Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 24
(2017)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Figuur 1. Figuurtje uit de Tangdynastie, grafgeschenk. Afbeelding ontleend aan Xinjiang chutu wenwu, Beijing 1975, 82, afb. 121
| |
[pagina 127]
| |
Karin Scheper
| |
[pagina 128]
| |
van de restaurator is een internationale ontwikkeling die ook in andere disciplines dan boek- en papierrestauratie plaatsvindt. In veel landen is de opleiding tot restaurator (soms conservator-restaurator genoemd; in het Engels conservator)Ga naar voetnoot5 een universitaire studie geworden, waar zowel kunst- en cultuurgeschiedenis als de natuurwetenschappen onderdeel uitmaken van het curriculum. Goed leren kijken en beschrijven is altijd belangrijk gebleven binnen de opleiding; het is een tweede natuur van een restaurator om objecten nauwkeurig te bestuderen en te documenteren voordat het praktische werk begint. Helaas belandt de zo door restauratoren verkregen informatie en kennis over de objecten waar ze aan werken vaak in ordners of laden en tegenwoordig natuurlijk in digitale bestanden. De academische vaardigheden zouden kunnen helpen om meer van die bevindingen te vertalen naar een groter publiek. Toch is het slaan van die brug niet altijd eenvoudig. Precies dertig jaar geleden constateerde Mirjam Foot, emeritus professor of library and archive studies (University College London) al dat Conservators and binders who have studied medieval and post-medieval book structures (...) have made an invaluable contribution to the knowledge of librarians and binding historians. Their daily practical work increases their experience in a way that leaves ‘theoretical’ historians gasping with envy. Any binder, any restorer, any conservator has one tremendous advantage over any librarian or book historian.Ga naar voetnoot6 Als boekrestaurator voel ik trots bij deze observatie en de erkenning van onze expertise. Die brengen echter ook een verantwoordelijkheid met zich mee. Restauratoren vormen een schakel tussen het boek en andere onderzoekers, juist omdat zij door hun werk toegang hebben tot die onderdelen van een boek die voor anderen slecht bereikbaar zijn, en waargenomen karakteristieken en bijzonderheden kunnen interpreteren dankzij hun materiaalkennis. Maar het is niet altijd gemakkelijk een goed platform te vinden voor het overdragen van die kennis, waardoor de bredere gebruikersgroep de weg naar de informatie die restauratoren te bieden hebben niet altijd weet te vinden. Natuurlijk zijn er diverse vakbladen voor restauratoren, maar daarin wordt vooral datgene wat weer toepasbaar is voor andere restauratoren gepubliceerd. Het andere deel van de bevindingen, de observaties die vooral ook van belang kunnen zijn voor boekwetenschappers, tekstonderzoekers of cultuurhistorici, komen niet altijd in het publieke of academische domein terecht. Aan de andere kant is het zo dat boekwetenschappers, codicologen en anderen die veel met oude boeken werken hun eigen reeksen, fora en tijdschriften hebben, en zich vermoedelijk vaak niet realiseren dat de restauratoren-tijdschriften ook voor hen interessante informatie kunnen bevatten. | |
[pagina 129]
| |
Dat de restauratiepraktijk en materiaaltechnisch of codicologisch onderzoek dicht bij elkaar liggen blijkt wel uit het onderzoek dat ik deed naar de handschriften in Arabisch schrift in de Universiteitsbibliotheek van Leiden (ubl).Ga naar voetnoot7 Het onderzoek was een direct gevolg van de vragen die deze objecten opriepen wanneer ze beschadigd op mijn werktafel belandden en het tekortschieten van mijn kennis als restaurator. Er bleek maar weinig literatuur over de vervaardiging van boeken in de islamitische wereld en het gepubliceerde strookte vaak niet met de werkelijke objecten in de collectie.Ga naar voetnoot8 Het gevolg daarvan was dat ook de doelmatigheid en wenselijkheid van verschillende beschreven restauratiemethoden voor dit soort objecten in twijfel moest worden getrokken. Het was, kortom, nodig om het islamitische boek als object beter te begrijpen.Ga naar voetnoot9 Een verkennend onderzoek met behulp van een steekproef leverde zoveel nieuwe inzichten op dat een studie naar de fysieke kenmerken van alle handschriften uit de collectie de moeite leek te lonen. Bij materiaaltechnisch onderzoek door restauratoren wordt vaak gedacht aan hightech-onderzoek in een laboratoriumsetting, maar het is wel degelijk ook mogelijk fundamenteel onderzoek te doen door relatief eenvoudige visuele waarneming, het analyseren van de vergaarde gegevens over de objecten en de interpretatie daarvan in de culturele en boekhistorische context. Dat dit soort onderzoek binnen het werkterrein van de restaurator valt mag duidelijk zijn: het zou niet kunnen worden gedaan zonder diepgaande kennis van constructies en materiaaltechnische karakteristieken. | |
Inzetten van expertiseDe studie naar de fysieke kenmerken van de islamitische handschriften in de ubl resulteerde in een proefschrift getiteld The Islamic bookbinding tradition. A book archaeological study.Ga naar voetnoot10 Het is een goed voorbeeld van hoe de specifieke vaardigheden van een restaurator een leemte kunnen vullen in een onderzoeksgebied, in dit geval door de totstandkoming van de eerste monografie over de ontwikkeling van de islamitische boekbindtraditie.Ga naar voetnoot11 Hoewel restauratoren en andere wetenschappers die met handschriften uit de islamitische wereld werken misschien niet precies dezelfde informatie zoeken, hebben de resultaten van het onderzoek inmiddels een weg gevonden naar beide beroepsgroe- | |
[pagina 130]
| |
pen. De samenhang van materialiteit, codicologie en handschriftinhoudelijke informatie geeft meerwaarde en brengt de verschillende specialisaties bij elkaar. Het belang van samenwerking tussen restauratoren en andere disciplines wordt daarmee meteen duidelijk. Het onderzoek zelf is ook een product van de vruchtbare samenwerking tussen restaurator, conservator en boekwetenschapper.Ga naar voetnoot12 De toekenning van de De la Courtprijs voor deze studie is mede daarom zo betekenisvol: het belicht nadrukkelijk de rol van een restaurator in dergelijk codicologisch onderzoek, en onderstreept hoe belangrijk het is dat instellingen als de ubl er zoveel mogelijk naar streven hun bijzondere collecties toegankelijk te houden en ter inzage te geven. Zonder toegang tot de originelen is dit soort onderzoek immers niet mogelijk. De De la Courtprijs is speciaal bedoeld voor iemand die zelfstandig en in eigen tijd onderzoek heeft gedaan en dat maakt het andere belang van deze prijs duidelijk. Nu de opleiding voor restauratoren gevestigd is aan de Universiteit van Amsterdam mag het theoretische kader waarbinnen een restaurator denkt en werkt duidelijk zijn, maar die duidelijkheid leidt nog niet direct naar een overeenkomende erkenning in het veld, een corresponderende taakstelling of functieomschrijving. Het vak van de restaurator blijkt lastig te definiëren; het wordt toch vooral met het ambacht geassocieerd. De kennis die er voor nodig is wordt dan als bekend verondersteld. Dat er een theoretische component bij het werk hoort die permanent onderhoud en dus tijd vergt wordt wel eens over het hoofd gezien. Niet alleen een restaurator met een eigen bedrijf zal zelden de luxe hebben om veel tijd in onderzoek te investeren, ook een instellingsrestaurator heeft doorgaans geen onderzoekstijd in zijn of haar functie. Toch is het essentieel voor een goede beoefening van het vak en hoort het, gezien de uitzonderlijke gelegenheid die een restaurator heeft om de fysieke aspecten van het object te onderzoeken, bij zijn of haar verantwoordelijkheden. Er is dus een zekere tegendraadsheid nodig om voor de invulling daarvan tijd en gelegenheid te vinden. Hopelijk voelen vooral studenten Conservering & Restauratie en jonge boek- en papierrestauratoren zich gestimuleerd door de erkenning die de prijs met zich mee brengt. Het is immers belangrijk dat zij zich met een nieuwsgierige en kritische blik ontwikkelen en een weg zullen zoeken voor het publiceren van opgedane kennis, ook als dat in eigen tijd gedaan moet worden. | |
De complexiteit van artefactenVoor wie geen restaurator is moet een belangrijk misverstand uit de weg geruimd worden. Er wordt nogal eens gedacht dat een conserveringsbehandeling noodgedwongen diep ingrijpt in de originele constructie van een boek. Zo schrijft David Pearson, een andere Britse autoriteit in het boekwetenschappelijke veld: ‘Structural features (...) may only be apparent once a book is taken apart on a conservator's bench’.Ga naar voetnoot13 De dagelijkse praktijk is heel anders; zelden worden boeken geheel ontmanteld of opnieuw genaaid. Veel meer dan | |
[pagina 131]
| |
een deskundige die boeken en andere documenten beschikbaar houdt door de functionaliteit te herstellen, is een restaurator tegenwoordig hoeder van een samenhangend onderzoekscorpus, waarbij ook het boek als object gezien wordt als informatiebron. Een archeologische vondst die mooi illustreert hoe inzichten de afgelopen jaren veranderd zijn, is een figuurtje dat onderdeel is van een verzameling grafgeschenken die ruim vijftig jaar geleden langs de Zijderoute zijn opgegraven (zie figuur 1). De ledematen van dergelijke figuurtjes bleken te zijn gemaakt van beschreven of bedrukte papieren, en ten tijde van de archeologische werkzaamheden werd de documentaire waarde van die papieren belangrijker gevonden dan die van de figuurtjes zelf: ze werden ontmanteld. Dit specifieke exemplaar is bij uitzondering gespaard gebleven. Hetzelfde gebeurde met andere grafgeschenken zoals kledingstukken die verstevigd waren met een voering van papier: ze zijn gedemonteerd zodat de documenten gereconstrueerd en bestudeerd konden worden.Ga naar voetnoot14 In dit soort gevallen vinden we tegenwoordig dat we naar andere oplossingen moeten zoeken waarbij het object zelf gespaard blijft. En niet alleen omdat zo'n figuurtje esthetisch zo aanspreekt, ook omdat we beseffen dat de vervaardigingswijze van zulke objecten ons van alles zegt over beschikbare materialen en technische kennis van de makers, en de verspreiding en ontwikkeling daarvan. Omdat boeken gebruiksobjecten zijn en hun vervaardiging gebonden is aan culturele tradities, zijn ze ook te beschouwen als etnografische objecten, en voor het belang van hun behoud gelden dezelfde argumenten. Het gaat dus zeker niet alleen om de aanwezigheid van oudere tekstbronnen in bijvoorbeeld de platkernen van een band, hoe interessant die ook mogen zijn, zeker wanneer handschrift en band oud zijn. Bij boekarcheologisch onderzoek wordt vooral ook gekeken naar de vervaardiging van het boek, naar karakteristieke elementen in de constructie, specifiek materiaalgebruik en gebruikssporen. Het onderzoek naar de handschriften in Arabisch schrift in de collecties van de ubl heeft hierdoor veel kunnen toevoegen aan bestaande kennis over het boekbinden in de islamitische wereld. De kunsthistorische en stijltechnische kant van het islamitische boek was al veel eerder onderwerp van studie, maar net als bij het westerse boek richt zulk onderzoek zich vooral op het hogere segment van markt. Door te kijken naar allerlei aspecten van de band en de constructie van alle handschriften in de collectie, waaronder veel heel sober gedecoreerde, bleek het mogelijk andere ontwikkelingen te duiden en verschillende sub-tradities te onderscheiden. | |
De materialiteit van handschriften uit de islamitische wereldDe meest voorkomende islamitische constructie heeft een aantal duidelijk herkenbare kenmerken. De katernen zijn genaaid met een kettingsteeknaaisel, een naaimethode zonder bindingen. Daardoor heeft het boek een rechte en vlakke rug, maar ook geen bindingeinden waarmee de platten kunnen worden aangeregen. | |
[pagina 132]
| |
Figuur 2. Leiden, ub, Cod. Or. 14.366 (1806). Een gebonden handschrift met kenmerkende vaste, rechte rug, platten die even groot zijn als het boekblok en een envelopvormige flap, die, in gesloten toestand, onder het voorplat wordt gevouwen
De band is rondom even groot als het tekstblok en heeft dus geen overstekende platten. Eén van de meest typerende karakteristieken is dat de band een envelopvormige flap heeft, verbonden aan het achterplat met een rechthoekige flap die de frontsnede van het boek bedekt. Met die flap, die onder het voorplat wordt gesloten, wordt het handschrift beschermd tegen vuil en stof. Het kettingsteeknaaisel is vaak maar op twee naaiposities genaaid waardoor in het midden van een katern één naaidraad te zien is (het garen aan kop en staart hoort bij het kapitaalnaaisel, dat alle katernen onderling verbindt). Het kapitaal wordt doorgaans genaaid op een kern van leer, waarvan de uiteinden na het naaien worden afgesneden. Voor de constructie van het boek zijn de kapitalen van groot belang. Het primaire kapitaalnaaisel verbindt alle katernen onderling en vormt tegelijkertijd een functionele verbinding met de rugoverlijming van het tekstblok. Het tweede, decoratieve kapitaalnaaisel, heeft meestal een chevron-patroon gemaakt met twee kleuren garen. (zie figuur 5) De band is vaak helemaal met leer bekleed, of de boek- | |
[pagina 133]
| |
binder gebruikte in ieder geval leer voor de bewegende delen van het boek, die immers sterk en flexibel moesten zijn: de bandrug en scharnieren, ook die van de flap. Wanneer het boek gedeeltelijk in leer werd bekleed werden niet de hoeken (zoals bij Europese boeken) maar de randen van de platten met leer bekleed, zodat de platten rondom goed beschermd waren. Op de panelen van de platten werd textiel of sierpapier geplakt. Figuur 3. Leiden, ub, Cod. Or. 849 (1658). Naaigaren in het katernmidden; het garen aan kop en staart hoort bij het kapitaalnaaisel, dat alle katernen onderling verbindt
Van de islamitische bindmethoden is gezegd dat er nauwelijks ontwikkeling in zit, maar dat is een misvatting.Ga naar voetnoot15 Natuurlijk zijn er variaties ontstaan in een ambacht dat zich ontwikkelde over vele eeuwen en in een gebied dat zich uitstrekt van West-Afrika tot Indonesië. De regio-specifieke kenmerken bij gebonden handschriften zijn het duidelijks voor Zuidoost-Azië en Jemen, zowel in materiaal als techniek. Kijken we bijvoorbeeld naar de kapitalen op Zuidoost-Aziatische handschriften, dan valt op dat de meesten afwijken, zowel in kleurstelling - vaak zijn drie kleuren gebruikt voor het chevronnaaisel in plaats van twee - als in de afwerking. Aan de zijkanten van de kapitalen, bij de scharnierpunten, zijn vaak lussen of franjeachtige draden of stoffen te zien. Dit zijn geen rafels van loslatend garen, maar bewust gecreëerde lussen die bij het secundaire kapitaal horen of gemaakt zijn van de kapitaalkern (in het geval dat daarvoor een bundeltje zijdegaren is gebruikt of een strengel van gedecoreerde strookjes katoenen stof). De franjes vormen een versiering die de eigenheid van deze regio kenmerkt. In een deel van deze handschriften is regio-specifiek materiaal te vinden: de kapitaalkern bestaat bijvoorbeeld niet altijd uit een strook leer, maar uit een twijg of stukje bamboe. Daarnaast zijn de handschriften zijn regelmatig geschreven op dluwang, een mate- | |
[pagina 134]
| |
riaal dat weliswaar lijkt op papier maar niet van pulp, maar van de hele bastvezel is gemaakt. Dluwang werd ook vaak voor de schutbladen gebruikt, maar dan soms behandeld met een insectenwerend en waterafstotend impregneermiddel dat ik in handschriften uit andere regio's nooit ben tegengekomen. Dat middel geeft de donkerbruine kleur aan het dekblad van dit soort handschriften. Ook voor de platkernen is regelmatig ander materiaal gekozen dan de op elkaar gelijmde vellen papier die we elders zien. De platkern kan bijvoorbeeld bestaan uit een dik stuk leer, of uit een soort vlechtwerk van plantenvezels, een materiaal waarvan in Zuidoost-Azië ook matten en manden worden gemaakt. Figuur 4. Leiden, ub, Cod. Or. 206 (handschrift 1309, opnieuw gebonden vóór 1630). Het leer is aangebracht op de rug, het gedeelte van de flap dat de frontsnede bedekt en de randen van de platten. De platten zijn bekleed met roze gekleurd papier en versierd leeroplegwerk met een centraalstempel
De handschriften uit Jemen in de ubl hebben ook verschillende specifieke kenmerken, waaronder een duidelijk afwijkend kapitaal. Het meest kenmerkende daarvan is dat de leren kern niet aan de zijkanten is afgesneden, maar oversteekt en met het naaigaren is vastgezet aan het boekblok. Een ander voorbeeld, dat weliswaar een klein zijstapje is omdat het niet gaat over het werk van de boekbinder maar van de kopiist, is het gebruik van strooizand in de boekblokken. In de Jemenitische handschriften wordt opvallend vaak glinsterend materiaal in de inkt aangetroffen. Dit ‘strooizand’ is echter niet alleen gebruikt om de inkt te drogen, maar ook ter versiering wat blijkt uit het feit dat dit strooisel soms alleen in bepaalde woorden of in de gekleurde inkten zit.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 135]
| |
Figuur 5a-d. V.l.n.r. en boven naar beneden: Leiden, ub, Cod. Or. 2116 (1853), Cod. Or. 1886 (vóór 1825), Cod. Or. 2118 (niet gedateerd), Cod. Or. 2296 (1859). Details van handschriften die in Zuidoost-Azië zijn gebonden: de karakteristieke kapitalen waarbij aan weerszijden van het boekblok franjes gemaakt zijn. Bij de bovenste twee handschriften bestaan de franjes uit het materiaal van de kapitaalkern, bij de twee andere handschriften zijn de lussen gemaakt van het garen van het secundaire kapitaalbesteeksel. Het decoratieve patroon van de kapitalen is het kenmerkende chevron-patroon
| |
Enkele typische kenmerkenAndere karakteristieken zijn misschien niet doorslaggevend voor de vaststelling van de herkomst van een handschrift, maar laten wel zekere patronen zien in de ontwikkeling van materiaalgebruik of de verspreiding van technieken. Originele boekbanden uit de eerste eeuwen van de islamitische jaartelling zijn bijvoorbeeld steevast in leer uitgevoerd. De oudste dateerbare handschriften die gedeeltelijk bekleed zijn met leer gecombineerd met papier, komen voor zover bekend uit de vroege zestiende eeuw. Daarna nam het gebruik van sierpapier een grote vlucht. Wat opvalt is dat in meer perifere gebieden het gebruik van een volledig leren bandbekleding blijft domineren. Dat kan erop duiden dat sierpapier daar in mindere mate voorhanden was. | |
[pagina 136]
| |
Figuur 6. Leiden, ub, Cod. Or. 5467 (niet gedateerd). Een handschrift uit Zuidoost Azië waarvan de platkernen bestaan uit rietachtige stengels die zijn geweven tot een mat
Een ander voorbeeld is een aparte en niet eerder beschreven categorie: een ongenaaid boekblok met verbindende stroken die op de katernruggen zijn geplakt, beschermd door een losse omslagband die op geen enkele wijze met het boekblok is verbonden. Alle bekende specimina van dit type zijn uit de late achttiende of de negentiende eeuw. Van buiten zien ze er uit als reguliere banden; van binnen is onmiddellijk duidelijk dat de band niet verbonden is en de katernen niet genaaid zijn. Soms zijn de verbindende stroken verdwenen maar is hun voormalige aanwezigheid door verkleuring toch te zien. Het interieur van de omslagband is volledig afgewerkt, dus ook aan rugzijde, wat de banden onderscheidt van banden om gebonden handschriften. Een andere groep banden springt er ook uit: handschriften met een flexibele band, gebonden in een robuuste leersoort maar zonder platkernen, die dus heel soepel zijn, of gebonden in fijner leer met heel dunne platkernen. Boekbinders leken dit bandtype te ontwikkelen voor boeken bestemd voor privégebruik.Ga naar voetnoot17 In de bestaande typologie wordt een onderverdeling gemaakt tussen boekbanden met en zonder flap.Ga naar voetnoot18 In het algemeen wordt het verdwijnen van de flap aan de Europese invloed geweten en wordt dat type in de achttiende en negentiende eeuw geplaatst. Het blijkt echter dat al in de zestiende eeuw boeken regelmatig gebonden werden in een band zonder envelopvormige flap. Bovendien blijkt het kettingsteeknaaisel op twee posities beslist niet zo standaard als gedacht. De variant die genaaid is op vier posities komt relatief vaak voor. | |
[pagina 137]
| |
Figuur 7. Leiden, ub, Cod. Or. 14.204b (1859), Cod. Or. 14.201 (1853), Cod. Or. 14.209 (1856). Alleen op het handschrift links achter zijn de leren stroken nog aanwezig die op de katernruggen en iets overlappend op de buitenste folia zijn geplakt. De twee andere handschriften laten door de verkleuring van het papier zien dat vergelijkbare stroken oorspronkelijk wel aangebracht waren
Deze naaiwijze waarbij twee steken van het naaigaren in de katernmiddens zijn te zien, en die deels over de katernruggen loopt, is consequent zo uitgevoerd en onderscheidt zich daarmee duidelijk van kettingsteeknaaisels op vier naaiposities die we aantreffen in andere boekbindtradities in de regio, zoals de Koptische, Ethiopische en Byzantijnse. Daarmee wordt deze naaiwijze een onderscheidend element waarmee een object cultureel historisch te plaatsen is.Ga naar voetnoot19 Een afwijkende naaitechniek is ook te vinden in de handschriften uit Zuidoost-Azië. Hoewel het nog niet mogelijk is gebleken om vast te stellen waarom het kettingsteeknaaisel zich in deze regio zo anders ontwikkelde is de consistentie ervan opmerkelijk: deze handschriften zijn zonder uitzondering op meer posities - vaak vijf of zes - en met een doorlopend naaisel genaaid. Bovendien blijft het garen in het katernmidden; de naaiwijze is dus geen uitgebreider variant van het kettingsteeknaaisel op vier posities zoals dat in het Midden-Oosten en het Arabisch schiereiland is gebruikt. Al deze voorbeelden laten zien hoe fysieke kenmerken kunnen helpen bij het bepalen van de periode of regio waarin een handschrift is gemaakt. Nu deze sub-tradities | |
[pagina 138]
| |
duidelijk zijn, ontstaan vragen die nog niet direct te beantwoorden zijn, over hun ontstaansgeschiedenis en welke factoren van invloed waren op hun ontwikkeling - maar dat de materiële kenmerken kunnen helpen bij bijvoorbeeld het vaststellen van de provenance van handschriften is op zich al een nuttig nieuw inzicht. Figuur 8. Leiden, ub, Cod. Or. 656 (1562). Een handschrift genaaid met een kettingsteeknaaisel op vier naaiposities
| |
Bijgesteld imagoTenminste even belangrijk is dat met dit onderzoek een verkeerd, negatief beeld over de kwaliteit van deze boekbindtraditie rechtgezet kon worden. Daarbij gaat het dus niet om de boekbindkunst in decoratieve zin, maar om de constructieve aspecten ervan en de duurzaamheid van het boek. Dat negatieve beeld is niet ontstaan in de regio waar deze boeken werden gemaakt - daar gebruikte men in de negentiende eeuw nog steeds dezelfde technieken als in de elfde en twaalfde eeuw, die hun functionaliteit echt bewezen hadden. Het zijn westerlingen geweest die zich als eersten vol onbegrip uitlieten over deze boekbindtraditie.Ga naar voetnoot20 Natuurlijk beschadigen veelgebruikte boeken na verloop van tijd. Dat is in het westen niet anders. Toch trokken westerse historici mede vanwege de schade aan middel- | |
[pagina 139]
| |
eeuwse islamitische handschriften de conclusie dat de boekbindconstructie niet sterk genoeg was. Een gezaghebbende boekhistoricus als Janos Szirmai bijvoorbeeld benadrukt in zijn Archaeology of Medieval Bookbinding meermalen de zwakte van de constructie van het islamitische boek.Ga naar voetnoot21 Hij baseerde zich op beschrijvingen van anderen, met name die betreffende archeologische vondsten uit de jaren '40 in Kairouan (Tunesië) en uit de jaren '70 in Sanaa (Jemen), waar het bij uitstek om zwaar beschadigd handschriftelijk materiaal ging dat vooral uit de eerste eeuwen van de Islam afkomstig was. In het geval van de islamitische handschriften verrichtte Szirmai dus niet zelf onderzoek in bijvoorbeeld de collecties in Leiden, die toch onder handbereik waren. De neerbuigende blik op het boek uit de islamitische wereld was verder gebaseerd op het verkeerd interpreteren van individuele kenmerken van de objecten, zoals het kettingsteeknaaisel op twee posities - dat werd in het westen immers vooral gebruikt voor tijdelijke naaisels en goedkoop materiaal als vlugschriften en almanakken. Daarnaast bestond het idee dat de band alleen met lijm op rug aan boekblok was verbonden, en vooraf apart van het boekblok, als een soort cassette, was vervaardigd. Het voert te ver om in het bestek van dit artikel uit te leggen hoe dat hardnekkige misverstand kon ontstaan,Ga naar voetnoot22 maar tijdens het onderzoek in de Leidse collecties werd overduidelijk dat de banden wel degelijk rond het boekblok zijn opgebouwd en dat de constructie veel sterker is dan werd gedacht. De veelvoorkomende bekledingsmethode met twee-stukken-leer, die individueel op de platten worden aangebracht en elkaar overlappen op de rug van het boek, wijzen op het aanbrengen van het leer om het boekblok. Het karakteristieke element van het boven de kapitalen uitstekende leer van de rugbekleding is een heel duidelijke aanwijzing voor deze werkwijze. Immers, als een losse band vooraf en apart van het boekblok zou worden bekleed, dan zou het leer dat over de rug loopt ook worden ingeslagen, doorlopend met het leer over de platranden. De schuin afgeknipte inslagen van het bekledingsleer langs het scharnier bevestigen dat het bekledingsleer werd aangepast tijdens het aanbrengen ervan rond het boekblok. Het negatieve beeld heeft er toe geleid dat er voor de Arabische handschriften in westerse collecties restauratietechnieken werden ontwikkeld waarbij de constructie werd aangepast, zogenaamd verbeterd. Het gaat dan om het opnieuw naaien op bindingen, hetzij met een kettingsteeknaaisel maar op veel meer posities, hetzij door een katoenen steunlaag heen. Er werd bovendien vaak een nieuwe constructie gemaakt met een losse rug, vanuit het idee dat het handschrift daardoor beter zou functioneren dan met de oorspronkelijke vaste rug. Op deze manier zijn vele handschriften onherstelbaar veranderd, waardoor belangrijke karakteristieken voor onderzoek verloren zijn gegaan. De gevolgen van de westerse invloed in de islamitische wereld zelf zijn ook niet gering. Door de introductie van westerse boekbindmethoden is precieze kennis over de traditionele methoden langzaam maar zeker verdwenen. Dat, gecombineerd met het inmiddels wijd verbreide idee dat westerse bindtechnieken beter zouden zijn dan de originele, had en heeft desastreuze gevolgen voor reparatie en restauratieve ingrepen in de regio. De erosie van de traditie en het onterechte idee dat de originele bindconstructie | |
[pagina 140]
| |
niet functioneel en de moeite waard is om te bewaren, is extra zorgelijk omdat ontwikkelingen in de conserveringswereld gedomineerd worden door het westen. Figuur 9. Leiden, ub, Cod. Or. 894 (17de eeuw). Binnenkant van het voorplat met schuin afgeknipte leren inslagen
| |
Veldwerk in de regioVerkeerde inzichten leiden nu eenmaal tot verkeerde kennisoverdracht - ook wanneer het met de beste bedoelingen gebeurt. Een recente ervaring met een training in Jordanië illustreert dat heel goed. In 2016 was ik gevraagd voor de laatste fase in een langlopend project van unesco, ten behoeve van de handschriftcollectie van het Haram al-Sharif Museum in Jeruzalem.Ga naar voetnoot23 Italiaanse restauratie-deskundigen die de eerdere restauratiemodules van deze training verzorgd hadden - waarbij het vooral om papierrestauratie ging - meenden er goed aan te doen, nog geen twee jaar geleden, alvast een begin te maken met boekbinden. Het model dat ze het team van het Haram al-Sharif lieten maken is een hybride constructie waarbij genaaid wordt op bindingen. Er wordt een basiskapitaal gemaakt volgens de westerse middeleeuwse methode, waarop een secundair kapitaal wordt aangebracht dat weliswaar een chevron-patroon lijkt, maar | |
[pagina 141]
| |
anders is gemaakt dan het klassieke islamitische kapitaal. De leren bandrug wordt op westerse wijze aangebracht met een inslag aan kop en staart, en de platten steken aan alle sneden enkele millimeters over met het idee dat daarmee een boekblok beter wordt beschermd. Het resultaat van deze werkwijze is helemaal niet bevredigend. De gebruikte materialen zijn bovendien te grof en te dik, waardoor de opdikking van de rug voor onnodig veel speling zorgt. De overstekende platten en niet geheel vlakke en losse rug doen in niets meer denken aan een islamitisch boek. Je moet er niet aan denken dat bij conserveringsbehandelingen aan de collectie van het belangrijke Haram al-Sharif Museum op deze manier ingegrepen wordt. De teamleden luisterden geboeid toen ik ze uitlegde dat hun eigen boekbindtraditie wel degelijk functioneel en afdoende sterk is en dus bruikbare oplossingen biedt voor behandelingen van beschadigde handschriften. Ze gingen daarna helemaal op in het oefenen van die technieken en benadrukten bij de evaluatie dat één van de belangrijkste dingen die ze hadden geleerd is dat ze trots kunnen zijn op hun eigen traditie. Dát gevoel is natuurlijk enorm motiverend. Culturele identiteit hangt immers ook samen met het respect dat je ervaart, en respect hangt samen met begrip. Het is verleidelijk om dat wat je ziet te benaderen vanuit het je bekende perspectief. De kans bestaat echter dat daardoor dingen over het hoofd gezien worden. Verkeerde interpretaties of conclusies zijn dan het gevolg. De Leidse collecties stelden me gelukkig in staat om grondig onderzoek te doen naar de ontwikkelingen in de boekbindtraditie in de islamitische wereld en daarmee een basis te leggen voor begrip ervan. Die kennis is niet alleen belangrijk voor andere boekrestauratoren en onderzoekers die gebruik maken van de codicologische resultaten. Dit soort onderzoek laat ook zien dat de objecten een immateriële waarde vertegenwoordigen die bescherming en conservering verdient. Dat de studie van het boek als object van belang is staat buiten kijf. Gezien de schat aan informatie die fysieke boeken prijs geven is de materialiteit van het boek niet meer uit de boekwetenschap weg te denken. Dat heeft zijn weerslag op het werk van restauratoren en is in toenemende mate merkbaar in bibliotheken en andere bewaarplaatsen van boeken. Naarmate meer collecties inhoudelijk digitaal toegankelijk zijn, is het te verwachten dat de gebruikers die in de leeszaal het fysieke boek komen bestuderen, toegang willen tot die aanvullende informatie van het echte object. Dat is een mooie ontwikkeling, die goed is voor het behoud van ons erfgoed. |
|