van Nederland, Strips!, werd in 2016 geopend in Rotterdam. Ik was zelf als adviseur een tijdje betrokken bij de voorbereidingen, maar ben voortijdig uit het project gestapt. Het museum ging nauwelijks een jaar na opening alweer failliet door een te optimistische begroting en het uitblijven van een grote bezoekersschare. De afwikkeling van het faillissement leverde de nodige publiciteit op omdat bruikleengevers hun eigen bezit moesten terugkopen uit de failliete boedel. | |
Het belang van verzamelaarsNederland kent een kleine, maar fanatieke groep verzamelaars. Hoewel deze groep zich grotendeels aan het zicht onttrekt, is het niet onbelangrijk contact te zoeken met deze mensen. Op de eerste plaats vanwege het feit dat deze verzamelingen vaak compleet zijn en omdat men de neiging heeft zo goed mogelijke exemplaren te verzamelen. Maar ook vanwege de enorm expertise die deze verzamelaars vaak bezitten. Gefocust op hun favoriete verzamelonderwerp hebben ze de neiging er alles over te willen weten en tot op de bodem uit te zoeken wat, waar, wanneer en door wie is verschenen en uitgegeven. Naast de al genoemde Hans Matla zijn er nog enkele verzamelaars bekend die meer dan 50.000 albums in bezit hebben, en vaak ook origineel materiaal.Ga naar voetnoot6 De erven van Stripschapoprich- | |
[pagina 169]
| |
ter P. Hans Frankfurther schonken een aantal jaren geleden de verzameling van hun vader aan de stripcollectie van de Bijzondere Collecties. Deze relatief kleine, maar wel erg fijne verzameling van circa 20.000 albums en boekjes bevat veel marginaal en onbekend materiaal dat je niet snel aantreft, veel materiaal in mint condition en veel materiaal dat gesigneerd is door de stripmaker. Ook bij andere verzamelaars zit mogelijk nog veel bijzonder en uniek materiaal. Ik heb er met een van hen wel eens over gespeculeerd om een belangenvereniging of stichting op te richten die de heren verzamelaars, het zijn zonder uitzondering heren, zou moeten begeleiden bij het eventueel afstoten of onderbrengen van hun verzameling bij instituten of instellingen en het delen van hun kennis. Anders is de kans groot dat zowel dat unieke materiaal als die in vele jaren opgebouwde kennis verloren gaat, wat toekomstig onderzoek weer zou bemoeilijken. Veel van hen zijn alleen óf hebben familie die met angst en beven de verzameling ziet groeien die men later zal erven. Een soort nationaal fonds behoort ook tot de mogelijkheden. Daar zouden instellingen, instituten of onderzoekers zich kunnen melden voor tentoonstellingen, onderzoeksmateriaal en dergelijke, en de kb eventueel voor haar depot. Maar zo'n plan verdient nadere uitwerking en de vanzelfsprekende vraag dringt zich op: wie zal dat allemaal gaan betalen? Desalniettemin is het in dit geval niet anders als bij vele andere ideeën en plannen: de kost gaat voor de baat uit. Investeren in verwerving, ontsluiting, opslag van materiaal én expertise zal uiteindelijk zorgen voor een mer à boire voor de onderzoeker. | |
De ‘betere’ stripMet de opkomst van de pc, smartphone en iPad is het aantal striplezers teruggelopen. Dat wil zeggen: degenen die van oudsher strips lazen en verzamelden zijn dat blijven doen, maar er komen aan de onderkant weinig jonge verzamelaars bij. Strips zijn met andere woorden in toenemende mate een hobby van oude mannen. Oude welgestelde mannen om precies te zijn, die genoeg geld hebben om zich wat te kunnen permitteren, maar die er ook waarde aan hechten een mooi boek in handen te hebben. Enerzijds heeft de antiquarische en veilingmarkt op het vlak van strips daardoor een hoge vlucht genomen, maar ook de bibliofilie heeft steeds meer voet aan de grond gekregen in de stripwereld. Stripuitgevers spelen daar handig op in. Edities worden drastisch in aantal teruggebracht, maar de uitvoering van de boeken wordt steeds mooier, luxer en exclusiever. Waren er in begin jaren tachtig nog vrijwel uitsluitend gebrocheerde en ingelijmde stripalbums (die vanaf de jaren negentig na een aantal keren lezen opdroogden, losraakten en uit elkaar vielen), tegenwoordig verschijnen strips veelal in een gebrocheerde én in een ingebonden editie. En steeds vaker verschijnt daar dan weer een luxe uitvoering van met linnen band, ingebonden met extra's (een ex libris of prent, gesigneerd en/of genummerd, of zelfs met een originele pagina) en in een beperkte oplage (namelijk zoveel exemplaren als er pagina's zijn). Het wordt dan voor de verzamelaar aantrekkelijker omdat hij kan kiezen. Hoewel de échte verzamelaar/bibliofiel van alle drie de varianten een exemplaar zal willen hebben, valt het op dat vooral het duurdere segment veel populairder geworden is. | |
[pagina 170]
| |
De beroerde bindkwaliteit in de jaren tachtig heeft ook gezorgd voor een andere hausse, namelijk de integrale heruitgave van strips. De slechte kwaliteit van de albums beperkte zich overigens niet tot de bindwijze. Ook de inkleuring kwam er in het drukwerk van die jaren vaak beroerd vanaf. Met de nieuwe inkleur- en druktechnieken kunnen oude albums nu veelal opnieuw ingekleurd en soms ook opnieuw vertaald en/of geletterd verschijnen. Door er vervolgens een dossier met een biografie, schetsen, tekeningen, foto's, facsimilé's en andere documenten aan toe te voegen en een paar albums in een kartonnen band samen te binden tot boeken van rond de 150 à 160 pagina's, kun je in enkele delen de reeksen van toen in een fraaie en kloeke editie opnieuw uitgeven. Deze manier van uitgeven doet voor het gevoel van veel striplezers recht aan hun oude liefde en deze integrale edities doen het dan ook geweldig goed. En hoewel veel verzamelaars om deze reden via veilingsites hun oude albums voor een klein prijsje van de hand doen, voegt de die-hardverzamelaar de integrale edities eenvoudigweg toe aan zijn toch al omvangrijke verzameling. Een derde ontwikkeling die hier niet ongenoemd mag blijven is het verschijnsel graphic novel. Overgewaaid uit Amerika werd dit predikaat geplakt op strips ‘voor volwassenen’ die over serieuze onderwerpen gaan, gelaagd zijn, doorgaans minder avontuurlijk en veel meer ‘literair’ zijn, en vaak op een afwijkend, namelijk normaal boekformaat (zeg: octavo) worden uitgegeven. Dit stripgenre is de laatste jaren in populariteit en belang toegenomen, maar heeft de ‘klassieke’ strip toch niet of nauwelijks kunnen verdringen. Een tijd lang werden boeken te pas en te onpas door de uitgevers bestempeld tot graphic novel omdat men meende dat dit predikaat ervoor zou zorgen dat een strip er serieuzer door zou worden genomen en een ander publiek zou aanspreken. Ook tot strip omgewerkte literaire romans van schrijvers als Gerard Reve, Jan Wolkers en Willem Elsschot werden graphic novel genoemd door de uitgevers. Niet door de maker ervan, Dick Matena, die ze slechts zag als een eerbetoon aan grote schrijvers die hem lief waren.Ga naar voetnoot7 Overigens woedt de discussie over toekenning van het stempel graphic novel tot aan de dag van vandaag voort, vooral binnen de stripwereld zelf. Veel stripmakers zien de term als een bedreiging omdat het een verschil zou maken tussen literaire, en dus kwalitatief hoogwaardiger strips waarin de psychologische ontwikkeling van de hoofdrolspelers een grotere rol zou spelen dan de gebeurtenissen, en de ‘gewone’ mainstreamstrip, zeg de strip waarin avonturen worden beleefd en waarin de hoofdrolspelers vaak wat ééndimensionaler zijn en nauwelijks een ontwikkeling doormaken. Mainstreamstripmakers voelen zich hierdoor een beetje weggezet als tweederangs stripmakers. De Stripmaker des Vaderlands, Margreet de Heer, maakte van deze nood een deugd door in november 2018 een graphic novelgids voor het onderwijs te presenteren. Zij deed hiermee een poging de ‘literaire’ strip salonfähig te maken voor het ckv-onderwijs door de nadruk te leggen op de vermeende literaire kwaliteiten van een vijftigtal graphic novels. Hoe het ook zij, dit type beeldverhaal haalt veel vaker de krant, en soms zelfs de literatuurkaternen, dan de mainstreamstrip. In die zin heeft het predikaat, al dan niet terecht, toch een positief effect voor de aandacht voor de strip in het algemeen. Hoe groot dat effect is zou een interessant onderwerp kunnen zijn voor onderzoek: hoe groot is de | |
[pagina 171]
| |
invloed van een goed gebruikt marketingconcept op de boekenverkoop. Maar het is met dit onderwerp niet anders dan met andere: vooralsnog wordt er niet méér literair-historisch of boekwetenschappelijk onderzoek gedaan. Wel duiken graphic novels steeds vaker op tussen de ‘gewone’ boeken in literaire boekhandels, dus het zaadje is geplant. Voor de fervente striplezers doen deze discussies er overigens veel minder toe. Die willen gewoon een goede strip lezen, graphic novel of niet. Maar het hoogtepunt voor veel verzamelaars is het bezit van een origineel, een tekening of pagina. Op deze markt is zo onderhand een kookpunt bereikt. De afgelopen jaren werden op veilingen astronomische bedragen betaald voor originele tekeningen van de strip Kuifje door Hergé en tekeningen van de tekenaar Franquin.Ga naar voetnoot8 Stripliefhebbers slaakten een zucht van verlichting. Eindelijk wordt hun liefhebberij beschouwd als ‘echte’ kunst. Er is dus veel gebeurd op de stripmarkt de afgelopen jaren, want terwijl het aantal striplezers afneemt en de oplages dalen, stijgen de prijzen over het algemeen, maar worden die stijgende prijzen voor lief genomen. Deze karakterverandering van de stripmarkt is zonder meer opmerkelijk en een uitgebreider onderzoek meer dan waard. | |
Onderzoek - secundaire literatuurAl is de strip dan een veronachtzaamde niche in de boekwetenschap, in het onderzoek van de populaire cultuur is het al ruim een halve eeuw een onderwerp dat ertoe doet.Ga naar voetnoot9 Het oprichten van het reeds genoemde Stripdocumentatiecentrum in 1970 kwam niet uit de lucht vallen. De strip had juist een belangrijke fase doorgemaakt omdat de ‘underground’ de strip veelvuldig in zijn communicatie gebruikt had. De jongeren gebruikten het medium om zich te verzetten tegen de gezapigheid van de generaties vóór hen. In de jongerenstrips waren seks en drugs veelvuldig aanwezig, maar ook bedreef men politieke satire door middel van strips. Dit leidde ertoe dat de strip voor de jongere generatie een normaal communicatiemiddel werd, wat twee kanten uit werkte. Enerzijds werd het ineens veel meer en veel pregnanter een medium voor (jong)volwassenen, anderzijds zag de commercie kansen om nieuwe bladen en series te starten voor een jong publiek. De jaren zeventig waren voor de ontwikkeling van de strip dan ook cruciaal. Het ‘kinderachtige’ ging er in die tijd grotendeels af en het medium werd serieuzer, volwassen. Deze ontwikkeling zou overigens grote economische gevolgen hebben voor de stripwereld in de jaren tachtig. Veel daarover is terug te vinden in het proefschrift Comics and co-evolutions. A study of the dynamics in the niche of comic publishers in the Low Countries (2012) | |
[pagina 172]
| |
van de Groningse econoom Rudi de Vries. Hoewel het proefschrift in eerste instantie vanuit een economisch perspectief werd geschreven, ontkwam De Vries er niet aan ook sociologische en maatschappelijke aspecten de revue te laten passeren. Het biedt daardoor inzicht in de ontwikkelingen van de strip in een zeer breed perspectief en kan een startpunt vormen voor veel vervolgonderzoek. Een van de meest opvallende conclusies die getrokken kunnen worden uit dit proefschrift is het feit dat de striptijdschriften die in het naoorlogse Nederland de stripmarkt hadden bepaald, in de jaren tachtig op hun retour gingen. Bladen als Sjors (van de Rebellenclub), Robbedoes, en later Kuifje, Pep en Eppo, waren in de jaren vijftig, zestig en zeventig de kweekvijvers voor jonge stripmakers geweest. Stevig ingeklemd tussen de strips van de gevestigde namen uit Frankrijk en België leerden jonge Nederlandse stripmakers het vak. Om vervolgens uit te groeien tot de leermeesters van de volgende generatie, die inmiddels op zijn beurt alweer tot de gevestigde orde gerekend kan worden. Vanaf begin jaren tachtig, met het toenemende belang van de strips voor volwassen lezers, nam het belang van de stripbladen af en de uitgave van complete albums toe. Lezers hadden steeds minder zin om strips in feuilletonvorm te lezen en elke week te moeten wachten op de volgende twee of vier pagina's van een verhaal. Gevolg was dat de bladen in steeds kleinere oplagen werden gepubliceerd en uiteindelijk stuk voor stuk verdwenen. Waarmee indirect de kans voor veel jong talent werd weggenomen om zich in de veilige kweekvijver van een stripblad te ontwikkelen. De strip had het dan ook zwaar vanaf halverwege de jaren tachtig en in de jaren negentig.Ga naar voetnoot10 Een ander boek poogde de hele geschiedenis van de Nederlandse strip te beschrijven. Dit boek getiteld Strips! verscheen bij de gelijknamige tentoonstelling in Museum Meermanno - Huis van het boek (2013). Voor dit boek werden vier stripjournalisten gestrikt elk voor één of twee periodes uit de geschiedenis. Ik baseerde het onderzoek voor mijn hoofdstuk over de periode 1975-1990 grotendeels op uit artikelen bij elkaar gelezen kennis, maar tevens op de Comiclopedia, een online stripencyclopedie, geïnitieerd door wijlen Kees Kousemaker, oprichter en eigenaar van stripantiquariaat Lambiek te Amsterdam.Ga naar voetnoot11 Kousemaker had in 1979 al eens een gedrukt Stripleksikon uitgebracht dat de basis vormde voor de online encyclopedie die nog steeds wordt bijgehouden door oud-medewerkers. Inmiddels staan er meer dan 20.000 stripmakers wereldwijd op met daaronder alle belangrijke Nederlanders uit verleden en heden. Bovendien is er een tijdlijn opgenomen met daarop de geschiedenis van de strip en wat daarmee samenhangt in Nederland. Door medewerking van veel stripmakers persoonlijk en een aantal kenners komt er steeds meer verdieping en is de Comiclopedia inmiddels wereldwijd een van de meest geraadpleegde stripinformatiewebsites. Mede door de democratische, Wikipedia-achtige manier van werken, gebruikers kunnen aanvullingen en correcties insturen | |
[pagina 173]
| |
die na grondige controle en redactie worden toegevoegd, is de kwaliteit van de geboden informatie doorgaans goed op orde en up-to-date. Andere belangrijke gedrukte informatiebronnen voor de bestudering van de strip en zijn geschiedenis zijn de stripinformatietijdschriften. Bij de oprichting van vereniging Het Stripschap in 1967 was vanaf het begin duidelijk dat er een blad moest komen waarmee leden van de vereniging op de hoogte gehouden konden worden en verder geïnformeerd. Stripschrift werd de titel van dit blad en het bestaat inmiddels 50 jaar en is daarmee het langst bestaande stripinformatietijdschrift ter wereld.Ga naar voetnoot12 In de meer dan 450 afleveringen werden talloze stripmakers geïnterviewd, boeken besproken en beschouwende artikelen en columns gepubliceerd. Het blad is daarmee een van de rijkste bronnen voor de Nederlandse stripgeschiedenis. Navolging kon niet achterwege blijven. Bladen als Striprofiel en later StripNieuws, het huidige ledenblad van Het Stripschap, deden soortgelijk werk en vormen minder omvangrijke, maar even belangrijke bronnen. In de jaren tachtig kwam het fenomeen van de fanzines op, blaadjes die door fans van strips of stripmakers werden samengesteld en uitgegeven. Doorgaans verschijnt dat soort bladen een paar jaar, waarna het enthousiasme inzakt. Maar dat laat onverlet dat deze bladen, waaraan ook de betreffende stripmaker vaak zelf meewerkt, veel interessante informatie kunnen bevatten.Ga naar voetnoot13 Helaas geldt ook hier, zoals vaker het geval is bij strips, dat door de obscuriteit en de geringe oplage en verspreiding, deze bladen uiterst zeldzaam zijn. Verzamelaars bieden daarbij vaak uitkomst. Een aantal jaren geleden ontving de stripcollectie van de Bijzondere Collecties van een verzamelaar van een aantal van dit soort fanzines vrijwel alle afleveringen. De tijd en het geld dat een liefhebber-verzamelaar aan het zorgvuldig bijeen vergaren van een dergelijke collectie kan besteden zou niet snel door een instelling kunnen worden geëvenaard. Vandaar het grote belang van verzamelaars voor bijzondere collecties in het algemeen. In dezelfde periode waarin de stripinformatiebladen opkwamen was er een toename waarneembaar van de verschijning van boeken over strips, over het algemeen uit dezelfde hoek afkomstig als de fanzines. Aanvankelijk waren dat publicaties die zelf in elkaar gezet werden en vermenigvuldigd met behulp van een stencilmachine. Maar in toenemende mate werd ook de echte drukpers waardig geacht boeken over strips te drukken. De volwassen geworden striplezers uit de jaren vijftig en zestig zochten verdieping en als die er niet was, zette men het zelf op een schrijven. Zo werden in het laatste kwart van de twintigste eeuw biografieën en boeken met beschouwingen over strips gepubliceerd, artikelen werden verzameld en gebundeld én, ook van groot belang voor de stripbestudering, er ontstonden verschillende bibliografieën, waaronder de legendarische bibliografie van Hans Matla.Ga naar voetnoot14 In deze bibliografie, feitelijk een catalogus van Matla's eigen bezit, werden alle stripboeken en -tijdschriften opgenomen in alle verschijningsvor- | |
[pagina 174]
| |
men, drukken en varianten, inclusief een verschijningsdatum (vaak niet vermeld in de boekjes) en een aanschafprijs. Op dat laatste valt inmiddels het nodige af te dingen, te meer daar de markt zeer ernstig veranderd is de laatste twintig jaar. Maar vele jaren was de Matla-bibliografie een handboek voor verzamelaars, handelaren en bibliothecarissen. Naast de Matla-bibliografie verscheen er eind jaren zestig ook voor het eerste een bibliografie over het werk van Marten Toonder.Ga naar voetnoot15 Ook dit naslagwerk zou het tien jaar uithouden als handboek voor Toonderverzamelaars. Maar voor deze uitgave geldt eveneens dat hij inmiddels sterk verouderd en deels achterhaald is. Het zou thans meer voor de hand liggen er een online bibliografie van te maken die veel beter up-to-date te houden is. Overigens zijn er al dergelijke online bibliografieën, al bevatten die doorgaans minder informatie dan Matla plachtte op te nemen (een goed voorbeeld is: www.stripinfo.be). Desalniettemin geeft het aan hoe groot de behoefte aan dit soort publicaties was in de jaren zeventig. Van de hoeveelheid onderzoek dat toen gedaan is, profiteren we nog steeds. Een ander apart en interessant genre secundaire stripliteratuur wordt gevormd door de publicaties over auteursrecht. Daarin wordt middels voorbeelden uit de praktijk getoond hoe de grenzen van dat copyright werden verkend. De jongeren die begin jaren zeventig met hun strips de oudere generatie wat op probeerden te porren en te jennen door het publiceren van anti-establishment en pornografische strips, ontzagen de strips uit hun jeugd niet. De generatie van gevestigde stripmakers werd flink onder vuur genomen in de vorm van satirische navolging en parodieën. Daarin ging men zo ver dat af en toe het copyright onder druk kwam te staan. Eind jaren zeventig werd een aantal processen gevoerd door voornamelijk Belgische stripmakers tegen parodieën op hun werk. De grote kranten werden er mee gehaald. Twee dossiers sprongen er met name uit. De Kuifje-parodie Kuifje in Zwitserland en de Suske & Wiske-parodie Suske en Wiske en de Glunderende Gluurder. In het gewraakte Kuifje-album treedt de hoofdrolspeler op als een ongeschoren zuiplap die ook nog eens seks heeft met operazangeres Bianca Castafiore. En ook Kapitein Haddock gaat in deze parodie aan de rol. Hergé probeerde de verkoop van deze parodie tegen te gaan omdat hij vond dat zijn auteursrechten werden geschonden. De Belgische maker van de parodie werd in eigen land schuldig bevonden en veroordeeld tot een geldboete. Toen kort daarop de parodie in Nederland verscheen, opende Hergé opnieuw de aanval via een juridische procedure. Maar in Nederland werd de maker vrijgesproken, omdat de rechter van mening was dat Kuifje in Zwitserland niet als plagiaat kon worden beschouwd omdat herkenbaar was dat het werk niet van Hergé afkomstig kon zijn en dat dus geen inbreuk op de Auteurswet had plaatsgevonden, evenmin als Hergés morele rechten geschonden werden. Ook stripmaker Willy Vandersteen en zijn uitgever spanden in 1982 rechtszaken aan tegen parodiemakers. Enerzijds tegen het pornografische album De glunderende gluurder van Ben Jansen en Hanco Kolk, anderzijds tegen de krakersparodie De keizerkraker van Johnn Bakker. Omdat de boeken precies zo waren uitgevoerd als de officiële publicaties van Standaard Uitgeverij werd door de uitgever geëist dat ze uit de handel werden ge- | |
[pagina 175]
| |
haald. De uitgevers van de parodieën maakten hierop uitgaven met een heel ander omslag en konden zo de verkoop weer een tijdje voortzetten. De rechter vond namelijk de pornografische situaties in De glunderende gluurder en het anti-autoritaire gedrag van de hoofdfiguren in De keizerkraker té afwijkend van het normale gedrag van de personages van Vandersteen. De lezers zouden het verschil tussen origineel en parodie echt wel kunnen zien, zodat de boeken mochten blijven verschijnen. Stripmakers toonden zich over deze uitspraken ernstig verontrust. In Stripschrift 27 verscheen een brandbrief van Har Brok en in een interview met Martin Lodewijk schetste deze wat de uitspraak van de rechter zou kunnen betekenen voor de Nederlandse stripwereld. Beiden waren van mening dat stripfiguren vogelvrij werden en dat anderen met het succes van de oorspronkelijke stripmakers op de loop konden gaan. Het probleem was de dunne lijn die loopt tussen parodie en plagiaat. De rechter betoogde dat als de geparodieerde stripfiguren overduidelijk dingen deden die ze in hun reguliere verhalen nooit zouden doen, er dan sprake zou zijn van een parodie. Dat zou dus het geval zijn geweest bij de hierboven genoemde albums. En daarom werden de makers niet vervolgd. Maar de stripmakers waren een andere mening toegedaan. In geval van Kuifje betoogde Hergé dat hoe dan ook niemand aan zijn creatie mocht zitten, omdat hij zich als maker zodanig identificeerde met zijn creatie Kuifje dat er aan zijn integriteit werd gemorreld bij een parodie. In de zaak rond het werk van Vandersteen werd uiteindelijk in hoger beroep vastgesteld dat de nabootsing van de hoofdfiguren veel verder was gegaan dan voor een parodie noodzakelijk was. Ook daarin werden Vandersteen en zijn uitgever in het gelijk gesteld. De parodieën op zowel Hergé als Vandersteen verdwenen uit de winkels. Uit al deze ophef vloeiden diverse publicaties voort. Los van het feit dat de lol er na de rechtzaken snel af was en de reeks parodieën weer opdroogde, zette het debat toch de toon over wat wel en niet mogelijk was, waar men het copyright overtrad en waar parodiëren nog was toegestaan. Ook in breder boekhistorisch perspectief zijn deze casussen interessant, want in boeken zonder plaatjes zijn de grenzen tussen parodie en plagiaat eveneens niet altijd even scherp.Ga naar voetnoot16 Strips speelden dus een sleutelrol in een principiële kwestie die het genre van de strip ver overstijgt. | |
Stripmakers en -uitgevers - geschreven en gedrukte bronnenUit het voorgaande mag duidelijk worden dat er best wat bronnen beschikbaar zijn voor onderzoek. Maar er is nog een flinke slag te slaan. Zo ontbreekt het nagenoeg aan archieven van stripuitgevers en stripwinkels zodat er niet veel duidelijkheid is over de economische aspecten van de handel in strips. Daarvoor zijn redenen aan te wijzen. Strips lij- | |
[pagina 176]
| |
den aan een slecht imago, ik sneed dat aan het begin van dit artikel al aan. En ondanks dat de wetenschap zich er in zekere mate mee heeft beziggehouden, was er weinig daadwerkelijke belangstelling en is er weinig echt beleid gemaakt, c.q. gericht verzameld zoals dat in een breder boekhistorisch kader wél gebeurde. Er is vooral passief verzameld, ‘dat wat er op ons afkomt’. Daaraan ligt een tweede groot probleem ten grondslag, het gebrek aan grondige kennis over het onderwerp bij de verzamelende instellingen. Ook wreekt zich het gebrek aan netwerk enerzijds en het feit dat makers en uitgevers de weg naar de instellingen niet weten te vinden anderzijds. Figuur 5. Het kantoor van Swan Features Syndication waar de stripclichés in de rekken opgestapeld lagen, klaar voor verzending aan kranten
In de loop van de jaren zijn er vele tientallen uitgeverijen geweest die zich specialiseerden in strips. En al zijn strips altijd als marginaal beschouwd en was het marktaandeel klein, er is toch wel degelijk sprake van een gespecialiseerde vorm van uitgeven, die in sommige gevallen ook succesvol is. Vooral de laatste vijfentwintig jaar is een aantal stripuitgevers actief geweest dat professioneel en economisch gezien serieus genomen kan worden. Op dit moment zijn de grote partijen Sanoma uit Hoofddorp, Uitgeverij L in Oosterhout en Silvester Strips in Den Bosch. Enkele kleinere maar reeds lang bestaande uitgevers zijn Arboris uit Zelhem, Scratch Books uit Amsterdam, Sherpa uit Haarlem en Soul Food Comics uit Arnhem. Van deze uitgeverijen zijn de laatste twee feitelijk eenmansbedrijven, wat je aan de kwaliteit van de uitgaven overigens niet afziet. | |
[pagina 177]
| |
Maar ook als we het economische aspect laten voor wat het is, zijn stripuitgevers vaak interessante bedrijven van gedreven uitgevers die hun nek uitstaken en uit hun handel alles wisten te halen wat er in zat. Enkele grote namen in dat verband zijn Marten Toonder (stripmaker, maar ook uitgever), Ger van Wulften (sp, Xtra, cic), Hans van den Boom (Arboris) en Har van Fulpen (Drukwerk). Zij baanden begin jaren zeventig de weg voor de strip die daarna een hoge vlucht nam. Deze wat kleinere uitgevers met slechts één of enkele medewerkers functioneerden naast commerciële reuzen als Amsterdam Boek, Oberon, Uitgeverij Helmond en Nederlandse filialen van buitenlandse uitgevers als Dupuis, Dargaud en Casterman. Al deze grotere partijen waren gelieerd aan en sterk afhankelijk van de buitenlandse, lees Franse en Belgische, markt. Genoemde uitgevers hebben allemaal een archief gevormd en inmiddels is het contact gelegd en zijn ze van hun eigen historisch belang in meer of mindere mate doordrongen. Eigenlijk is Toonder de enige wiens archief tot op de dag van vandaag professioneel wordt beheerd en uitgebaat. De Toonder Compagnie, die zich vooral bezighoudt met het in de gaten houden van Toonders auteursrechten en publicaties én die van zijn schrijvende familieleden, bracht het archief en de tekeningen van de Toonder Studio's onder bij het Literatuurmuseum, voorheen Letterkundig Museum, in Den Haag. Van het bedrijf Swan Features Syndication met een directe link aan de Toonder Studio's kwam het archief bij toeval een aantal jaren geleden terecht bij de Bijzondere Collecties van de UvA. Behalve de ongeveer vijfduizend originele tekeningen die zich in dit archief bevinden, zitten er ook enkele honderden documenten in (correspondentie, contracten, administratie).Ga naar voetnoot17 Bij het schrijven van de geschiedenis van de Toonder Studio's door Jan Willem de Vries werd veelvuldig gebruik gemaakt van dit archief.Ga naar voetnoot18 Toonder werkte namelijk aanvankelijk samen met Anton de Zwaan, oprichter en directeur van Swan Features. Toen Toonder zich steeds meer met animatie wilde gaan bezighouden, stapte De Zwaan uit het bedrijf en begon hij voor zichzelf. Zijn bedrijf werd commercieel uiterst succesvol en zou tot in de jaren tachtig bestaan. Omdat het archief dat bewaard is gebleven vooral de periode 1946-1955 beslaat, is het een rijke bron voor inzicht in het reilen en zeilen van de beginjaren van de uitgeverij van Toonder. Onderzoekers hebben zich tot nu toe slechts gemeld voor specifieke documenten of delen uit de collectie, maar er zal aan de hand van dit archief ook veel te leren zijn over verschijnselen als syndication: de verkoop van titels, in dit geval dus specifiek van strips, aan kranten en tijdschriften. De Zwaan trok de wereld rond om de strips die geproduceerd werden door de Toonder Studio's, maar ook door onafhankelijke stripmakers die hij zelf onder contract had, te verkopen aan kranten en tijdschriften in binnen- en buitenland. Van Amerika, tot de Filipijnen, van Australië tot Denemarken, Nederlandse strips deden het internationaal goed in de jaren vijftig tot en met zeventig. Naar de rol van Nederlandse boekhandelaren/uitgeverijen/agentschappen in verspreiding van strips is nog weinig tot geen onderzoek gedaan. Dit archief ligt dus nog braak en het zou interessant zijn het eens te | |
[pagina 178]
| |
leggen naast buitenlandse syndicationgiganten als het Franse Opera Mundi en het Amerikaanse King Features Syndication.Ga naar voetnoot19 | |
Sprekende bronnenMaar los van de papieren archieven is er nog een andere bron die tot nu toe nogal verwaarloosd werd: de gesproken geschiedenis (oral history). De emancipatie van de strip had zijn grootste vlucht aan het begin van de jaren zeventig. De mensen die daarvan ooggetuige en deelgenoot waren, leven grotendeels nog. Voor het boek Onder de toonbank schreef ik een hoofdstuk over de pornografische strip in Nederland, die zijn hoogtijdagen kende in de jaren zeventig.Ga naar voetnoot20 Omdat daarover vrijwel geen gedrukte informatie beschikbaar was, heb ik stripmakers, maar vooral ook uitgevers geïnterviewd. Zij wisten mij uit de eerste hand van de nodige informatie te voorzien. ‘Dichtung’ en waarheid konden van elkaar worden onderscheiden door tijd- en vakgenoten met uitspraken van anderen te confronteren. Op die manier kon de ingewonnen informatie worden opgeschoond en voor het eerst wat uitgebreider worden vastgelegd op papier. Systematisch interviewen, eventueel aan de hand van vooraf beschikbaar gestuurde vragenlijsten, zou het vastleggen van de geschiedenis van een belangrijke periode uit de strip(uitgeef)geschiedenis kunnen versnellen. Dat is in meerdere opzichten van belang. Niet alleen speelt de leeftijd van de hoofdfiguren een rol, maar ook het verloop in de stripwereld. Omdat dat altijd een beetje een wereldje is geweest waarin liefhebbers en hobbyisten een rol speelden, was het een komen en gaan van spelers. Sommigen van die kortstondige participanten hebben geen rol van betekenis gespeeld, anderen een relatief grote. Het vastleggen van deze persoonlijke verhalen, juist van degenen die weer onder de radar verdwenen zijn, kan een schat aan nieuwe informatie opleveren. De gesproken informatie verifiëren door ze aan ooggetuigen voor te leggen is één manier om tot objectieve geschiedschrijving te komen, de andere is vanzelfsprekend de verificatie aan de hand van gedrukte en geschreven bronnen. Ook daarom is het van belang nu beleid te maken en actief hoofdrolspelers en hun archivalia op te sporen en te benaderen. Van een aantal van hen heb ik inmiddels begrepen dat er archief voor handen is, van een enkeling heb ik ook al materiaal in kunnen zien. Maar het is ook de taak van de boekhistoricus die ooggetuigen ervan te overtuigen dat hun archief van belang is voor de geschiedschrijving. Want interessant genoeg kijken velen van hen met scepsis naar de sporen die ze achter laten. Misschien is het typerend voor de generatie, maar ze nemen zichzelf en hun activiteiten niet half zo serieus als een boekhistoricus zou doen. Toen Har van Fulpen mij in een interview vertelde dat hij degene is die Piet Schreuders op het pad van het lay-outen en vormgeven heeft gebracht, schoot het door mijn | |
[pagina 179]
| |
hoofd dat als dat niet gebeurd was Schreuders de vpro-gidsomslagen gedurende vele jaren wellicht niet had vormgegeven. Terwijl dát nu juist als een belangrijk voorbeeld wordt gezien van de vormgeving van Nederlandse tijdschriften in de afgelopen kwart eeuw.Ga naar voetnoot21 Hetzelfde geldt vanzelfsprekend voor de grotere uitgevers, maar evenzeer voor stripwinkels en stripmakers. Kortom, er moet nodig een mentaliteitsomslag komen, strips zijn (boek)historisch gezien wel degelijk interessant. | |
Tot slotAlle spelers in het veld van de stripgeschiedenis moeten leren niet te sceptisch te zijn over het eigen belang. Dat belang wordt vastgesteld door de historicus en na verloop van tijd. Daarvoor is het dus van belang over bronnen te kunnen beschikken. Maar bronnen kunnen pas op waarde worden geschat als ze gebruikt worden voor onderzoek, terwijl er pas onderzoek gedaan wordt als er bronnen zijn die een zekere historische waarde blijken te bezitten. Ziedaar het dilemma van de wetenschapper die onderzoek doet naar populaire cultuur in het algemeen en naar de stripcultuur in het bijzonder. Onderzoek met een boekwetenschappelijk perspectief op strips zou zeer productief kunnen zijn. Strips worden nu nog te veel bestudeerd binnen een beperkte kring van stripliefhebbers, terwijl er nog zeer veel te ontdekken valt dat het striphistorisch perspectief verre overstijgt. |
|