Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 25
(2018)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd[p. 253] | |
Mart van Duijn
| |
Voorwoord, inleiding en redactioneelMet het jaarboek dat u nu in handen houdt meegeteld, zijn er 25 jaargangen verschenen, met in totaal achttien voorwoorden, inleidingen en redactionelen. Zowel inhoudelijk als qua vorm zijn deze vrij uiteenlopend. Zo kent het Jaarboek de traditionele ‘inlei- | |
[p. 254] | |
ding’, bijvoorbeeld in jaargang 6 (1999) van de hand van Hannie van Goinga, en het wat langere ‘bij wijze van inleiding’, met het duidelijkste voorbeeld in het eerste jaarboek (1994) door Han Brouwer. Maar er zijn ook min of meer volledige artikelen die de rol van voorwoord of inleiding op zich nemen, zoals in jaargang 12 (2005), ‘Vrouw en boek’ door Boudien de Vries. Verder is er het ‘woord vooraf’ dat in jaargang 4 (1997) zijn intrede doet, maar na enige jaargangen vervolgens niet meer gebezigd wordt. En dan is er nog het kort en bondige ‘redactioneel’, dat in jaargang 16 (2009) geïntroduceerd werd door Berry Dongelmans als inleiding op een ‘semi-speciaal’ nummer ter gelegenheid van de afsluiting van het stcn-project, en dat vooral de laatste jaren het Jaarboek inleidt. Voor het gemak zullen al deze soorten en maten hier aangeduid worden als ‘voorwoord’ en alleen worden geëxpliciteerd wanneer dat noodzakelijk is. De verschillende redacties en eindredacteuren lijken zo hun eigen voorkeuren gehad te hebben wat betreft de aanvang van het Jaarboek, van lang en zwaar inhoudelijk tot kort, luchtig en informatief. Het beleid is in ieder geval altijd geweest dat alleen zogenoemde themanummers een voorwoord kregen. Alleen in jaargang 11 (2004) is daar eenmalig van afgeweken en doorbreekt Adriaan van der Weel het ‘gebruikelijke redactionele zwijgen in een algemeen (niet thematisch samengesteld) nummer’.3 Vanaf het eerste jaarboek verschijnt er ongeveer om het jaar een themanummer dat in zijn geheel is gewijd aan een onderwerp. Daar komt vanaf jaargang 20 (2013) verandering in; vanaf dan bevat elk jaarboek een themagedeelte. Daarmee wordt meteen het traditionele redactionele stilzwijgen definitief doorbroken: voortaan wordt elk jaarboek voorzien van een inleidend stukje. Het twintigste jaarboek bevat zelfs een voorwoord én een introductie, van respectievelijk de voorzitter van de nbv en de hoofdredacteur, ter gelegenheid van het vierde lustrum. Daarna bevat het Jaarboek uitsluitend nog een redactioneel. | |
Een richting voor het JaarboekIn de geschiedenis van het Jaarboek neemt de eerste jaargang (1994), en daarmee ook het voorwoord daarin, uiteraard een bijzondere plaats in. Het geeft de richting aan die de eerste redactie voor het Jaarboek voor ogen had. ‘Bij wijze van inleiding’ schrijft Han Brouwer daarin over de vele geschiedenissen van het boek en over drie generaties boekhistorici. De eerste generatie wordt volgens hem gevormd door liefhebbers, zoals de Haarlemse uitgever Arie Cornelis Kruseman die uit liefde voor het boekenvak zijn Bouwstoffen voor een geschiedenis van de Nederlandschen boekhandel (Amsterdam 1886-1887) samenstelde. Met de tweede generatie professionaliseerde de boekwetenschap en werd deze een academische discipline. Dat kwam het sterkst tot uiting in de aanstelling van Herman de la Fontaine Verwey als bijzonder hoogleraar in de wetenschap van het boek en de bibliografie aan de Universiteit van Amsterdam in 1954. Samen met Wytze Hellinga zou hij het belangwekkende werk Kopij en druk in de Nederlanden (Amsterdam 1962) uitgeven. Ongeveer in diezelfde periode werkte Isabella van Eeghen, adjunct-archivaris van het Amsterdamse Gemeentearchief, aan De Amsterdamse boekhandel 1680-1725 (Amsterdam 1960-1978). | |
[p. 255] | |
De derde generatie boekhistorici, vanaf ongeveer 1980, bouwt voort op de bovenstaande werken en de opvattingen van De la Fontaine Verwey en Hellinga. Zij stonden een brede benadering van de geschiedenis van het boek voor, voorbij de materiële aspecten en tevens gericht op de cultuurgeschiedenis van het boek; een aanpak die door onder meer de Leidse boekhistoricus Bert van Selm werd opgepikt. Voor deze derde generatie boekhistorici ligt de wereld open, volgens Brouwer, dankzij figuren als Robert Darnton en Roger Chartier die met hun ideeën en modellen de mogelijkheid bieden de geschiedenis van het boek in de volle breedte te bestuderen. Brouwer beschrijft de boekgeschiedenis op dat moment dan ook als een ‘uitwaaierend multidisciplinair onderzoeksveld, waar oud en nieuw, traditie en innovatie naast elkaar bestaan, invalshoeken en benaderingen elkaar kruisen, maar met een gemeenschappelijk idee: de plaats van het boek in de ontwikkeling van cultuur en maatschappij.’4 Een welomschreven programma over ‘hoe boekgeschiedenis bedreven en geschreven zou moeten worden’ was er echter nog niet en daar werd op dat moment ook geen discussie over gevoerd in Nederland.5 Juist daarin lag volgens het eerste voorwoord de richting van het Jaarboek, namelijk om een ‘staalkaart te geven van verschillende benaderingen, invalshoeken en thema's bij de hedendaagse bestudering van de bonte wereld van het boek.’6 Maar wel gericht op thema's van cultuur-, literair- of boekhistorische aard, met aandacht voor de gehanteerde methode en werkwijze. In lijn met die visie moest het Jaarboek een platform en podium worden voor ‘de recente veelzijdige belangstelling voor het boek in heden en verleden, voor uiteenlopende benaderingen en invalshoeken bij de bestudering van de rol en functies van het boek in cultuur en maatschappij.’7 De redactie wilde met het Jaarboek onderzoek stimuleren en initiëren, en bijdragen aan de vorming van een discipline in wording. | |
Een discipline in wordingIn het Jaarboek komt ‘de bonte wereld van het boek’ steeds weer naar voren, daarvan getuigt overduidelijk de index op alle artikelen die in de afgelopen 25 jaar zijn verschenen en die achter in dit 25e jaarboek (2018) is opgenomen. Het bonte van die wereld blijkt ook uit de verschillende themanummers of deelthema's, die de ene keer ingaan op een specifiek aspect binnen het boekenbedrijf, zoals distributie (jaargang 8, 2001), en de andere keer meer op de materiële aspecten van het boek, zoals bijvoorbeeld vormgeving en papier (jaargangen 19 en 21, 2012 en 2014). Ook wordt het boek in enkele van die themanummers in een breder cultuurhistorisch perspectief geplaatst, zoals het geval is in jaargang 12 (2005), die zich richt op de rol van de vrouw in de wereld van het boek. In vrijwel alle voorwoorden, inleidingen en redactionelen wordt die brede insteek benoemd en soms bezon- | |
[p. 256] | |
gen. Slechts in enkele gevallen wordt gereflecteerd op het vakgebied van de boekwetenschap zelf en ingegaan op de koers van het Jaarboek. Niet geheel toevallig is dat in die jaarboeken die een voor de nbv belangrijk jaar markeren. Zoals in jaargang 11 (2004), waarin in het voorwoord kort wordt terugkeken op de voorgaande tien jaargangen. De toenmalige redactie concludeert dat er weliswaar geen ontevredenheid is over de afzonderlijke bijdragen, maar dat het Jaarboek een duidelijker positie zou mogen innemen in het boekhistorische debat en meer zou mogen reflecteren op het vakgebied. De redactie geeft het voornemen aan om voortaan in iedere jaargang tenminste één bijdrage op te nemen die het debat zou moeten stimuleren. In dat jaarboek was dat een review-artikel door Wim Heijting van A handbook for the study of book history in the United States (Washington dc 2000), Perspectives on American book history. Artifacts and commentary (Amherst 2002) en The book history reader (New York 2002). Geconcludeerd wordt dat de sociologische benadering van Don Mckenzie, door hem uiteengezet in 1986, daarin geen gevolg heeft gekregen. Tegelijkertijd dwingt de opkomst van het wereldwijde web in die periode tot het opnieuw positie bepalen van de boekwetenschap in Nederland en Vlaanderen. De redactie doet daarom een oproep tot een kritisch debat en reikt daar discussiepunten voor aan, ‘zoals [...] de historiografische opvattingen in de boekgeschiedenis; de aard en omvang van de interdisciplinariteit in de boekwetenschap; de vraag naar de waarde (en legitimiteit) van boekhistorische methoden en technieken, enzovoort.’8 In het jaarboek van 2010 werd Kopij en druk in de Nederlanden als uitgangspunt genomen om de toenmalige stand van de boekwetenschap af te zetten tegen de situatie in 1962. Daarmee werd dus specifiek gekeken naar de behaalde resultaten van de boekhistorici die door Brouwer bestempeld waren als ‘derde generatie’. In het voorwoord uit 2010 wijst Berry Dongelmans, net als Brouwer zestien jaar daarvoor, op de rijkdom aan boekhistorische theorieën en modellen waar gebruik van gemaakt kan worden. Bovendien wijst hij op nieuwe benaderingen zoals receptie-esthetica, lezersonderzoek, de relatie tussen vorm en doelgroep en de sociologie van het boek. De discipline lijkt in 2010 nog verder uitgewaaierd en flink gegroeid te zijn, volgens Dongelmans mede dankzij de in 1993 opgerichte Nederlandse Boekhistorische Vereniging en het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Hij concludeert dan ook dat de boekwetenschap zich als discipline ‘allengs heeft weten te nestelen’.9 Maar de discipline vertoont ook groeipijnen, zo lijkt het. Zo zou er volgens sommigen te weinig op het vak zelf gereflecteerd worden, wat heeft geleid tot een vooral beschrijvende aanpak. Bovenstaande kritiek kwam tevens naar voren naar aanleiding van het door de nbv georganiseerde congres ‘Aanstormend en gevestigd’ op 6 april 2010, over de stand van de boekwetenschap in Nederland. In De boekenwereld (26, nr. 5) verscheen onder de titel ‘Thalassa! Thalassa? De laaglandse boekgeschiedenis en haar zee van mogelijkheden’ een kritische reactie op dat congres door een aantal Vlaamse boekhistorici. Volgens hen kende de boekwetenschap op dat moment te weinig theoretische reflectie en methodologische transparantie. Mede naar aanleiding van die kritiek organiseerde de nbv samen | |
[p. 257] | |
met de Tiele-Stichting vervolgens meerdere expertmeetings om te discussiëren over een toekomst voor de boekwetenschap. Conclusie was dat een intensievere gedachtewisseling op vakinhoudelijk vlak noodzakelijk was. Hans Mulder herinnert hieraan, als voorzitter van de nbv, in zijn voorwoord op het twintigste jaarboek (2013). Datzelfde jaarboek bevat tevens een voorwoord van de hoofdredacteur Sandra van Voorst, dat inhaakt op dezelfde gedachte. Voor het jubileumnummer was gekozen voor een internationale benadering, waarbij de redactie auteurs van over de hele wereld heeft gevraagd te schrijven over de boekwetenschap en boekgeschiedenis in zijn of haar land. Uit de verschillende bijdragen bleek overduidelijk dat in elk land de kaders van de boekwetenschap anders geschetst zijn en dat men in veel landen vooral op de eigen boekgeschiedenis is gericht. De redactie riep in 2013 dan ook op tot een meer trans- en internationale benadering. | |
BesluitDat het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis na 25 jaar nog steeds het platform en podium is voor de boekwetenschap in Nederland en Vlaanderen staat buiten kijf. Elk jaarboek weer wordt de bonte wereld van het boek in de volle breedte naar voren gebracht. Of er inmiddels sprake is van een volwassen discipline, zoals Brouwer die in het eerste jaarboek voor ogen had, valt te bediscussiëren. Wat op basis van de voorwoorden, inleidingen en redactionelen in het Jaarboek in ieder geval geconcludeerd kan worden is dat de boekwetenschap in Nederland zich heeft verankerd tussen andere academische disciplines. Maar de discipline is nog steeds uitwaaierend en groeiend, richting andere en nieuwere vormen van media, binnen een digitaliserende context, en inmiddels over de landsgrenzen heen. |
|