scheiding, want uitgever De Clerck bewoog zich op alle fronten: boeken, boeken met prenten, losse prenten, enzovoort.
Wouter de Vries duikt in het werk van de opvattingen van drukker en schrijver Willem Goeree en zijn geïllustreerde Bijbelse geschiedenissen. De prenten die hij onder andere afbeeldde in zijn Republiek der Hebreeën waren gebaseerd op een diepgravende kennis van kunst en architectuur, maar vooral ook van een specifieke opvatting over de wijze waarop de lezer of toeschouwer zichzelf in de historische ruimten moest voorstellen. Goeree ontwikkelde in de zeventiende eeuw dus al denkbeelden die wij nu onder het denken over virtual reality zouden scharen.
De Franse drukker Bernard Picart die in de vroege achttiende eeuw in de Republiek huwelijksprenten vervaardigde, staat centraal in de bijdrage van Nelke Bartelings. De prenten werden gebruikt om speciale boekjes met huwelijksgedichten te verluchtigen. Bartelings gebruikt Lawrence Sipes' notie van het begrip synergie om te toetsen hoe tekst en beeld in Picarts drukwerk elkaar beïnvloedden. De Fransman wist met custom made prenten voor een specifiek huwelijkskoppel een veel breder algemeen in prentkunst geinteresseerd publiek aan te spreken..
Emilie Sitzia onderzoekt de verbeeldingen van het beroemde sprookje Doornroosje, oftewel Sleeping beauty, in enkele geïllustreerde uitgaven uit de negentiende een twintigste eeuw. Het blijkt dat de keuzes die de illustratoren maakten voor het uitlichten van bepaalde scènes en de verbeelding daarvan een enorme en zelfs essentiële impact hebben op de boodschappen die het boek afgeeft over de aard van het verhaal.
Jos van Waterschoot wijdt zich aan het onderzoek van en naar de Nederlandse strip. Hij pleit er hartstochtelijk voor om de strip en het stripverhaal ook eens in het centrum van de boekhistorische aandacht te brengen. Volgens Van Waterschoot is de (Nederlandse) strip al veel te lang een genre dat slechts door een handjevol onderzoekers wordt bestudeerd. Hier ligt nog veel vruchtbare grond om met boekhistorische en bibliografische kennis te ontginnen. Ook het bewaarbeleid rond de Nederlandse strip verdient volgens hem ruimere aandacht.
Het themagedeelte wordt gecompleteerd door Arthur Crucq die zijn beschouwing wijdt aan een heel bijzonder soort boek, namelijk het kunstenaarsboek. Het kunstenaarsboek is een kunstwerk op zichzelf en het beeld is hierin volstrekt niet meer dienstbaar aan een eventuele tekst. Het beeld wordt in het kunstenaarsboek zelf verhaal of structuur, maar nog altijd in boekvorm. De Nederlandse kunstenaars die Crucq bespreekt streven er naar om alle aspecten van de boekvorm uit te buiten voor hun werk.
Natuurlijk biedt ook deze editie van het Jaarboek weer enkele artikelen die niet of zijdelings met het thema van doen hebben, maar die andere interessante gezichtspunten openen. Jeroen Jansen weet in zijn artikel over de drukker Cornelis van de Plassche mooi in kaart te brengen hoe die in de zeventiende eeuw langzamerhand het alleenrecht wist te krijgen voor de uitgaven van zijn jeugdvriend Gerbrand Bredero. Marja Smolenaars neemt het Ghildt boeck en de reglementen van de Haarlemse drukkers onder de loep en weet daardoor heel veel informatie te achterhalen over de meesterproeven die men in de achttiende eeuw aldaar moest doorlopen.