Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 23
(2016)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
[pagina 157]
| |
Dick E.H. de Boer
| |
[pagina 158]
| |
garing en nieuwsverbreiding veel dieper teruggaan in de tijd. In deze bijdrage blijven de systemen van berichtenuitwisseling en nieuwsgaring in de Klassieke Oudheid - hoe boeiend ook - onbesproken, en ligt de nadruk op de manier waarop in de volle en late middeleeuwen nieuws werd beleefd, vergaard, verspreid. Ik gebruik vooral voorbeelden uit de Nederlanden van de manier waarop de behoefte aan het verwerven en verspreiden van nieuws in uiteenlopende segmenten van het politieke, maatschappelijke en culturele leven werd verwezenlijkt. | |
Zidungen en niemarenAl vaak is er op gewezen dat het begrip Zeitung zijn oorsprong vindt in de Middelhoogduitse zidung. Dit begrip werd vanaf 1502 toegepast voor gedrukte vellen met nieuws, zoals de Newe Zeytung vom orient und auff gange, waarmee melding werd gemaakt van de verovering van het eiland Lesbos op de Turken door de Fransen.Ga naar voetnoot3 Maar al eind dertiende, begin veertiende eeuw werd zidung in Keulse bronnen gebruikt om een mondelinge of schriftelijke boodschap aan te duiden.Ga naar voetnoot4 Ook in het Middelnederlands kreeg dit begrip als tidinge een plek. Een idioom-historisch onderzoek voor de periode daarna ontbreekt nog, maar op grond van de vermeldingen in het Middelnederlands woordenboek kan worden vastgesteld dat dit woord tenminste omstreeks het midden van de veertiende eeuw werd gebruikt in dezelfde betekenis.Ga naar voetnoot5 In de Deventer Cameraarsrekening van 1362 is een betaling vermeld aan ‘tween knechten, die iii reysen hadden ghelopen van Deventer tot Arnhem ende tot Wagheninghen, omme tydinghen van den Hollandeschen here, dat up Hemenberch lach’.Ga naar voetnoot6 Hier is dus sprake van het vergaren van nieuws met betrekking tot militaire verwikkelingen, zoals we dat ook kennen van elders.Ga naar voetnoot7 Het is gezien de chronologie aannemelijk dat het gebruik van het woord tydinghe vanuit het midden-Rijnland in het Oost-Middelnederlands is doorgedrongen. Snel daarna komen we het woord ook in andere Noord- en Zuid-Nederlandse teksten tegen. Vóór het eind van de veertiende eeuw werd dergelijke militaire informatie meestal aangeduid als nie(u)mare: een voorbeeld daarvan is een passage uit een waarschijnlijk door een heraut geschreven ridderdicht waarin omstreeks 1350 de zogenoemde Grimbergse Oorlogen werden beschreven, die omstreeks 1150 tussen de graven van Leuven en de heren van Grimbergen en Mechelen werden gevoerd.Ga naar voetnoot8 De passage Want ghi hebt nu wel verstaen
Van den bode die nyemare,
Dat onse vianden met gare
Herwert comen teser stontGa naar voetnoot9
| |
[pagina 159]
| |
sluit direct aan bij de praktijk, zoals we die in de Deventer rekeningen aantroffen. Daarmee zijn zidung en tiding varianten van het begrip dat we meestal tegenkomen als nie(u)mare, nymare, nieumere, met dezelfde betekenis van nieuws, bericht of boodschap, als een letterlijk geactualiseerde vorm van het oudere woord mare. Niemare is voor zover ik kon nagaan het eerst overgeleverd in de Middelnederlandse Arthurroman Moriaen. Waarschijnlijk in de tweede helft van de dertiende eeuw dichtte een anonieme West-Vlaamse auteur een originele, ‘alternatieve’ Arthurroman waarin de hoofdpersoon, ridder Moriaen, een zwarte huidskleur heeft.Ga naar voetnoot10 Op hun zoektocht naar Perceval, ontmoeten Walewein en Lancelot deze sympathieke neger, waarop ze gezamenlijk verder zoeken. Vooraf had Lancelot gezworen: Ic sal riden toten stonden
Dat ic Percheuale. hebbe vonden
Ofte dat ic hore enege niemare
Waer dat hi becomen wareGa naar voetnoot11
Op een bepaald moment krijgen de reisgenoten een nader bericht, en wel op een karakteristieke manier: Wie hi hadde gehort niemaren
Van pelegrimen die daer waren
Dattie rode riddere was ledenGa naar voetnoot12
En even later was er ‘te houe comen niemare / dat Percheuale hermite ware’.Ga naar voetnoot13 Op een andere plaats gaat het om een bericht over de gevangenneming van de koning van Ierland: Doen die niemare liep int lant
Dat geuaen die coninc van YrlantGa naar voetnoot14
Berichten en nieuws gingen hand in hand en reisden letterlijk door het land. Naast boden spelen dus ook pelgrims, als verreweg de omvangrijkste categorie reizigers in de late middeleeuwen, een belangrijke rol in de nieuwsgaring, zoals die in de roman wordt weerspiegeld.Ga naar voetnoot15 | |
Pelgrims als informatiedragersDe rol van pelgrims bij het overbrengen van nieuws wordt op een bijzondere manier bevestigd door de kroniek van de abdij Bloemhof in het toen Friese, nu Groningse, Wittewierum, die in 1219 is begonnen door de eerste abt Emo en werd voortgezet door zijn opvolger Menko.Ga naar voetnoot16 Bij de beschrijving van de gebeurte- | |
[pagina 160]
| |
nissen in het jaar 1259 doet Menko verslag van een aardbeving op het eiland Sicilië, waarbij enkele steden verwoest werden door het natuurgeweld, dat vergezeld ging van heftig noodweer. Zo ‘werd de berg bij de stad Trapani, die aan de voet daarvan gelegen was, door de aardbeving gescheurd en een deel stortte op de gebouwen van de stad, zodat onze pelgrims in de stad geen huis konden vinden om te overnachten, maar op de kaap moesten blijven’. Wie de situatie in Trapani kent, waar direct achter de stad de berg oprijst, kan niet anders dan constateren dat hier een ooggetuigenverslag is doorgedrongen tot de kroniek. Hoewel onderzoek heeft uitgewezen dat het hier hoogstwaarschijnlijk een aardverschuiving en geen aardbeving betrof,Ga naar voetnoot17 is het een schoolvoorbeeld van hoe nieuws over grote afstand kon reizen, in dit geval vanaf Sicilië, om uiteindelijk in de kroniek van een kloostertje in een Fries dorp te belanden. Hoe lang dit nieuws er over heeft gedaan om Wittewierum te bereiken, is helaas onbekend, omdat we niet weten wanneer Menko deze notitie inschreef, maar het zal allicht drie tot vier maanden geweest zijn. In 1211-1212 had de eerste abt van Bloemhof, Emo, te voet en over land reizend, zowel op zijn heenals op zijn terugreis iets meer dan zeventig dagen nodig om de ruwweg 2500 kilometer van Rome naar huis af te leggen.Ga naar voetnoot18 Toen Emo's streekgenoot Sicke Benninge in het Jubeljaar 1500 te paard dezelfde reis maakte, was hij in precies honderd dagen uit en thuis, zodat hij - bij een aannemelijke verblijfduur in Rome van ca. tien dagen - voor een enkele reis ongeveer 45 dagen nodig heeft gehad.Ga naar voetnoot19 Dit past aardig in de door Ohler gegeven gemiddelden van dertig tot veertig kilometer per dag voor een voetganger, die zijn berekend op basis van tal van voorbeelden, waarbij het uitgangspunt is dat mensen in groepen reisden die altijd voor het merendeel uit voetgangers bestonden; en vijftig tot zestig kilometer per dag voor een normale ruiter.Ga naar voetnoot20 Nieuws reisde letterlijk en figuurlijk met de snelheid van de reiziger. Dit impliceert een gemiddelde ‘verouderingssnelheid van nieuws’, waarbij ‘normaal’ nieuws er vier dagen tot een week over doet om ca. 250 kilometer verderop bekend te raken. Het inzetten van ijlboden - ‘renners’ of ‘courriers’ - was daarom van groot belang als het nieuws urgenter was en geen vertraging kon dulden. De tastbare vorm waarin het nieuws reisde is in de regel die van de (nieuws)brief geweest. Die brengt ons terug bij de vraag wanneer de brieven zijn gaan functioneren met de ruimere bedoeling om te dienen ter verbreiding van nieuws. | |
De nieuwsbriefMiddeleeuwse nieuwsbrieven hadden uit de aard van hun functie de eigenschap te verdwijnen zodra ze hun actualiteit hadden verloren of zodra ze verwerkt waren in een ander document. ‘Oud nieuws’ was echter een rekbaar begrip, en was dat zeker in een periode | |
[pagina 161]
| |
waarin tijd en tijdsbesef anders functioneerden dan in de moderne samenleving. Het middeleeuwse tijdsbesef kende sterke overeenkomsten met dat van ons, maar functioneerde - vooral wat betreft de historische tijdsbeleving - volstrekt anders. Aan de ene kant was er een actueel tijdsbesef als ‘compromis tussen de tijd van het individu en die van de samenleving’, waarbij specifieke groepen of cultuursegmenten hun eigen criteria konden aanleggen.Ga naar voetnoot21 Tot dat actuele tijdsbesef hoorde enerzijds een - lang als ‘on-middeleeuws’ beschouwde - behoefte aan exacte datering. Aan de andere kant waren er gebruiken, waarbij de tijd en tijdvakken werden gepresenteerd en geïnterpreteerd binnen symbolische kaders, zoals het ‘liturgisch structureren’ van gebeurtenissen.Ga naar voetnoot22 De middeleeuwse auteurs ordenden de geschiedenis in het licht van het Einde der Tijden en binnen een op verschillende symbolieken of op de liturgie gebaseerde periodisering. Daarnaast hadden zij de behoefte zowel gebeurtenissen van lang geleden als actuele zaken te ijken aan het veronderstelde heilsplan.Ga naar voetnoot23 Anders gezegd: het belang van de tijd als een middel tot structurering van opeenvolgende gebeurtenissen en van individuele gebeurtenissen kon voortdurend wisselen. Bovendien suggereert het feit dat historische gebeurtenissen in boekilluminaties werden uitgebeeld in de architecturale setting en kostumering van de eigen tijd, dat de middeleeuwse mens zich het verleden voorstelde met de vormen van het heden, waardoor de mentale grens tussen heden en verleden vervaagde. Bovendien verschafte het verleden een standaard waaraan het heden geijkt kon worden. Daardoor konden heden en verleden, maar ook feit en fictie in één geschiedbeeld worden verweven.Ga naar voetnoot24 Enerzijds benadrukte de middeleeuwse historiografie - in de vorm van kronieken en annalen - het besef van de opeenvolging der generaties en hun evenementen, anderzijds werd het verleden beleefd als aspect, misschien zelfs deel van het heden.Ga naar voetnoot25 Het is dan ook niet verwonderlijk dat één van de mooiste afbeeldingen van het inladen van een vijftiende-eeuws handelsschip bestaat uit een grote pentekening in een handschrift uit omstreeks 1440 van de kort na 1260 door Konrad von Würzburg (†1287) geschreven Trojanerkrieg. Hier zijn de schepen van de Grieken en hun lading op de Trojaanse kust weergegeven als laatmiddeleeuwse koggen en hulken; het beeld overbrugt of ontkent dus twee-en-een-half millennium.Ga naar voetnoot26 Het lijkt er op dat de sterke opkomst van het briefverkeer vanaf het eind van de dertiende eeuw heeft bijgedragen aan een herstructurering van wat Zwierlein in een omvangrijk artikel over de nieuwsbrief heeft beschreven als de ‘Gegenwartshorizonte im Mittelalter’, die leidde tot de intensivering van het actualiteitsbegrip.Ga naar voetnoot27 Het ontstaan van de ‘Nachrich- | |
[pagina 162]
| |
Figuur 1. Griekse schepen op de kust bij Troje, afgebeeld als een scène in een laat-middeleeuwse, Noordduitse haven. Miniatuur in Konrad von Würzburg, Trojanerkrieg, ca. 1440. Nürnberg, Germanisches Nationalmuseum, Hs 998, fol. 197v
| |
[pagina 163]
| |
tenbrief’ in de sfeer van het handelsverkeer enerzijds en het zich ontwikkelende diplomatieke verkeer anderzijds leidde tot een sterkere verschriftelijking van het heden, waarbij afstanden in tijd en ruimte een geringer belang kregen en de behoefte aan actualiteit sterker werd. Daarmee ligt in de verbreiding van het fenomeen van de ‘nieuwsbrieven’ de kiem van een ‘anonyme, marktförmige Nachrichtenkommunikation’.Ga naar voetnoot28 Een kiem die dus veel vroeger ligt dan vaak wordt aangenomen. Het fenomeen van de speciale brief die bedoeld was als middel om aan de ontvanger een actuele kwestie bekend te maken, bestond hoe dan ook al eerder. Onderzoek in tiende- en elfde-eeuwse Ierse kronieken heeft bijvoorbeeld tot de conclusie geleid dat in deze kronieken opgenomen informatie van elders niet alleen tot de auteurs was doorgedrongen dankzij informatie van reizigers, maar dat ‘international news was dispersed in written form’.Ga naar voetnoot29 In elk geval is er gedurende de hele middeleeuwen een opvallend gebruik van schriftelijke informatie in de vorm van brieven door auteurs van historiografische teksten.Ga naar voetnoot30 Een mooi voorbeeld van deze vorm van nieuwsverbreiding is de zogeheten ‘Weense nieuwsbief’ waarin relaas wordt gedaan van de moord op de Hollandse graaf Floris v, eind juni 1296.Ga naar voetnoot31 | |
De ‘Weense Nieuwsbrief’De ‘Weense Nieuwsbrief’ is bewaard in de Österreichische Nationalbibliothek in een zestiende- of zeventiende-eeuws afschrift van een verloren gegaan origineel dat kort na 27 juni 1296 vanuit Holland moet zijn verstuurd. Aanleiding voor de in het Latijn geschreven brief was de ontvoering van graaf Floris v door een groep ontevreden edelen, onder wie de heren van Amstel, van Woerden en van Velzen, die op moord uitliep. Het is een stuk vol retoriek, dat eerst schetst hoe de graaf, wiens vorstelijke status wordt geroemd, in Utrecht had bemiddeld in een conflict, en vervolgens was ontvoerd. Daarna beschrijft het de jammerlijke omstandigheden van de gevangenschap van de gijzelaar en diens tragische dood toen de ontvoerders werden geconfronteerd met een bevrijdingspoging. Hoe de tekst van de brief uiteindelijk in een in Wenen bewaard manscript terecht is gekomen, is onbekend. Verkaik wees er op dat enkele dagen na de moord de abt van het klooster Egmond met een brief naar Engeland was gereisd. Toen op 29 juni 1296 enkele vooraanstaande edelen koning Edward i - die overigens zelf de kwade genius op de achtergrond was - per brief verzochten de aan diens hof opgroeiende zoon van Floris v naar Holland te sturen, verwezen ze naar een ‘littera [...] quam dominus abbas Egmondensis secum transtulit’ (brief die de heer abt van Egmond heeft overgebracht) waarin de dood van Floris was beschreven.Ga naar voetnoot32 Verkaik suggereert dat het Weense afschrift wel eens op deze nieuwsbrief gebaseerd kan zijn geweest. Burgers voegt hieraan de waarneming toe dat passages uit de nieuwsbrief zijn overgenomen door de Egmondse kroniekschrijver Wilhelmus Procurator in diens Chroni- | |
[pagina 164]
| |
con.Ga naar voetnoot33 Omstreeks 1345 putte ook Willems ‘collega’, de ‘prebendarius’ en kroniekschrijver Beke, voor zijn Chronografia uit de ‘nieuwsbrief’. Egmond was niet alleen het oudste en belangrijkste klooster in Holland, maar diende in deze periode ook als leverancier van klerken aan de Hollandse kanselarij, als grafelijke archiefbewaarplaats en als centrum van de Hollandse historiografie.Ga naar voetnoot34 Dat de brief in Egmond is geschreven, lijkt wel duidelijk. Waarschijnlijk is het aan de Weense versie ten grondslag liggende origineel in de zomer van 1296 geschreven en naar een adressant in het Duitse Rijk (aartsbisschop Siegfried van Keulen, of Roomskoning Adolf van Nassau) gestuurd.Ga naar voetnoot35 Hoe het ook zij: de Weense Nieuwsbrief is een perfect voorbeeld uit de Hollandse sfeer van het functioneren van dergelijke nieuwsbrieven als verslaglegging van de actualiteit en hun relatie tot de historiografie. Dat niet er alleen een verband is tussen dergelijke nieuwsbrieven en historiografie illustreert een ander voorbeeld, waarbij de abdij Egmond eveneens een schakel geweest is. In zijn Chronografia voegt de al genoemde Jan Beke bij zijn beschrijving van de (betwiste) kroning op 17 januari 1328 van Lodewijk de Beier tot keizer van het Duitse Rijk de tekst toe van een ander soort brief. Het is het enthousiaste relaas dat de (tweede) echtgenote van Lodewijk, Margaretha van Avesnes, de oudste dochter van graaf Willem iii aan haar moeder, Johanna van Valois, gravin van Holland, stuurde. Wilhelmus Procurator had in zijn Chronicon al een soortgelijke brief integraal geciteerd, die de jonge keizerin aan abt Dirk van Egmond had gestuurd, waarin dezelfde gebeurtenis met andere woorden werd beschreven. Blijkbaar waren beide brieven in het Egmondse archief voorhanden; hoe dan ook droegen ze bij tot de verbreiding van het nieuws over de kroning, die de graven-dochter tot keizerin had gemaakt.Ga naar voetnoot36 In zekere zin ontstijgen dergelijke brieven, waarvan de inhoud nog duidelijk is gekoppeld aan de lotgevallen van een dynastie, nauwelijks het familiale belang en lijken daarom niet horen tot het domein van de meer algemene nieuwsgaring. Maar net als tegenwoordig was in de middeleeuwen de grens tussen de publieke en de private sfeer eerder een schemerzone dan een werkelijke scheidslijn. | |
Briefwisseling en vorstelijke communicatieDe briefwisseling was hoe dan ook het meest gebruikte formele middel om nieuws over te brengen. In de rekeningen van de tresorier van Albrecht van Beieren graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen en hertog van Nieder-Beieren-Straubing uit het eind van de veertiende eeuw nemen de betalingen aan boden, in de rubriek Bodeloin, een zeer belangrijke plaats in. De tegenhanger daarvan in de verge- | |
[pagina 165]
| |
lijkbare rubriek Potenlon in de rekeningen van de Lantschreiber van Albrechts zoon Albrecht junior, die vanaf 1389 het gezag in Straubing uitoefende, hebben een zelfde belang.Ga naar voetnoot37 De bewaard gebleven rekeningen laten zien hoezeer de behoefte aan uitwisseling van nieuws betreffende beide machtsgebieden leidde tot een intensief briefverkeer, overgebracht door boden, dat paste in een zeer uitvoerig netwerk van boden en herauten. Een integrale analyse van de vele duizenden verwijzingen naar brieven ontbreekt nog, maar een steekproef in de uitgegeven Haagse rekeningen van 1393-1396 laat zien hoe in de periode van 6 december 1392 tot 13 januari 1394 omstreeks 450 keer boden werden uitgestuurd of ontvangen.Ga naar voetnoot38 Het aantal brieven is moeilijk precies aan te geven, omdat een bode vaak een reis langs meerdere adressen maakte met meerdere brieven. De onderwerpen van de brieven zijn meestal niet gegeven of slechts vaag aangeduid. De meeste betroffen het bestuur in het algemeen, soms een simpele ontbieding om in Den Haag te komen overleggen, regelmatig netelige politieke onderwerpen, zoals arrestaties, financiële kwesties, een dreigende veldtocht en soms specifieke kwesties zoals de noodzaak tot dijkbewaking. In een flink aantal (een kleine veertig) brieven gaat het om leveranties van voedsel of dieren en ongeveer even vaak zijn er boden gestuurd met brieven aan ‘buitenlandse’ heren. Al deze brieven handelen uiteraard over zaken die op enig moment tot het ‘nieuws’ behoorden, maar ze zijn moeilijk te kwalificeren als nieuwsgaring of -verbreiding. Anders is het met een stuk of twaalf gevallen waarin boden werden uitgestuurd om een ‘gestant te vernemen’. Het is duidelijk dat er daarbij sprake is van een expliciete nieuwsbehoefte en de opdracht om dat nieuws of die informatie te verwerven. Zo werd begin juli 1393 bode Robtgen - die gespecialiseerd was in reizen naar de Franstalige gebieden - vanuit het grafelijke leger dat op dat moment voor het kasteel van Altena verzameld was, uitgestuurd ‘te Brugghe ende voirt tot Dornic om alehande gestant te vernemen’ (dus: te horen over diverse toestanden).Ga naar voetnoot39 Tegenover deze actie tot informatieverwerving staat de reis van bode Hanse die op 20 november van datzelfde jaar naar de heer van Hoogstraten werd gestuurd ‘mit brieven... roerende alrehande gestande’, dus om over allerlei toestanden te rapporteren.Ga naar voetnoot40 Naar de informatie die in die brieven werd verstrekt kunnen we helaas slechts raden. De inhoud en bedoeling lijkt duidelijker in twee gevallen waarbij de behoefte aan nieuws over de situatie in Utrecht de drijfveer was. Op 4 april 1393 overleed de Utrechtse bisschop Floris van Wevelinkhoven. De opvolging had een bijzonder tintje. De naar voren geschoven kandidaat was Friederich von Blankenheim, een adellijke zoon uit de Eiffel, die in 1373 bij pauselijk besluit tot bisschop van Straatsburg was benoemd. Toen hij in 1392 had geprobeerd de macht van de stad Straatsburg te breken, werd zijn positie daar onhoudbaar. Dus bood het overlijden van Floris van Wevelinkhoven een uitgelezen kans om Friedrich in Utrecht naar voren te schuiven. Al op 23 april 1393 viel het benoemingsbesluit. Op 25 april stuurde Albrecht | |
[pagina 166]
| |
van Beieren - die had geprobeerd een eigen kandidaat in de persoon van Rogier van Bronchorst verkozen te krijgen - bode Crayken met enkele niet nader aangeduide brieven aan de domproost, de domdeken, de deken van Oudemunster en de stad Utrecht.Ga naar voetnoot41 Blijkbaar ontstond er een onduidelijke overgangssituatie, waarin een feitelijke ambtsaanvaarding werd uitgesteld. In elk geval werd bode Scadekijn op 23 september vanuit Den Haag naar Rhenen en Arnhem gestuurd ‘om te vernemen van bisscop Vrederix gestant bisscop tUtrecht’, en op 10 november werd dezelfde bode naar Utrecht gestuurd ‘om tgestant te overzien als die bisscop eerst binnen Vtrecht quam’.Ga naar voetnoot42 Intussen waren, niet als middel tot nieuwsgaring, maar als politiek signaal en kennelijk vol vertrouwen op een goede afloop, op 8 maart de grafelijke ‘pipers’ naar Utrecht gestuurd om hun partijtje mee te blazen ‘als... die bisscop eerst binnen Vtrecht comen soude’.Ga naar voetnoot43 Figuur 2. Een middeleeuwse bode bezorgt een brief. Paneelschildering van de legende van de Heilige Ursula, Keulen ca. 1455-1460. Wallraf-Richartz-Museum & Fondation Corboud Sammlung Ferdinand Franz Wallraf. wrm 0710. Foto: Rheinisches Bildarchiv Köln
Deze laatste betaling is te vinden in de rubriek ‘pipers ende heerauden’, waarin de betalingen zijn verantwoord aan de eigen uitgestuurde toon- en woordkunstenaars van de graaf en aan de vergelijkbare dienaren van andere vorsten en van steden, die zich in Den Haag meldden. Ook hun taak was vaak brieven mee te nemen of anderszins nieuws te verkondigen. Zo werd op 16 december 1392 een fors bedrag betaald aan ‘dez hertogen heraut van Oisterrijc [...] als hij minen lieven here brieve brochte’ en op 20 februari 1393 een iets kleinere som aan ‘Balthazar des marcgraven heraut van Mysen [= Meißen] die mit brieven tot minen here gecomen was’.Ga naar voetnoot44 | |
(Nieuws)brieven en de Engelse Boerenopstand (Peasant Revolt)De inhoud van dergelijke brieven kon uiteraard ook zaken betreffen, die zich überhaupt elders voltrokken, of voltrokken hadden. Een kras voorbeeld daarvan is een brief in het archief van de Duitse Orde, waarmee de Alderman (hoofd) van het Kontor van de Duitse Hanze in Londen het nieuws over de dramatische gebeurtenissen in Engeland tij- | |
[pagina 167]
| |
dens de Boerenopstand van 1381 wereldkundig maakte.Ga naar voetnoot45 Om een goede indruk te krijgen, geef ik hier de tekst met parallelle vertaling: Vrentlichen grut tho vorn. Jwer wyscheyt live wy to wetende, wo dat up des Heyligen Lichames taghGa naar voetnoot46 twe lantscop by Londen ghelegen, gheheyten sint Kent unde Ezex mit al erer mach quamen bynnen de stat to Londen omme den konig to sprekende. Do se bynnen quamen do vel ene grote mennicheyt von der stat van Londen to en so dat se grote overdaet deden, wante se des coninghes calcelier unde sinen treseler unde velen anderen de hovede afslogen etc. Ende ouch vele vremder lude der slogen, nemelike wat se van Flaminghen vinden mochten, so dat alle vremde lude wachteden unde huden mosten, so wol alse elc konde, so dat de guden lude von Londen vermechtiget weren dat se de vremden luden nicht beschermen en konde. Nochtant dat it wart ghekregent ghenen vremdem luden te misdone. So dat wy alle weren hemelichen mit unser vrenden van Londen, dar elc mende dar he ver wart bliven mochte so langhe alse de quadien hiir inder stat weren. Dat was inden derden dach, unde God sy ghelovet unde syn live Moder dat neghen van uns allen so vele schaden neme also vele also en pennighe werde tote up datum illius littere. Unde de gude lude von Londen hebben uns ghesecht dat mit uns wyllen leven ende sterven. Hiir umme so bidde wij Jw op Jwe ander rede werden te wetende dat gy den nicht en loven so dat dar omme enighen Engelsschen luden werde misdaen, unde wy hebben diissen brif mit hasten ghescreven unde wij bidden Ju vrentlichen dat gy dat sulven wyllen scriven den steden von Pruschen. [...] Datum Londen viii dies ante festum natalem Johannis Baptiste.Ga naar voetnoot47 (Allereerst vriendelijke groet. Wij willen dat het uwe wijsheid bekend is dat op Sacramentsdag de bevolking van twee gebieden bij Londen, namelijk Kent en Essex met alle macht de stad Londen binnen zijn getrokken om de koning te spreken. Toen ze binnen kwamen heeft een grote menigte inwoners van de stad Londen zich bij hen gevoegd, op zo'n manier dat ze veel geweld bedreven, want ze onthoofden de kanselier van de koning en zijn tresorier en vele anderen, etc.Ga naar voetnoot48 En ze hebben ook vele vreemdelingen vermoord, met name de Vlamingen die ze te pakken konden krijgen. Dus moesten alle vreemdelingen zich zo goed mogelijk verstoppen en behoedzaam zijn, omdat de goede Londenaren opdracht was gegeven de vreemdelingen niet te beschermen. Toch kreeg | |
[pagina 168]
| |
men het gedaan geen vreemdelingen kwaad aan te doen. Daardoor elk van ons allen heimelijk bij onze Londense vrienden, in de gedachte gevrijwaard te blijven zolang de ellende in de stad voortduurde. Dat was op de derde dag. En God zij geloofd en zijn lieve Moeder dat niemand van ons tot dusverre, zelf of financieel, schade heeft geleden tot op de datum van deze brief. En de goede lieden van Londen hebben ons gezegd dat ze met ons willen leven en sterven. Daarom bidden wij u, als u andere berichten hoort, die niet te geloven, opdat op grond daarvan geen Engelsman iets zal worden aangedaan. En wij hebben deze brief in haast geschreven en wij verzoeken u vriendelijk het zelf te willen schrijven aan de steden van Pruisen. [...] Gegeven te Londen op de octaaf voor het feest van Johannes de Doper.) We zien zo prachtig hoe het nieuwssysteem in de regel kan hebben gefunctioneerd: in een brief wordt mededeling gedaan over gebeurtenissen, welk nieuws vervolgens in een soort van kettingbrief verspreid moet worden. Dat het zo zal zijn gegaan blijkt uit een tot dusverre hiermee niet in verband gebrachte betaling in de rekening over datzelfde jaar van de tresorier van Holland. Albrecht van Beieren en zijn hofhouding verbleven tijdens de dramatische ontwikkelingen in Engeland in hun Henegouwse residentie in Le Quesnoy. Daar werd in de al genoemde rubriek van bodelonen de volgende betaling verantwoord:Ga naar voetnoot49 ‘Item die eodem [21 juni 1381] ghegheven tot Caisnoit des graven mesagiere van Vlanderen te hoveschede die min here brieve brochte inhoudende van den ghestande van Inghlant dat hi minen here over screef; hem ghegheven iii oude scilde facit 10 s.gr.’ Blijkbaar was de graaf van Vlaanderen - Lodewijk van Male, die op dat moment een verbeten conflict met de opstandige stad Gent uitvocht - razendsnel geïnformeerd over de toestand in Engeland (‘ghestande van Inghlant’) waarbij zoveel Vlamingen het leven hadden gelaten en geleidde hij het nieuws even snel door naar de andere Europese hoven, opdat iedereen rekening kon houden met de ontstane crisissituatie. Gezien de data kan het heel goed een brief zoals die van de Alderman van de Hanze geweest zijn, die op 18 of 19 juni in Vlaanderen kan zijn aangekomen en een dag later doorgestuurd. | |
Andere vormen van nieuwstransmissieHoewel het van deze brief over de Peasant Revolt een eenvoudige stap zou zijn naar het behandelen van koopmanscorrespondentie in zijn algemeenheid als middel tot nieuwsverbreiding, zie ik daarvan om twee redenen af. Enerzijds omdat over dat onderwerp vooral naar aanleiding van enkele enorme correspondentiebestanden - die van het Italiaanse koopmanshuis der Datini en die van het Hanseatische koopmansgeslacht Veckinghusen - al bijzonder veel is geschreven. Anderzijds omdat nu juist uit de Nederlanden bijzonder weinig brieven van dit type bewaard zijn gebleven. Niettemin is het in het kader van dit artikel in elk geval noodzakelijk nogmaals te benadrukken dat dergelijke brieven naast ‘specialistisch’ nieuws over prijzen, wissel- | |
[pagina 169]
| |
koersen en goederenstromen ook talloze gegevens bevatten over de externe factoren die ten nadele of ten voordele van de handel konden werken. Van hongersnoden en branden tot dynastieke verwikkelingen, alle elementen komen wel langs. Het is dan ook logisch dat de uitgroei van koopmansbrieven tot meer algemene nieuwsbrieven een van de ontwikkelingslijnen is waarlangs het nieuwsbericht als genre emancipeerde. Toch waren het eigenlijk pas de Venetiaanse avvizi en later de Fuggerbrieven waarin deze uitbotting valt te constateren.Ga naar voetnoot50 Recent onderzoek heeft uitgewezen dat bijvoorbeeld de ca. 125.000 tot 150.000 Datinibrieven minder politieke gegevens bevatten dan vaak wordt aangenomen.Ga naar voetnoot51 Zij waren bovendien, anders dan de door de vorstenhoven uitgewisselde nieuwsbrieven, niet bedoeld om nieuws aan anderen door te geven. Anderzijds hebben ze de kwaliteit van een intieme kijk op de overtuigingen en stellingnames van Francesco Datini en zijn familie.Ga naar voetnoot52 Evenmin staat de omvang van deze bijdrage het toe nader in te gaan op het fenomeen van de interstedelijke berichtenuitwisseling, waarvan we hierboven met de tydingen van de Deventer boden al een glimp opvingen. Het onderzoek daarnaar staat in wezen nog in de kinderschoenen, hoewel met het in 2011 in Gent verdedigde proefschrift van Hannes Lowagie een belangrijke stap is gezet.Ga naar voetnoot53 Noodgedwongen moet ik me kort beperken tot de andere kant van het nieuws: namelijk het creëren en actief verbreiden van nieuws. Dit verschijnsel is bij uitstek verbonden aan de ‘wondercentra’ waar beelden of relieken aanleiding gaven tot een stroom van pelgrims die werden gedreven door algemene devotie, de hoop op een wonder, of de dankbaarheid voor de hen bewezen wonderbaarlijke genade of steun. Deze pelgrims functioneerden als de informatiedragers waardoor allerlei nieuws dat zij onderweg gezien, gehoord of gelezen hadden, elders terecht kwam. We zagen daarvan hierboven al enkele voorbeelden. Maar de tegenhanger hiervan is minstens zo fascinerend: de actieve politiek om de werkzaamheid van een devotiecentrum te bevorderen door het nieuws over voltrokken wonderen actief te verbreiden. Het allereerste wonder, op 8 november 1382 is ingeschreven in het mirakelboek van onze Lieve Vrouwe in Den Bosch (waarvan het beeld in 1381 wonderen was gaan verrichten). Dat wonder voltrok zich aan de bemanning van een schip in nood, onderweg van Lijfland naar Wismar.Ga naar voetnoot54 Dit suggereert dat er een actieve campagne was gevoerd om het ‘nieuws’ te verbreiden. Dat dit inderdaad zo was, wordt bevestigd door een betaling in de rekeningen van Albrecht van Beieren, waarin op 19 november van hetzelfde jaar een man uit Den Bosch een forse gunstbetaling kreeg, omdat hij de gravin ‘I bort daer op ghemalen stont de miracle van Onser Vrouwen beelde die daer is’.Ga naar voetnoot55 Hier was dus sprake van nieuws- | |
[pagina 170]
| |
verbreiding in visuele vorm. Dat men in Den Bosch ook langs andere weg aan actieve ‘propaganda deed, blijkt uit het voorbeeld van de man die dankzij zijn gelofte tot het Mariabeeld van zijn doofheid werd genezen, en in een droom van de Moeder Gods persoonlijk de opdracht kreeg om ‘dit mirakel ende de vijf beste leste mirakel, die gesciet sint bide genaden mijns lieven kindes’ te ‘toenen ende orconden tot hondert kerken die naest Den Bosse gelegen sint’.Ga naar voetnoot56 Actueel en spectaculair moest het nieuws zijn, om het publiek te kunnen overtuigen. Figuur 3. Heraut Gelre, ‘zelfportret’ in het Wapenboek Gelre, Koninklijke Bibliotheek Albert i Brussel, hs. 15652-56, fol. 122r. Foto auteur
| |
ConclusieDe hier behandelde voorbeelden zijn nog met talloze aan te vullen, waaruit blijkt dat nieuwsgaring en nieuwsverbreiding in de middeleeuwen in de Nederlanden weliswaar niet was geïnstitutionaliseerd en geformaliseerd in de vorm die we later kennen, maar dat de media rijk geschakeerd en functioneel waren. Naast nieuws met een eeuwigheidswaarde vervulde ook in de middeleeuwen de behoefte aan actualiteit een duidelijke rol op alle niveaus van de samenleving. Een analyse van de bodereizen naar en vanuit bijvoorbeeld het hof van de graven van Holland in Den Haag, in relatie tot de politieke feiten, is hoogst wenselijk. Zo'n analyse kan ons nog veel leren over de snelheid van de nieuwscirculatie en over de netwerken waarbinnen het nieuws circuleerde. En onderzoek naar de manier waarop mondelinge en schriftelijke berichten als verhaalstof in de middeleeuwse letterkunde functioneren, kan de verhouding tussen oraliteit en verschriftelijking verder in beeld brengen. Zo zullen we het fenomeen van ‘het nieuws’ dat de boden, tidingen, gestanden, koeriers en herauten van toen en nu verbindt, nog beter gaan begrijpen. | |
[pagina 171]
| |
Figuur 4. Koninklijke Bibliotheek Den Haag, kw 76 E 1, fol. 69r
|
|