Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 25
(2018)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd[p. 151] | |
Kim De Groot
| |
[p. 152] | |
wel de meeste boeken van de kloosters en abdijen die in 1795 waren gesloten in de bibliotheken van de Écoles spéciales5 terechtkwamen, kon de overheid niet vermijden dat vele particuliere verzamelaars hun slag sloegen.6 Omdat de dynamiek tussen particuliere verzamelaars en de Belgische overheid nog maar nauwelijks werd bestudeerd, tracht dit artikel een nieuw licht te werpen op de rol van de verzamelaar bij het proces van culturele natievorming en bij de oprichting van publieke (bewaar)bibliotheken. In deze bijdrage staan twee toonaangevende bibliofielen centraal: hertog Engelbert August van Arenberg (1824-1875) en de Gentse hoogleraar Constant Philippe Serrure (1805-1872). Na een korte inleiding waarin het conceptuele kader en de actoren worden geschetst, richt het artikel zich op de verhouding tussen particuliere verzamelaars en de Koninklijke Bibliotheek van België. Vervolgens wordt onderzocht hoe bibliofielen zijn omgegaan met de toenemende vraag om boekencollecties publiek toegankelijk te maken. | |
De patrimonialisering van het boekHeritage is not any old past, let alone what objective history tells us what was the past; it is the past we glory in or agonize over, the past through whose lens we construct our present identity, the past that defines us to ourselves and presents us to others.7 Zoals de Amerikaanse historicus David Lowenthal met het bovenstaande citaat aantoont, belicht erfgoed een romantisch verleden met als belangrijkste doel het vormgeven van een hedendaagse identiteit. Naarmate het besef van een eigen geschiedenis toenam, zetten overheden zich steeds meer in om het nationale erfgoed te conserveren.8 In de achttiende en negentiende eeuw ontwikkelde zich onder invloed van het romantische en nationalistische gedachtegoed de idee dat erfgoed bepalend was voor de identiteit van een natie en haar volk. In Frankrijk vertaalde dat zich in een groeiende identificatie met het patrimoine waarbij steeds meer objecten, gebouwen, gebruiken of zelfs talen en literaire teksten de status van nationaal erfgoed kregen toegewezen. Niet enkel daar maakte het patrimonium deel uit van het collectieve geheugen van de samenleving, ook in andere Europese landen vond een gelijkaardige ontwikkeling plaats.9 Voor overheden was het namelijk erg aantrekkelijk om erfgoed te bewaren omdat het een | |
[p. 153] | |
mogelijkheid bood om het verleden te (her)construeren en het saamhorigheidsgevoel te versterken. Hoewel het verzamelen, bewaren en restaureren van erfgoed vaak samenging met een politieke agenda, was het naast een staatszorg ook een publieke zorg. Dit kwam tot uiting in de opkomst van folklorebewegingen en de toenemende fascinatie van academici voor materiële overblijfselen van de nationale geschiedenis. Zo vertaalde de drang naar een culturele identiteit zich in de laatachttiende- en vroegnegentiende-eeuwse samenleving in een stijgende ‘consumptie’ van antieke voorwerpen.10 Een belangrijke impuls voor deze groeiende vraag was de toenemende onzekerheid door enerzijds de snelle evolutie naar een moderne samenleving en anderzijds de gezwinde opkomst van nationalistische bewegingen. Om de angst voor het onbekende te minimaliseren, greep de bevolking terug naar vaste ankerpunten in het verleden.11 De zorg voor het bewaren van erfgoed bewoog kortom verschillende lagen van de samenleving. Boeken zijn cultuurdragers bij uitstek. Dankzij hun materiële en immateriële waarde kunnen het zowel dragers van tekstuele informatie, als ware kunstvoorwerpen of zeldzaamheden zijn. Na de Belgische onafhankelijkheid werden boeken niet enkel meer als antiquarische objecten verzameld, maar ook omwille van hun waarde als patrimoniaal erfgoed.12 In België begon een groep intellectuelen de literatuur in de volkstaal te bestuderen. Ze zochten naar oude Nederlandse teksten en publiceerden deze in vakbladen om het literaire erfgoed over te leveren aan volgende generaties. Vaak ging dit samen met het verzamelen van oude boeken over de oude Nederlandse taal. Zo waren de drie belangrijkste Belgische filologen - Jan Frans Willems (1793-1846), Constant Philippe Serrure en Ferdinand Augustijn Snellaert (1809-1872) - ook fervente bibliofielen. Na de dood van deze verzamelaars kwam een groot deel van hun levenswerk in publieke bibliotheek- en archiefinstellingen terecht.13 De ‘vererfgoeding’ van het boek wordt regelmatig in verband gebracht met een transitie van particulier naar publiek boekenbezit: overheden kwamen naast particuliere verzamelaars te staan en verzamelaars zagen het steeds vaker als hun plicht om boeken als nationaal erfgoed voor de Staat te bewaren.14 Hierdoor kreeg de Koninklijke Bibliotheek van België alsmaar meer boeken in haar bezit. Deze bijdrage zal echter aantonen dat dit verhaal meer nuancering vraagt. Zowel de ‘vererfgoeding’ van boeken, als de relatie tussen boekenverzamelaars en publieke bibliotheken werd nog maar nauwelijks onderzocht. In dat verband beperkten auteurs zich hoofdzakelijk tot bibliografisch onderzoek | |
[p. 154] | |
zonder de concrete samenwerkingsverbanden te bestuderen. Om op een meer diepgaande manier onderzoek te doen naar de totstandkoming van nationaal geschreven erfgoed, focust dit artikel zich enerzijds op de aankooppolitiek van de Koninklijke Bibliotheek van België en anderzijds op het verzamelgedrag van de twee eerder geïntroduceerde bibliofielen: hertog Engelbert August van Arenberg en Constant Philippe Serrure. | |
Engelbert August van ArenbergDat Engelbert August, de achtste hertog van Arenberg een fervent bibliofiel verzamelaar was, valt niet te ontkennen. Toen hij in 1861 verantwoordelijk werd voor de prestigieuze boekenverzameling van zijn vader Prosper Lodewijk van Arenberg (1785-1861), werd zijn passie voor het oude en bijzondere boek alleen maar groter.15 Eén specifieke deelcollectie prikkelde zijn bibliofiele interesses in het bijzonder: de Collection spéciale. Deze collectie bevatte de kostbaarste boeken uit de hertogelijke bibliotheek. Als bibliofiel hechtte hij veel belang aan het verzamelen van het literaire erfgoed van de oude Nederlanden, en dat was eveneens te merken in zijn acquisitiebeleid. Vooral de hoogtepunten van de oude ‘Belgische’ literatuur- en wetenschapsgeschiedenis hoorden thuis in zijn Collection spéciale. Toch ambieerde de hertog geen exhaustieve verzameling over de Belgische geschiedenis: een werk moest bijzonder genoeg zijn voor het in de collectie werd opgenomen. Hoewel de inhoud en de afkomst van een boek de belangrijkste criteria waren om in het collectieprofiel te passen, maakte hij ook enkele uitzonderingen voor boeken die niet noodzakelijk tot het nationaal patrimonium behoorden, maar wel om vormelijke redenen kostbaar genoeg waren. Dit waren voornamelijk boeken met mooie gravures en markante boekbanden. Zijn bibliothecaris, Charles De Brou (1811-1877) had geen ongelijk toen hij de prestigieuze collectie als ‘Une belle série de perles’ omschreef.16 Als kenner wist hij waarover hij sprak en omwille van deze expertise had de vader van Engelbert August, Prosper Lodewijk van Arenberg hem in 1850 in dienst genomen als conservator. Niet enkel de Collection spéciale, maar ook de ‘grote’ bibliotheek, de munten- en penningenverzameling en de kunstcollectie vielen onder zijn toezicht. Naast het beheren van de verschillende collecties, was het zijn taak om deze verder uit te breiden en de connecties met verkopers, veilinghouders en andere verzamelaars te onderhouden.17 Zo verzorgde hij onder meer het contact met de Gentse hoogleraar Constant Philippe Serrure, van wie de hertog | |
[p. 155] | |
vanaf 1866 een groot aantal boeken kocht. Een goed bewaarde briefwisseling getuigt van deze transacties. De drijfveren en motieven om het literaire erfgoed te verzamelen zijn eveneens af te leiden uit deze correspondentie. Bovendien geeft ze een unieke kijk op de negentiende-eeuwse verzamelwereld en meer bepaald op de relaties met andere boekenverzamelaars, boekverkopers en publieke bibliotheken, zoals de Koninklijke Bibliotheek van België.18 Figuur 1. Portret van Engelbert August, de achtste hertog van Arenberg (1824-1875). Lithografie van J. Schubert gebaseerd op een schilderij van L. De Winne. Bron: E. Laloire, Recueil iconographique de la maison d'Arenberg, Brussel 1940, pl. 65. (Foto auteur)
De Collection spéciale werd door de aankopen uit de Serrure-collectie aanzienlijk uitgebreid, maar de beginselen van deze bijzondere verzameling gaan terug tot de voorouders van Engelbert August. Bepalend was de deelcollectie incunabelen van zijn vader | |
[p. 156] | |
Prosper Lodewijk van Arenberg (1785-1861).19 Na de dood van Prosper Lodewijk erfde Engelbert August niet enkel zijn bibliotheek, maar ook zijn uitgesproken hartstocht voor bijzondere manuscripten en oude drukken. Hoewel Engelbert August en Prosper Lodewijk niet de enigen uit het geslacht Arenberg waren met een belangstelling voor boeken, koesterden zij als eersten een specifieke voorliefde voor oude en zeldzame exemplaren.20 Karel Marie Raymond (1721-1778) had reeds een ‘universele’ bibliotheek opgericht, die later door zijn zoon Lodewijk Engelbert (1750-1820) werd uitgebreid.21 Terwijl zij gedreven werden door hun behoefte aan een bibliotheek ter lering en vermaak, waren Prosper Lodewijk en Engelbert August bovendien fanatieke verzamelaars met bibliofiele interesses.22 Overigens wijdde enkel Engelbert August een groot deel van zijn kapitaal aan het verzamelen van het geschreven erfgoed van de oude Nederlanden.23 Na de dood van de hertog in 1875 viel de uitbreiding van de collectie echter stil. Zijn opvolger, hertog Engelbert Marie (1872-1949) schonk minder aandacht aan de collectie en besloot om deze in dozen op te bergen.24 Naar aanleiding van het dreigende oorlogsgeweld brachten de nakomelingen van Engelbert August de verzameling in 1914 over naar hun verblijf in het Duitse Nordkirchen.25 Daar waren de boeken tijdens de oorlogsjaren veilig opgeborgen, maar door een gebrek aan aanknopingspunten is het tot op heden onduidelijk waar ze nadien werden bewaard.26 Ook tijdgenoten raakten het spoor bijster. Omdat de familie tijdens de oorlog haar Duitse nationaliteit had behouden, raakte ze verzeild in talloze processen tegen de Belgische Staat. Als gevolg hiervan werd een aanzienlijk deel van haar goederen verkocht of in beslag genomen.27 Dit was het begin van nauwelijks te volgen omzwervingen van de collectie. Eerst rond 1950 dook de collectie opnieuw op toen de zoon van Engelbert Marie, Engelbert Karel, de verzameling van onder het stof haalde. Hij liet een nieuwe catalogus van de Collection spéciale opstellen en besloot in 1955 om de Amerikaanse antiquaar William H. Schab (1887-1975) een kijkje te laten nemen in de collectie. Kort daarna werden grote delen van de collectie verkocht aan de Amerikaanse verzamelaar Lessing J. Rosenwald (1891-1979) - die zijn verzameling later aan de Library of Congress in Washington schonk - en de Duitse verzamelaar Bernard Brenninkmeijer (1893-1976). Vervolgens maakten verschillende particulieren en instellingen van de gelegenheid gebruik om boe- | |
[p. 157] | |
ken uit de Collection spéciale aan hun collectie toe te voegen. Zelfs vandaag nog verschijnen er werken uit de toenmalige Arenbergcollectie op de antiquarische boekenmarkt.28 Wat de interesse van bibliografen en bibliotheekhistorici voor deze casus in het verleden stimuleerde, was ongetwijfeld de prestigieuze eigenheid en het belang van de Collection spéciale voor de Belgische literatuurgeschiedenis. De bewogen geschiedenis van de verzameling en de uiteindelijke verspreiding ervan compliceerden echter lange tijd haar reconstructie. Door deze ongrijpbaarheid werd de collectie tot nu toe voornamelijk bestudeerd vanuit bibliografische interesses, waarbij de auteurs een beschrijvende aanpak hanteerden die in de eerste plaats gericht was op individuele exemplaren. Momenteel werken Elly Cockx-Indestege en Pierre Delsaerdt echter aan een grondigere studie van de Collection spéciale waarin zowel de handgeschreven catalogus van de collectie als de briefwisseling tussen Constant Philippe Serrure en Charles De Brou worden uitgegeven en besproken. | |
Constant Philippe SerrureBepalend voor de verdere aangroei van de Collection spéciale was het contact met de Gentse bibliofiele hoogleraar Constant Philippe Serrure (1805-1872). Serrure was één van de initiatiefnemers van de Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen en actief lid van de Societé des bibliophiles belges séant à Mons en de Societé des bibliophiles liégeois.29 Aanvankelijk bezat hij de financiële middelen om zijn bibliofiele honger te stillen, maar rond 1859 raakte hij in geldnood. Om exact die reden begon hij boeken en handschriften uit zijn collectie te verhandelen en trad hij op als tussenpersoon voor zowel individuen als bibliotheekinstellingen.30 De briefwisseling onthult dat hij een omvangrijk deel van zijn boekenverzameling aan de hertog van Arenberg verkocht. Op 1 december 1866 schreef Charles De Brou aan Serrure om niet in te gaan op de voorstellen van de vele verzamelaars en bibliotheken die interesse toonden in zijn omvangrijke verzameling. De hertog wilde namelijk een bod doen op zijn boeken over de Nederlandse taal en de geschiedenis van de oude Nederlanden.31 Dankzij de onderhandelingen die hierop volgden, werd de hertogelijke collectie verrijkt met oude plakkaten, ordonnanties en geschiedkundige werken. Bovendien vond een groot aantal ridderromans, toneelstukken, woordenboeken, liedboeken en prozawerken een nieuwe thuis in de bijzondere collectie. Omdat Serrure filoloog was en de functie van hoogleraar in de middeleeuwse geschiedenis bekleedde, verzamelde hij voornamelijk boeken en archiefstukken over de oude Nederlandse taal en letteren en over de middeleeuwse en vaderlandse geschiedenis.32 | |
[p. 158] | |
Figuur 2. Portret van Constant Philippe Serrure (1805-1872), hoogleraar aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte en rector te Gent tijdens de academiejaren 1855-1856 en 1856-1857. Lithografie door Charles Baugniet (1836). Universiteitsbibliotheek Gent
Rekening houdend met de specifieke voorwaarden die hij stelde bij de verkoop, was de keuze voor de hertogelijke collectie als nieuwe bewaarplaats voor zijn kostbare boeken niet de meest voor de hand liggende. Hij wilde niet dat zijn levenswerk in het buitenland verspreid geraakte omdat zijn collectie veel te belangrijk was voor de Belgische geschiedenis.33 Tevens wilde hij zijn boeken ook na de verkoop nog kunnen raadplegen voor filologisch onderzoek.34 Hoewel beide verwachtingen ingelost werden door de boeken aan de hertog te verkopen, zou een publieke bibliotheekinstelling hier meer garantie toe bieden. | |
Een nieuwe speler in het verhaal: de Koninklijke Bibliotheek van BelgiëDe behoefte van nieuwe staten aan een eigen geschiedenis beïnvloedde diepgaand het bibliotheeklandschap van de negentiende eeuw. Over heel Europa werd het bewaren van boeken die tot de vaderlandse geschiedenis behoorden een staatszorg.35 Als gevolg hiervan werden er steeds meer nationale bibliotheken opgericht. Vaak had dit een politieke betekenis: het centraliseren van het culturele erfgoed vormde voor kersverse staten | |
[p. 159] | |
een manier om hun onafhankelijkheid te onderstrepen en een eigen nationale identiteit op te bouwen.36 Overigens gaf het oprichten van een nationale bibliotheek de natie in kwestie heel wat prestige. Het was niet voor niets dat nationale bibliotheken vaak gehuisvest waren in monumentale gebouwen. Ze droegen bij tot het historisch bewustzijn van haar onderdanen.37 Nationale bibliotheken waren namelijk producten van het verleden. Aan de basis lagen vaak vorstelijke bibliotheken of particuliere verzamelingen die op een bepaald moment door de Staat werden ingericht als een publieke instelling. In Nederland bijvoorbeeld, vormde de nagelaten bibliotheek van Willem v (1748-1806) de grondslag van de in 1798 opgerichte Koninklijke Bibliotheek.38 Daarnaast fungeerden ook de British Museum Library in Londen en de Bibliothèque nationale in Parijs als culturele symbolen van de nationale eenheidsstaat.39 In navolging van Nederland, Groot-Brittannië en Frankrijk richtte de Belgische Staat eveneens een nationale bibliotheek op, de Koninklijke Bibliotheek van België. Bepalend voor haar collectievorming was de fusie van drie belangrijke collecties: de verzameling Van Hulthem, de Bourgondische Librije en de Brusselse Stadsbibliotheek.40 De bijzondere verzameling van de Gentse bibliofiel Karel van Hulthem (1764-1832) bevatte veel handschriften en oude drukken over de geschiedenis van de Nederlanden en werd om die reden in 1837 aangekocht.41 Aansluitend richtte de overheid op 19 juni 1837 een algemeen depot op voor boeken, prenten, kaarten en plannen met betrekking tot de Belgische gewesten. Het koninklijk besluit van 30 juni 1838 bepaalde vervolgens om de oude Bourgondische Librije in te richten als een handschriftenkabinet.42 Deze Bourgondische Librije bestond uit een groot aantal manuscripten, oude drukken en archivalia samengebracht door de Spaanse koning Filips ii (1527-1598).43 Verder werd de bibliotheek in 1843 aangevuld met de collectie van de Brusselse Stadsbibliotheek, waar sinds het einde van de achttiende eeuw een aanzienlijk deel verbeurdverklaarde kloosterbibliotheken uit de Nederlanden in waren ondergebracht.44 In de loop van de negentiende eeuw werden door schenkingen, legaten en aankopen | |
[p. 160] | |
ook verschillende particuliere verzamelingen aan de collectie toegevoegd.
Figuur 3. Foto van het huidige gebouw van de Koninklijke Bibliotheek van België aan de Kunstberg te Brussel, 2018. (Foto auteur)
Dat was voornamelijk de verdienste van Louis Alvin (1806-1887), die van 1853 tot 1887 de hoofdconservator van de bibliotheek was.45 Kenmerkend voor zijn beleid was de verruiming van het collectieprofiel. In eerste instantie lag de klemtoon op geesteswetenschappen en duurdere bibliofiele uitgaven. Tegen het midden van de negentiende eeuw vulde hij de collectie aan met werken uit verschillende wetenschapsgebieden.46 Dankzij de acquisitie van vaak heel uiteenlopende privéverzamelingen kreeg de Koninklijke Bibliotheek een steeds universeler profiel. Alvin hechtte in het bijzonder belang aan het samenbrengen van het nationale erfgoed.47 Deze ontwikkeling vond ook elders in Europa plaats. Zo streefde bijvoorbeeld de Nederlandse Staat ernaar om zo veel mogelijk ‘nationale’ collecties aan haar Koninklijke Bibliotheek toe te voegen. Onder conservators Johannes Willem Holtrop (1806-1870) en Marinus Campbell (1819-1890) kwam het verzamelen en bewaren van cultureel erfgoed ook daar op de eerste plaats te staan.48 In tegenstelling tot hun voorganger, Charles Sulpice Flament (1758-1836), die voornamelijk oog had voor het antiquarische, werden zij eerder gedreven door een wetenschappelijke belangstelling. Eerst onder Holtrop werden er concrete doelstellingen opgesteld voor de bibliotheek. | |
[p. 161] | |
Zijn voornaamste ambitie was om voor diverse vakgebieden een zo exhaustief mogelijke collectie te vergaren.49 Dat ideaal stond eveneens tijdens het bewind van Campbell voorop. Om de leemtes in de collectie aan te vullen, besloot hij om zijn aandacht te richten op de taal- en letterkunde en de kunst.50 Later positioneerde de Koninklijke Bibliotheek van Nederland zich steeds nadrukkelijker als bewaarplaats voor publicaties over Nederlandse geschiedenis, taal en cultuur.51 | |
Een nauwe samenwerking?Na 1830 zagen Belgische verzamelaars het steeds vaker als hun ‘plicht’ om erfgoedobjecten te bewaren voor volgende generaties.52 Dat was maar goed ook, want door het langdurige gebrek aan een goed georganiseerde centrale bibliotheekinstelling was het voor de kersverse Belgische Staat niet eenvoudig om de nieuwe behoefte aan een nationale en culturele identiteit te vervullen. Dankzij hun jarenlange ervaring met de boekhandel waren verzamelaars de geknipte personen om de overheid bij de collectievorming van de Koninklijke Bibliotheek bij te staan.53 Bovendien werd de collectie van de bibliotheek steeds gerichter aangevuld door verschillende particuliere verzamelingen al dan niet in het geheel te verwerven. Terwijl de conservators van de bibliotheek in eerste instantie een zo uitgebreid mogelijke collectie ambieerden, spitsten verzamelaars zich eerder toe op bepaalde genres en duurdere bibliofiele uitgaven.54 Niet elke verzamelaar had echter het doel om het nationaal geschreven erfgoed voor de Staat te bewaren. Ieder werd gedreven door eigen interessegebieden en noden. Zo verzamelde Constant Philippe Serrure zijn boeken voornamelijk om filologisch onderzoek te doen, terwijl Engelbert August von Arenberg meer een prestigieuze privécollectie nastreefde. Door de groeiende populariteit van boeken die waardevol waren voor het nationaal patrimonium, kampte de Koninklijke Bibliotheek met behoorlijk wat concurrentie van vaak zeer welgestelde verzamelaars. Nadat Serrure de verkoop van zijn collectie bekendmaakte, toonden verschillende verzamelaars, boekhandelaars en bibliotheekinstellingen interesse in zijn levenswerk. Onder meer Marinus Campbell, de conservator van de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek, en Martinus Nijhoff (1826-1894), de Nederlandse boekhandelaar en uitgever, wilden maar al te graag boeken van Serrure kopen.55 De conservators van de Koninklijke Bibliotheek van België, Charles Ruelens (1820-1890) en Louis Alvin, stonden eveneens in de rij te wachten om een kijkje te nemen in Serrures verzameling. Tijdens een tweedaags bezoek trof Ruelens maar liefst vierdui- | |
[p. 162] | |
zend boeken aan die een mooie aanvulling konden zijn op de collectie van de Koninklijke Bibliotheek. In een brief aan De Brou vertelde Serrure over dat bezoek: Ayant déjà en 1859 l'intention d'aller habiter à la campagne et de diminuer ma bibliothèque, j'en fis part de la manière la plus confidentielle à un de ces messieurs de la Bibliothèque Royale et Mr. Ruelens vient passer deux jours entiers à Gand; nous trouvâmes environ 4000 articles qui pouvaient convenir au Dépôt de Bruxelles. Dans ce chiffre se trouvaient compris, comme vous le penserez bien, une quantité énorme de petites publications modernes.56 Hierbij ging het niet enkel om zeldzame werken, maar ook om Vlaamse, Franse, Engelse, Italiaanse en Duitse moderne drukken waarvan de Koninklijke Bibliotheek op dat moment geen enkel exemplaar in haar bezit had.57 Ruelens vroeg vervolgens aan Serrure om een catalogus van zijn collectie op te stellen opdat toekomstige onderhandelingen vlotter zouden verlopen.58 Tot verdere onderhandelingen kwam het echter nooit omdat de relatie met de Koninklijke Bibliotheek vrij snel spaak liep.59 Serrure wilde niet langer boeken aan de bibliotheek verkopen, met als gevolg dat een deel van zijn verzameling in de Arenbergcollectie terechtkwam. Deze beslissing werd voornamelijk gevoed door enkele professionele tegenslagen. In 1857 verloor hij zijn rectorambt aan de Gentse universiteit door de vertroebelde samenwerking met de professoren en decanen. De concrete aanleiding voor de voortijdige stopzetting van zijn rectoraat had te maken met de zogenaamde Records, een prestigieuze bronnenreeks belangrijk voor de geschiedenis van Groot-Brittannië. In ruil voor afschriften van documenten die in België werden bewaard, ontving de universiteitsbibliotheek een exemplaar van deze uitgave. Serrure weigerde echter om hier kosteloos aan mee te werken en stuurde zijn rekening. De Engelsen betaalden deze netjes, maar stuurden de bibliotheek geen nieuwe delen meer toe. Zijn collega's waren vervolgens unaniem van mening dat hij als rector de eer van de universiteit had geschonden. Op 24 september 1857 werd hij bij koninklijk besluit uit zijn ambt ontzet.60 Vanaf dat moment koesterde hij heel wat wrok jegens de Belgische overheid. Een persoonlijke vete met Ruelens en Alvin versterkte deze nieuwe vijandigheid.61 Alvin betichtte hem namelijk van parallelle onderhandelingen met boekhandelaars uit Brussel en Amsterdam. Vol ongenoegen schreef hij op 3 juli 1860 een brief aan Serrure om hem te confronteren met zijn ongepast gedrag: Si mes renseignements sont exacts, vous n'auriez point agi, dans cette circonstance, avec une grande franchise. Ainsi, tandis que vous me faisiez attendre | |
[p. 163] | |
une réponse, vous ouvriez une négociation d'abord avec un libraire de Bruxelles qui aurait dispersé vos livres par une vente publique, et ensuite, n'ayant pu vous entendre avec celui-ci, vous tentiez un arrangement avec un libraire d'Amsterdam, lequel eut fait sortir du pays votre collection. Je ne m'attendais point à un pareil procédé, et si un jour on cherche à faire peser sur moi la responsabilité de la non réussite de cette affaire, je saurai la repousser en faisant connaître la vérité!62 Later bleek dat Alvin zich vergist had en dat er helemaal geen sprake was van zijdelingse onderhandelingen. Toch vormde deze samenloop van omstandigheden het einde van Serrures gunstige verhouding met de Koninklijke Bibliotheek. Vanwege deze kwestie mochten zijn boeken zelfs na zijn overlijden niet in een overheidsinstelling terechtkomen.63 Naast dit persoonlijk motief om de boeken niet aan de Koninklijke Bibliotheek te verkopen, speelde wellicht het financiële aspect een belangrijke rol. Nationale bibliotheken droomden in hun beginjaren vaak van een universele collectie gericht op alle wetenschapsgebieden. Aan het einde van de eeuw werd duidelijk dat dit door budgettaire tekortkomingen niet vol te houden was.64 Het was voor de Koninklijke Bibliotheek geregeld een hele opdracht om te bepalen waaraan ze haar budget zou besteden. In een parlementaire handeling van 20 januari 1866 werd beslist om meer te investeren in dienstverlening en inrichting. De bibliotheek moest toegankelijker worden door de bestaande faciliteiten uit te breiden en deze te verbeteren. Daarvoor stelde het parlement een budget van 41.450 frank ter beschikking.65 De acquisitie van boeken kwam vervolgens op de tweede plaats te staan. Om de gehele verzameling van Serrure aan te kopen, zou Alvin een bijzonder budget moeten aanvragen dat bijna even groot was als het bovenstaande budget om de infrastructuur van de bibliotheek aan te passen. Serrure vroeg namelijk voor zijn boeken een slordige 40.000 frank, wat het jaarlijks acquisitiebudget fel oversteeg.66 In een brief geschreven op 13 mei 1866 bekritiseerde Serrure de aankooppolitiek van de Koninklijke Bibliotheek: Chez nous la Bibliothèque royale n'a pas fr. 205 pour acquérir le charmant manuscrit d'un des deux seuls mystères qui existent dans notre littérature!! Et ce mystère a été représenté à Bruxelles même! Je n'ai eu à le disputer qu'à un bouquiniste d'Anvers. Si le moindre libraire anglais s'était trouvé à la vente, on le poussait à 400 ou 500 fr.67 | |
[p. 164] | |
Hij vond het schandalig dat de Koninklijke Bibliotheek geen geld vrijmaakte om het handschrift van het mysteriespel ‘Histoire de Paris et de la belle Vienne’ aan te kopen. Impliciet wees hij hiermee ook op de onkunde van de conservators, want bovenal betreurde hij dat een werk, zo belangrijk voor de Belgische literaire geschiedenis, zomaar in het British Museum terechtkwam.68 Zoals eerder vermeld, vond Serrure het bewaren van het nationaal erfgoed binnen de landgrenzen belangrijk, maar deze overtuiging speelde slechts een secundaire rol bij de verspreiding van zijn collectie. In eerste instantie wilde hij geld verdienen aan zijn boeken, en liefst zo veel mogelijk: Malgré qu'il me ferait beaucoup de peine de voir mes livres sortir du pays, malgré mon grand désir d'agir vis-à-vis de Son Altesse avec toute la délicatesse et la loyauté possibles, si cette affaire ne recevrait pas de solution, je serai obligé de profiter d'une offre très-sérieuse qui m'est faite au nom d'un étranger.69 Toch wilde hij vermijden dat zijn meest waardevolle boeken in het buitenland terechtkwamen. Het verkopen van zijn boeken aan de Koninklijke Bibliotheek was geen optie meer. Het beste alternatief was dus om ze aan een kapitaalkrachtige hertog te verkopen. Alsnog verwees Serrure doorheen de briefwisseling vaak naar andere geïnteresseerden, wat waarschijnlijk zijn manier was om extra druk uit te oefenen en de prijs hoog te houden. Om te voorkomen dat Serrure zijn fel gegeerde boeken aan iemand anders verkocht, vroeg De Brou meermaals om geduld te oefenen en de hertog de eerste keuze te geven.70 De onderhandelingen verliepen echter bijzonder traag omdat hij de hertog, die vaak in het buitenland verbleef, steeds om goedkeuring moest vragen.71 Toen deze uiteindelijk vorderden, was Serrure gerustgesteld: zijn belangrijkste boeken bleven bij elkaar en kwamen niet in handen van de Koninklijke Bibliotheek of een andere overheidsinstelling. Op 6 april 1872 blies Serrure zijn laatste adem uit. Na zijn overlijden vonden talrijke veilingen plaats om de overige boeken uit zijn gerenommeerde verzameling te verkopen. Particulieren en instellingen uit zowel binnen- als buitenland hadden hun oog laten vallen op zijn collectie.72 De uiteindelijke verspreiding van de collectie bewijst dat het voor de conservators van de Koninklijke Bibliotheek moeilijk was om bepaalde verzamelingen in handen te krijgen. Serrures persoonlijke beweegredenen, waaronder zijn antipathie voor de overheid, zorgden ervoor dat ze eerst na zijn dood een groot deel van zijn boeken aankochten op de veilingen die zijn nabestaanden organiseerden.73 Door het steeds schaarser wordende aanbod was er op deze veilingen heel wat concurrentie. De Koninklijke Bibliotheek had vaak moeite om met haar beperkt budget op te boksen te- | |
[p. 165] | |
gen de vele, vaak welgestelde verzamelaars die hun privéverzameling wensten uit te breiden.74 | |
Publiek boekenbezitVanaf de negentiende eeuw groeide de idee dat naast een kleine elite, ook andere lagen van de bevolking toegang moesten krijgen tot de bijzonderheden van de Belgische literatuurgeschiedenis. Cultuurparticipatie zou namelijk een positieve bijdrage leveren aan de algemene beschaving.75 Deze overtuiging was niet nieuw, want reeds in de zeventiende en achttiende eeuw rees de vraag om boeken niet langer achter gesloten deuren te bewaren. Zo prees de Franse bibliothecaris en geleerde Gabriël Naudé (1600-1653) in zijn toonaangevend werk Advis pour dresser une bibliothèque de verzamelaar die zijn verzameling voor ieder toegankelijk maakte. (...) combien d'estime devons-nous faire de ceux qui (...) croyans et jugeans bien qu'il n'y avoit aucun moyen plus honneste et addeuré pour s'acquérir une grande renommée parmy les peuples, que de dresser de belles et magnifiques Bibliothèques, pour puis après les vouer et consacrer à l'usage du public?76 Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw werd deze overtuiging op grote schaal gerealiseerd door de oprichting van verscheidene openbare bibliotheken. Voortaan kon het volk boeken raadplegen in de talrijke stads- en volksbibliotheken.77 Omdat een groot deel van de literaire rijkdommen nog in handen was van particulieren, is het interessant om na te gaan hoe verzamelaars reageerden op de steeds groter wordende vraag naar publiek toegankelijke collecties.78 Hertog Engelbert August gaf hier geen gehoor aan. Integendeel, hij wilde zijn collectie juist zo goed mogelijk afschermen van de buitenwereld. Op 1 november 1866 schreef De Brou aan Serrure: ‘[...] Mgr. le Duc désire que l'affaire de l'acquisition de vos livres reste secrète quelques mois encore; S.A.S. a des motifs pour vous demander cela.’79 De hertog wilde zelfs de aankoop van Serrures boeken geheimhouden. Hierdoor is de inhoud van de Collection spéciale niet enkel vandaag in raadselen gehuld, ook tijdgenoten hadden geen flauw idee. Daarnaast reageerde De Brou terughoudend op de vraag van Serrure om een catalogus van de hertogelijke bibliotheek op te stellen. Op Serrures aanbod om zich aan te sluiten bij de Societé des bibliophiles flamands werd eveneens gereser- | |
[p. 166] | |
veerd geantwoord.80 Discretie kreeg bij de hertog voorrang op de toegankelijkheid van zijn collectie. Wellicht werd deze voorzichtigheid gevoed door de benarde politieke situatie waarin de Arenbergs zich bevonden. Niet enkel verloren ze veel prestige en macht door de vorming van natiestaten, ook had Engelbert August een moeilijke verstandhouding met de toenmalige koning Leopold ii (1835-1909). Engelbert August was het, onder meer dankzij zijn streng katholieke geloofsovertuiging, niet altijd eens met het beleid van de wereldse Leopold ii. Hij wilde zich niet inzetten voor de ‘marketing’ van de jonge staat, waarvan hij de industrialisering en de steeds groter wordende secularisering niet kon appreciëren.81 Niet enkel hield hij zijn boekenverzameling geheim, hij weigerde ook zijn medewerking aan de Belgische inzending voor de wereldtentoonstelling van Wenen in 1873.82 Het discreet omgaan met zijn collectie lijkt op één lijn te liggen met hoe zijn vader, Prosper Lodewijk van Arenberg de bibliotheek behandelde. Zo waren de bezoekers die het Arenbergpaleis kwamen bezichtigen diep onder de indruk van de kunstvoorwerpen en antiquiteiten, maar lieten ze zich niet uit over de boekenverzameling.83 De kans is reëel dat de doorsnee bezoeker de boekenverzameling niet onder ogen kreeg. Ook was hij net zoals zijn zoon weinig enthousiast om deel te nemen aan de politiek van natievorming.84 In 1849 gaf hij De Brou wel de toestemming om een catalogus op te stellen met uitgebreide beschrijvingen van 26 incunabelen, wat getuigt van enige toegeving naar negentiende-eeuwse bibliografen.85 Serrure leek daarentegen meer publiekelijk met zijn collectie om te gaan. Wellicht had zijn achtergrond als filoloog daar iets mee te maken. Hij was actief lid van verscheidene bibliofiele genootschappen en bood hulp aan andere filologen en bibliografen. In de briefwisseling vermeldde hij bijvoorbeeld dat Ferdinand Vander Haeghen (1830-1913), de toenmalige hoofdbibliothecaris van de Gentse universiteit, zijn collectie over de Brabantse Omwenteling nog had.86 Op dat ogenblik werkte Vander Haeghen aan de Bibliographie Gantoise, een bibliografie van Gentse drukken vanaf de vijftiende tot het midden van de negentiende eeuw.87 Maar liefst 10.000 volumes uit Serrures collectie werden door hem beschreven.88 Of Serrure zijn verzameling voor iedereen toegankelijk maakte, is echter niet waarschijnlijk. | |
[p. 167] | |
BesluitHoewel de oprichting van de Koninklijke Bibliotheek regelmatig in verband wordt gebracht met een overgang van privaat naar publiek boekenbezit, toont de verspreiding van de collectie Serrure aan dat deze transitie eerder in stappen verliep. Niet elke verzamelaar beschouwde het als zijn taak om het literaire erfgoed voor de Staat te bewaren, integendeel. De verzamelaar was een dynamische actor, die gedreven werd door eigen voorkeuren, overtuigingen en noden. Zowel Constant Philippe Serrure als hertog Engelbert August van Arenberg koesterden het verlangen om het nationaal geschreven erfgoed te bewaren, maar beiden hadden daarvoor hun eigen motieven. Serrure hechtte als filoloog belang aan de wetenschappelijke ontsluiting en bestudering van deze werken. Het bewaren van de literaire geschiedenis binnen de landsgrenzen primeerde. De Collection spéciale daarentegen, was in eerste plaats het resultaat van de bibliofiele voorliefde van de hertog voor oude, bijzondere boeken. Hij beoogde een prestigieuze collectie en geen allesomvattende verzameling over de Belgische (literatuur)geschiedenis. Bovendien werden de conservators van de Koninklijke Bibliotheek geconfronteerd met verzamelingen die ver buiten hun bereik lagen. Zowel de concurrentie van particulieren, als de beperkte budgettaire mogelijkheden van de bibliotheek bemoeilijkten de aanleg van een exhaustieve collectie geschreven erfgoed. Op de antiquarische boekenmarkt werden boeken verkocht voor prijzen ver boven het beschikbaar budget van de Koninklijke Bibliotheek. De relatie tussen particuliere verzamelaars en publieke instellingen was niet altijd gebaseerd op samenwerking; niet elke verzamelaar had het doel om het nationaal geschreven erfgoed samen te brengen in één centrale instelling. De gedeelde interesse in boeken als nationaal geschreven erfgoed bracht eveneens spanningen met zich mee. Deze geladenheid werd hoofdzakelijk gevoed door persoonlijke ervaringen. Zowel Constant Philippe Serrure als hertog Engelbert August van Arenberg ontwikkelden een antipathie voor de Belgische overheid. Dat uitte zich in de manier waarop ze met hun verzamelingen zijn omgegaan. Serrure koos er bijvoorbeeld voor om zijn boeken niet meer aan de Koninklijke Bibliotheek te verkopen. Bij hertog Engelbert August van Arenberg manifesteerde dit zich in het afschermen van zijn collectie voor de buitenwereld. Deze casus toont aan dat in de negentiende eeuw niet zomaar gesproken kan worden over een universele ‘open’ omgang met privébibliotheken. Niet elke verzamelaar voelde zich geroepen om zijn levenswerk toegankelijk te maken. Aangezien dit artikel zich in de eerste plaats focust op twee verzamelaars, moet verder onderzoek uitwijzen hoe anderen met hun verzamelingen zijn omgegaan. Het samenbrengen van meerdere bronnen zou hiervan een beeld kunnen schetsen. Boekencollecties van filologen werden soms vernoemd in jaarlijkse stadsalmanakken en stedelijke bezoekersgidsen, wat een aanwijzing kan zijn dat ze toegankelijk waren voor collega's en misschien zelfs voor het brede publiek. Ook werden de bibliotheken nu en dan vermeld in brieven en documenten van (buitenlandse) tijdgenoten,89 en verscheen er informatie over de toegankelijkheid van collecties in contemporaine tijdschriften van bibliofiele genootschappen zoals Le (Bulle- | |
[p. 168] | |
tin du) Bibliophile Belge (1844-1865; 1865-1879) of Annales du Bibliophile Belge (1881-1886). Hoewel er in de negentiende eeuw stemmen zijn opgegaan om privéverzamelingen toegankelijk te maken voor het brede publiek, blijven er tot op vandaag vele deuren gesloten. Enerzijds zijn er nog steeds talrijke boeken die deel uitmaken van het Belgisch patrimonium in privébezit. Anderzijds is de relatie tussen particuliere verzamelaars en publieke bibliotheken tot op heden onvoldoende bestudeerd. Door meerdere actoren in beschouwing te nemen is het mogelijk om bepaalde tendensen te ontdekken bij de ‘vererfgoeding’ van oude en bijzondere boeken. |
|