Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 23
(2016)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Figuur 1. Titelpagina van Carolus Clusius, Rariorum plantarum historia (Universiteitsbibliotheek Leiden, 755 a 3)
Figuur 2. Titelpagina van Carolus Clusius, Exoticorum libri decem (Kansas City, Linda Hall Library, QH41.L39 1605)
| |
[pagina 11]
| |
Sylvia van Zanen
| |
[pagina 12]
| |
bezit van individuele geleerden en andere verzamelaars. Tegelijkertijd is er, zoals bekend, bij het trekken van conclusies op basis van dit type documenten ook de nodige voorzichtigheid geboden. Een onderzoeker mag er immers nooit van uit gaan dat een veilingcatalogus een compleet en geheel waarheidsgetrouw beeld van een bibliotheek biedt. Boeken kunnen al voor de veiling verwijderd zijn uit de collectie, bijvoorbeeld omdat ze in de familie bleven of aan vrienden geschonken werden. Ook werden minder ‘waardig’ geachte boeken regelmatig bewust buiten de veiling gehouden: de veilingcatalogus vormde tenslotte toch vaak een soort monument ter herinnering aan de geachte overledene. Tenslotte was het ook geen ongebruikelijke praktijk dat boeken, afkomstig uit de eigen voorraad, door de veilinghouder ingevoegd of ‘ingestoken’ werden, waardoor niet alle in de veilingcatalogus opgetekende boeken ook daadwerkelijk toebehoord hadden aan de betreffende bibliotheekeigenaar. Daarnaast is het een gekend gegeven dat een veilingcatalogus slechts een statisch beeld van een bibliotheek biedt, namelijk dat van het moment van verkoop, meestal dus het moment van het overlijden van de verzamelaar. Een veilingcatalogus zegt daardoor in principe niets over wanneer en hoe boeken in de collectie terecht kwamen: werden de boeken aan de boekenverzamelaar geschonken, had hij ze geërfd of kocht hij ze zelf? En waar kocht hij deze boeken dan en waren ze op het moment van aanschaf recentelijk verschenen of al wat ouder of werden ze ‘antiquarisch’ aangeschaft? Soms kunnen er op grond van de catalogus toch wel wat voorzichtige conclusies getrokken worden op dit vlak, bijvoorbeeld op grond van provenances in boeken die in de catalogus vermeld worden of als de levensloop van de verzamelaar bij de catalogus betrokken wordt. Als een onderzoeker meer wil weten over de dynamiek van de opbouw van een bibliotheek, dan zal hij in de regel moeten terugvallen op andere bronnen. In het geval van Clusius zijn die bronnen er. In zijn relatief goed bewaarde correspondentieGa naar voetnoot5 wordt met enige regelmaat gerefereerd aan boeken. Ook in zijn eigen publicaties verwijst Clusius veelvuldig naar door hem geraadpleegde boeken. Tot slot zijn er verschillende exemplaren overgeleverd van boeken die zijn eigendomskenmerk dragen. In dit artikel wordt in de eerste plaats bekeken of een veilingcatalogus van een geleerde als Clusius een reëel en compleet beeld biedt van diens boekenverzameling en in de tweede plaats of de catalogus iets kan onthullen over de manier waarop de collectie in de loop der jaren werd opgebouwd. De titels in de catalogus worden daartoe nauwkeurig geanalyseerd. Vervolgens zullen de onderzoeksresultaten geconfronteerd worden met de drie hiervoor genoemde andere bronnen - respectievelijk de correspondentie, de door Clusius geciteerde boeken en bewaarde exemplaren uit zijn bibliotheek - om te zien of deze het ontstane beeld kunnen bevestigen of misschien zelfs aanvullen. Tot slot zal op grond van zijn correspondentie en zijn levensloop geprobeerd worden een | |
[pagina 13]
| |
idee te krijgen van de manier waarop boeken verzameld werden in de zestiende-eeuwse humanistische kringen waarvan Clusius deel uit maakte. | |
De veilingcatalogusDe catalogus die werd uitgebracht voor de veiling van Clusius' boekenbezit bestaat uit 28 pagina's in het voor dergelijke catalogi gebruikelijke kwartoformaat. De sectie met boeken uit het bezit van Clusius beslaat de pagina's 3-23, daarna volgt een ‘Appendix’ met boeken van een onbekende herkomst. De beide delen bestaan elk uit een onderverdeling in inhoudelijke categorieën. Clusius' boeken worden gerangschikt als ‘Libri theologici & I.C.’ (theologische en juridische boeken), gevolgd door ‘Libri medici, mathematici &c.’ (medische, wiskundige en natuurhistorische boeken), ‘Libri historici, geographici, &c.’ (geschiedkundige werken, reisbeschrijvingen en vitae) en ‘Literatores, poetae’ (klassieke en Neolatijnse literaire teksten plus woordenboeken en grammatica's in het Grieks, Latijn en Hebreeuws). Na deze categorieën waarin alle boeken in het Latijn opgesomd worden, volgen categorieën met boeken over allerhande onderwerpen in de landstalen: ‘Libri Alamanici, Belgici, & Anglici’, ‘Gallici’, ‘Italici’ en tot slot ‘Castellani & Portugallici’. De verschillende categorieën zijn elk gezet in een lettertype dat min of meer correspondeert met de aard van de betreffende boeken: de categorieën met ‘geleerde’ boeken in het Latijn zijn in een romein gezet, de Duitse en Nederlandse in de voor die talen gebruikelijke gotische lettertypen en de Franse titels in een cursief. De boeken in de overige Romaanse talen zijn in romein weergegeven, net als het kleine aantal Engelstalige boeken. Alle categorieën zijn, eveneens zoals gebruikelijk, elk weer ingedeeld op boekformaat: folio, kwarto, octavo en een verzamelcategorie voor de kleinere formaten vanaf duodecimo. Daarna worden de ‘incompacti’ (ongebonden boeken) opgesomd, ook weer ingedeeld op formaat. Aansluitend volgt een rubriek met handgeschreven teksten, de ‘Libri manu scripti’, die kort worden geduid met een beknopte omschrijving. Tot slot wordt de lezer van de catalogus in een ‘Monitio ad lectorem’ (verwittiging aan de lezer) op de hoogte gebracht dat ook Clusius' geografische kaarten, munten en medailles, planten- en dierenafbeeldingen, rariteiten en zelfs de zeldzame planten uit zijn tuin ter veiling worden aangeboden. In totaal telt de hele catalogus 643 kavels met boeken, die samen goed zijn voor 711 titels, waarvan bijna zeshonderd titels tot de bibliotheek van Clusius behoord moeten hebben en de overige (de 130 titels in de appendix) door de veilinghouder toegevoegde exemplaren betreffen. De titels in het eerste deel van de catalogus zijn met zeer veel zorg beschreven: in vrijwel alle gevallen worden de naam van de auteur, de titel (of een praktische omschrijving daarvan), de plaats en het jaar van uitgave gegeven. In sommige gevallen wordt zelfs de naam van de uitgever vermeld, voornamelijk in die gevallen waarin het een grote naam betreft, die de boeken duidelijk een meerwaarde gaf, zoals Christoffel Plantijn, Robert, Henri en Charles Estienne, Simon Colinaeus en Aldus Manutius. De veilinghouder speelde daarmee ongetwijfeld in op de gewildheid van deze edities, zowel wat | |
[pagina 14]
| |
betreft hun correctheid als de kwaliteit van de typografie. Een enkele keer vermeldt de catalogus bij een boek dat het om een bijzondere uitgave gaat: de titel wordt dan gevolgd door een opmerking als ‘magnifique edition’, ‘augusta editio’ (zeer goede uitgave) of - in het geval van zelfs voor die tijd oude drukken uit het begin van de zestiende eeuw - ‘vetusta editio’ (heel oude uitgave). Verder springt het opvallend lage aantal zet- of andere fouten in het eerste deel van de catalogus in het oog, terwijl in de appendix juist talloze slordigheids- en zetfouten voorkomen. De catalogus verschaft naast deze nauwkeurige opgave van de specifieke editie van de te veilen boeken ook hier en daar aanvullende informatie op exemplaarniveau. Verschillende titels zijn voorzien van opmerkingen over de staat waarin de betreffende boeken verkeren (‘paululum lacera’; ietwat beschadigd) of over in het boek aanwezige provenance-gegevens en annotaties. In acht gevallen gaat het om door Clusius zelf uitgebreid geannoteerde exemplaren. Bij een exemplaar van Clusius' ‘Spaanse flora’, Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum historia (Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1576), werd aangetekend dat deze gekleurde illustraties bevatte. Het kan zijn dat dit een kostbaar exemplaar van zijn eigen werk was, waarvan hij de - 220! - houtsneden had laten inkleuren, maar het is ook goed mogelijk dat het hier slechts ging om enige bijgevoegde of ingeplakte kleurenafbeeldingen. Clusius had een grote collectie tekeningen, pentekeningen en aquarellen, in opdracht gemaakt door professionele kunstenaars, door hemzelf geschetst, of aan hem toegestuurd door de vele contacten die hij op plantkundig gebied in Europa onderhield. Als dergelijke ingeplakte illustraties bedoeld zijn, dan is dit exemplaar wellicht het persoonlijk werkexemplaar van Clusius geweest. Het feit dat het boek vermeld staat onder de ongebonden boeken lijkt daar inderdaad op te wijzen. Bijzonder interessant is ook de aantekening dat in de band van een editie van een aantal klassieke teksten van Horatius, Juvenalis en Persius uit Parijs uit 1537 fragmenten van oude handschriften waren mee gebonden. De catalogus gaat in zijn gedetailleerdheid duidelijk verder dan wat in die tijd - en vele decennia daarna - gebruikelijk was. | |
De samenstelling van de bibliotheekIn vergelijking met bibliotheken van tijdgenoten die in datzelfde decennium in Leiden geveild en door Bert van Selm geanalyseerd werden, laat de opbouw van de bibliotheek van Clusius een aantal interessante afwijkingen zien.Ga naar voetnoot6 Het zal niet verrassend zijn dat het percentage medische boeken, waaronder ook alle plantkundige boeken vallen, bij Clusius met bijna 20% fors hoger is dan bij alle andere door Van Selm onderzochte veilingcatalogi, waar gemiddeld slechts 4% van de boeken in de rubriek ‘medici’ valt. De Dordtse arts Servatius Faber (veiling: 1605) komt met 13% medische boeken in de buurt van de bibliotheek van Clusius. Ruim 33% van de boeken in Clusius' catalogus betreft geschiedkundige titels en reisbeschrijvingen, ook meer dan gemiddeld. Opvallend, | |
[pagina 15]
| |
zeker gezien het feit dat Clusius aanvankelijk rechten studeerde en daarin ook zijn licentiaat behaalde, is het lage percentage juridische boeken (nog geen 2%): met gemiddeld bijna 10% bevatten de meeste catalogi beduidend meer titels op het gebied van de rechten. Ook wat betreft het aandeel theologische boeken zit Clusius aan de lage kant met ongeveer 15% tegenover zo'n 33% gemiddeld. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat een groot aantal van de door Van Selm onderzochte veilingcatalogi collecties van predikanten en hoogleraren theologie betreft, hetgeen het beeld zonder meer vertekent. In de catalogus van een andere aan de universiteit werkzame niet-theoloog, Josephus Justus Scaliger, is bijvoorbeeld ook nog geen 15% aan theologische boeken te vinden. Bijna 31% van de boeken van Clusius is gewijd aan overige onderwerpen. Latijnse letterkunde (zowel klassiek als modern) maakt zo'n 12% uit van de gehele bibliotheek, terwijl literatuur in de moderne talen daarbij ver achterblijft met minder dan 2%. Boeken met een taalkundig onderwerp, inclusief grammatica's en woordenboeken, maken een kleine 4% uit. Natuurhistorische boeken (exclusief de botanische boeken, die onder de medische boeken gerangschikt zijn) zijn met ruim 5% vertegenwoordigd, de astronomische en astrologische boeken samen met 2,5%, terwijl tot slot een restcategorie, met daarin onder andere boeken over wiskunde, cryptografie, droomverklaring, pedagogiek, danstheorie en -etiquette plus huishoudkunde, nog ruim 5% beslaat. Figuur 3. Samenstelling bibliotheek Clusius
Met zo'n vijfhonderd kavels, samen goed voor bijna zeshonderd titels, lijkt de boekenverzameling van Clusius op het moment van zijn overlijden in 1609 in vergelijking met die van sommige tijdgenoten niet heel erg groot geweest te zijn.Ga naar voetnoot7 Toch is ook een bibliotheek van meer dan vijfhonderd boeken beslist niet bescheiden te noemen in de vroegmoderne tijd, zeker als het feit wordt meegenomen dat Clusius tijdens zijn leven vele | |
[pagina 16]
| |
malen verhuisde en daarbij, zoals zal blijken, steeds zijn boekencollectie met zich meegenomen moet hebben. | |
Boeken vergaren door de jaren heenHoe de bibliotheek in de loop der jaren werd opgebouwd, valt min of meer af te leiden door het analyseren van de specifieke edities in de catalogus. Veel jaren en plaatsen van uitgave van de genoemde boeken komen opvallend goed overeen met de chronologie/geografie van Clusius' eigen leven: de edities lijken daarmee een goede afspiegeling te zijn van de aanschaf van boeken in zijn leven. Met name boeken die werden verkregen tijdens zijn reizen en in zijn verschillende woonplaatsen zijn duidelijk herleidbaar. Daarmee lijkt de catalogus een betrouwbaar beeld te geven van de opbouw van Clusius' bibliotheek. Natuurlijk houdt de aanwezigheid van een boek met een bepaalde plaats of een bepaald jaar van uitgave niet automatisch in dat het betreffende boek ook daar en in datzelfde jaar of vlak daarna werd aangeschaft. De daadwerkelijke aanschaf kan natuurlijk heel ergens anders en zelfs tot tientallen jaren later hebben plaatsgevonden. Boeken waren immers vaak breed verkrijgbaar en behielden lang hun waarde. Het was heel gebruikelijk dat boekhandelaars veel ‘oude’ voorraad in hun winkel aanboden. Ook kan Clusius oudere boeken hebben gekregen of geërfd. Toch zijn er duidelijke ‘pieken’ waarneembaar in de productiejaren van de aanwezige boeken die overeenkomen met perioden in Clusius' leven. In de veilingcatalogus valt in de eerste plaats een tamelijk groot aantal postincunabelen op: bijna vijftig edities gedrukt tussen 1501 en 1541, waarbij vooral drukken uit Bazel en Parijs de overhand hebben. Incunabelen komen niet voor. Waarschijnlijk is een deel van deze boeken afkomstig uit de bibliotheek van Clusius' ouderlijk huis: bij twee van deze boeken meldt de veilingcatalogus tenminste expliciet dat het gaat om boeken van Clusius' vader.Ga naar voetnoot8 Een ander deel van de postincunabelen is waarschijnlijk op enig moment door Clusius zelf aangeschaft: ze betreffen deels medische en botanische boeken, zoals een editie van de werken van Hippocrates uit 1538 en van de zevende-eeuwse Byzantijns-Griekse arts Paulus Aegineta uit 1528. Een aantal vroege drukken van klassieke auteurs is mogelijk door Clusius gebruikt in zijn schooltijd tussen 1540 en 1546 aan de kapittelschool in Sint Vaast en de Latijnse school van Eligius Houckaert in Gent: er zijn verschillende edities uit de jaren dertig en veertig van onder anderen Juvenalis, Persius, Terentius en Valerius Maximus. In de catalogus lijkt ook Clusius' studieperiode waarneembaar te zijn: er is een substantieel aantal boeken in de catalogus te vinden, dat uitgegeven is in de jaren vlak voordat hij in 1546 zijn studie rechten in Leuven begon. Het zijn vooral edities van klassieke auteurs, die goed dienst gedaan kunnen hebben op de Latijnse school, maar ook in Leuven, waar hij - naast zijn rechtenstudie - ook onderwijs genoot aan het Collegium Tri- | |
[pagina 17]
| |
lingue (een college van de universiteit waar het Grieks, Latijn en Hebreeuws onderwezen werd). Ook het voorkomen van een titel als Petrus Nannius' Σúμμικτωρ, sive miscellaneorum decas una (Leuven: Servatius Sassenus, 1548) moet waarschijnlijk in het kader van zijn studie aan dat college gezien worden: wellicht was het een afscheidscadeau van de auteur toen Clusius in 1548 Leuven verliet om zijn studie voort te zetten aan de universiteit van Marburg. Nannius was hoogleraar Latijn aan het Collegium Trilingue en Clusius heeft ongetwijfeld onderricht van hem ontvangen. In de catalogus is er echter uit deze Leuvense studieperiode, waarin hij zich wijdde aan zijn rechtenstudie en het vergroten van zijn klassieke talenkennis, geen enkele juridisch boek te vinden: alle boeken op dat vlak zijn van later datum. Ook het begin van zijn studietijd in Montpellier (1551-1554) is duidelijk terug te zien in zijn bibliotheek met boeken die bij het curriculum van de opleiding geneeskunde aan deze Zuid-Franse universiteit hoorden. Hij kocht daarvoor wellicht het werk Problemata Aristotelis ac philosophorum medicorumque complurium, in 1548 uitgegeven door Peter de Braubach in Frankfurt, net als de aphorismen van Hippocrates van Cos (Parijs: 1545), een Grieks-Latijnse editie van Dioscorides (Parijs: 1549) en De re medica van Mesuë (Parijs: Christiaan Wechel, 1544).Ga naar voetnoot9 De gecombineerde uitgave van de Historiae van Aristoteles en Theophrastus komt in twee edities voor in de veilingcatalogus: een foliant uit Bazel uit 1550 en een meer handzame octavo-editie uit Lyon van 1552. Het laatste boek werd waarschijnlijk aangeschaft ten behoeve van zijn studie. Volgens de veilingcatalogus was het betreffende exemplaar druk geannoteerd door Clusius: het is zeer waarschijnlijk dat dit studie-aantekeningen betrof. Studie-aantekeningen zijn in de veilingcatalogus ook te vinden in de rubriek ‘Libri manu scripti’. Het betreft aantekeningen die Clusius maakte van colleges en tijdens artsenbezoeken aan zieken van Guillaume Rondelet en andere hoogleraren in Montpellier. Dat Clusius ook belangstelling had voor zijn nieuwe woonomgeving en de geschiedenis daarvan, blijkt uit het voorkomen van een in Parijs in 1551 uitgegeven lofprijzing op de Provence, De laudibus Provinciae van de jonggestorven Pierre Quiqueran de Beaujeu (1522-1550). Clusius maakte in zijn studietijd in Montpellier verschillende reizen door deze streek, waar hij vele planten beschreef. Hij citeerde het boek later enkele malen in zijn Rariorum plantarum historia en zijn ‘Spaanse flora’.Ga naar voetnoot10 Tussen 1554 - het jaar dat hij vanuit Zuid-Frankrijk terugkeerde in de Zuidelijke Nederlanden - en 1561 lijkt zijn boekenbezit flink toegenomen te zijn: zo'n honderd boeken hebben tenminste een jaar van uitgave uit deze jaren, die voor Clusius een relatief stabiele periode in zijn leven vormden. Bijna een derde daarvan betreft geschiedkundige werken en beschrijvingen van verre landen en hun geschiedenis. Ongeveer vijftien boeken zijn medisch en drie botanisch van aard, terwijl er vijf over dieren of hun verzorging gaan. Vijf boeken hebben de astronomie of astrologie als onderwerp. Ook zijn er wat theologische en wat letter- en taalkundige werkjes in verschillende talen, waarvan een vijftal boeken gewijd aan het Hebreeuws opvalt. Op grond van de verdeling in aandachtsgebieden ontstaat het beeld van een jongeman met belangstelling voor | |
[pagina 18]
| |
de wereld, zowel in geografische als historische zin, die ook boeken over plant- en dierkunde begon te verzamelen, de gebieden die hem later zijn faam zouden bezorgen. De veilingcatalogus laat vervolgens een opvallende lacune zien op het gebied van boeken met een jaar van uitgave uit de jaren 1562-1578. Deze periode in Clusius' leven werd gekenmerkt door een haast zwervend bestaan: steeds was hij gedurende kortere of langere tijd te gast bij vrienden, familie of beschermheren in de Zuidelijke Nederlanden en bovendien maakte hij verschillende grote reizen. Daarnaast nam juist in deze periode de onrust op politiek gebied steeds verder toe. Ook economisch gezien beleefden de Nederlanden een enorme terugslag vanaf 1569, het jaar waarin Alva met de invoering van zijn nieuwe belastingmaatregelen de economie van de Zuidelijke Nederlanden platlegde. Van de uitgebreide reizen die Clusius in deze tijd maakte, zijn enkele sporen in de catalogus terug te vinden. Zo is er een Spaanse grammatica (Leuven: Batholome Gravio, 1559) te vinden die waarschijnlijk dienst heeft gedaan tijdens Clusius' voorbereiding op zijn reis naar het Iberisch schiereiland in 1564-1565. Dat Clusius deze reis gebruikt heeft om kennis op te doen van het Spaans, blijkt ook uit een door hem zelf samengesteld ‘Dictionariolum Hispanico-Latinum’ (een klein Spaans-Latijns woordenboekje) dat in de catalogus is te vinden onder de handschriften. Met het doel Spaans te leren heeft hij misschien ook wel de Spaanstalige editie van de psalmen van David aangeschaft (Antwerpen: Joannes Steelsius, 1555). Tijdens de reis door Spanje en Portugal heeft Clusius ongetwijfeld lokale boekwinkels bezocht. Hij kocht waarschijnlijk ter plekke een aantal reisverslagen, onder andere António Galvâo's Tratado. Que compôs [...] dos diversos & desuayrados caminhos, por onde nos tempos passados a pimento & espesearia veyo da Indias ás nossas partes (Lissabon: Joam de Barreira, 1563). In dit werk werd voor het eerst een overzicht gegeven van alle belangrijke zeereizen en geografische ontdekkingen tot het jaar 1555, zowel van die van de Portugezen zelf als van die van anderen. Ook Juan Timoneda's Alivio de caminantes kan tijdens de reis aangeschaft zijn, in Sevilla of elders, misschien zelfs wel in Valencia, in de boekwinkel van Timoneda zelf, die behalve als schrijver ook actief was als uitgever en boekhandelaar.Ga naar voetnoot11 Een actueel wegenboek in de catalogus kan niet anders zijn aangeschaft dan met het oog op deze reis: het in Alcalá de Henares in 1563 uitgegeven Memorial o abecedario de los mas principales caminos de España van Alonso de Meneses zal onderweg zeker goede diensten bewezen hebben, net als een wegenboek in zakformaat van Frankrijk, La guide des chemins de France, uitgegeven in 1556 door Regnauld in Parijs. Van 1573 tot 1588 woonde Clusius in Wenen. Hoewel hier zeker interessante boeken gedrukt werden, is daarvan niets terug te vinden in de catalogus. Slechts een schamele twee boeken, het ene gedrukt in Wenen, het andere in Praag, kunnen gerelateerd worden aan zijn lange verblijf in Oostenrijk en de vele reizen die hij in deze periode maakte door onder andere Tsjechië en Hongarije. Het zou vervolgens te verwachten zijn dat zijn boekenbezit vanaf 1588, het jaar | |
[pagina 19]
| |
waarin Clusius vanuit Wenen naar Frankfurt verhuisde, duidelijk toe zou nemen. Twee keer per jaar kwam tenslotte heel Europa samen in die Duitse stad voor de beroemde boekenbeurs die daar gehouden werd, waardoor het boekenaanbod ter plaatse enorm was. Een toename in de aanschaf van boeken is echter in de eerste twee jaar van zijn verblijf in Frankfurt niet of nauwelijks waarneembaar in de catalogus. Mogelijk hangt dit samen met de financiële problemen waarin Clusius in die jaren verkeerde: misschien had hij in deze jaren simpelweg niet de middelen veel nieuwe boeken aan te schaffen. Maar vanaf 1590 nam het aantal nieuwe boeken flink toe, waarbij ook het aandeel Frankfurtse drukken goed vertegenwoordigd is. Ook na zijn verhuizing naar Leiden bleef Clusius de boekproductie in Frankfurt volgen: 34 edities uit Frankfurt kwamen na 1593 nog in zijn bibliotheek terecht. Daarvan waren er ruim twintig van het bedrijf van De Bry, voor wie hij in zijn tijd in Frankfurt vertaalwerk verrichtte. Een groei van de bibliotheek met lokaal vervaardigd drukwerk zien we ook vanaf het moment dat Clusius zich in 1593 in Leiden vestigde. De eerste Leidse drukken in de catalogus stammen weliswaar al van 1580, maar er is een duidelijke aanwas te zien van Leidse boeken met een jaar van uitgave vanaf 1588. Daarnaast dateren alle in de catalogus voorkomende boeken met als drukplaats Amsterdam, Middelburg en Den Haag van na Clusius' verhuizing naar de Noordelijke Nederlanden. Kennelijk heeft hij na zijn verhuizing flink wat boekwinkels bezocht in zijn nieuwe woonplaats. Ook zullen hem toen boeken zijn geschonken door mensen die zijn vriendschap zochten. Het overgrote deel van de Leidse publicaties betreft werk van Leidse vrienden en collega's: Johannes Heurnius, Petrus Forestus, Josephus Justus Scaliger, Pieter Pauw, Simon Stevin, Janus Dousa, Dirk Cluyt, Balduinus Ronssaeus en Daniel Heinsius. Amsterdamse, Haagse en Middelburgse drukken kunnen gekocht zijn tijdens reisjes die Clusius naar die steden maakte, maar kunnen even goed aangeschaft zijn in de welvoorziene boekwinkels in Leiden. Overigens betreffen de in Middelburg en vooral in Amsterdam uitgegeven titels vrijwel zonder uitzondering reisbeschrijvingen. Een belangrijk zwaartepunt in zowel het boekenbedrijf in Amsterdam als de belangstelling van Clusius komen hierin mooi samen. In de catalogus komen geen boeken meer voor met als jaar van uitgave 1609, het jaar van Clusius' overlijden. In de laatste jaren voor zijn dood lijkt de nog maar bescheiden aanwas van nieuwe boeken voornamelijk uit giften van vrienden te hebben bestaan. Heel actief lijkt zijn aanschafbeleid de laatste jaren dus niet meer geweest te zijn. Des te opvallender is daarom een Arabische grammatica uit 1608 in de veilingcatalogus.Ga naar voetnoot12 Het is bekend dat Clusius op latere leeftijd die taal probeerde te leren. Zo voegde hij aan de laatste editie van zijn vertaling van Pierre Belons Observations (1605, in de Exoticorum libri decem) een verklarende lijst van Arabische namen toe. Voor zover bekend was er geen persoonlijk contact tussen Clusius en Petrus Kirstenius, de samensteller van deze grammatica. | |
[pagina 20]
| |
Presentexemplaren: ‘do ut des’Lang niet alle boeken werden gekocht: een andere manier om de eigen boekenvoorraad te doen groeien was uitwisseling in het eigen netwerk. Deze vriendendiensten - het schenken van publicaties aan relaties - is van enorm belang geweest in de ‘Republiek der letteren’. Zodra een boek verscheen, werd het door de auteur in de regel in brede kring verspreid. Voor ieder geschonken boek hoopte men immers, volgens het aloude Romeinse principe ‘do ut des’ (ik geef opdat jij geeft), een boek of andere tegenprestatie terug te krijgen. Op deze wijze speelde het weggeven van boeken een rol in het onderhouden van de in de zestiende-eeuwse geleerde wereld zo hoog geachte vriendschapsbanden en het verplichten van anderen aan zichzelf. Het is om deze reden dat het verkrijgen van voldoende auteursexemplaren van het grootste belang was. Wanneer een uitgever karig was met het toebedelen van presentexemplaren werd daarover dan ook steen en been geklaagd. Toen Plantijn Clusius in 1582 slechts een povere twee exemplaren stuurde van een heruitgave van enkele vertaalde werkjes, noemde Clusius zijn uitgever dan ook gierig en krenterig (‘parcus et illiberalis’).Ga naar voetnoot13 Hoezeer een dergelijke uitwisseling van belang was, mag blijken uit het feit dat Clusius in 1601 - naast de ontvangst van de gebruikelijke presentexemplaren - van zijn uitgever Jan i Moretus persoonlijk nog 53 exemplaren van zijn eigen Rariorum plantarum historia kocht om deze te kunnen verspreiden als gift onder zijn vrienden.Ga naar voetnoot14 Die uitwisseling van boeken is zichtbaar in de correspondentie, maar ook in de catalogus. In een aantal gevallen wordt namelijk expliciet vermeld dat bepaalde boeken aan Clusius geschonken waren door de auteur. Zo gaf Abraham Ortelius zijn Theatrum orbis terrarum (Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1579) en Josephus Justus Scaliger zijn Opus de emendatione temporum en Cyclometrica elementa duo (respectievelijk Leiden: Franciscus i Raphelengius, 1598 en 1594). Landgraaf Willem van Hessen-Kassel schonk een stichtelijk werk, Etliche Auserlesene Hauptsprüche, aus den Prophetischen und Apostolischen heiligen Schrifften des Alten und newen Testaments (Schmalkalden: Michel Schmuck, 1580). Jacques- Auguste de Thou stuurde Clusius zijn Historiarum sui temporis (Parijs: 1604, 1608). Maar niet bij alle exemplaren waarvan bekend is dat de auteur ze aan Clusius schonk, wordt in de catalogus ook vermeld dat ze een gift waren. Wellicht had niet iedere auteur de gewoonte in zijn weg te geven boeken aan te tekenen dat het om een presentexemplaar ging of werd door de samensteller van de catalogus niet altijd de moeite genomen deze gegevens op te nemen. Uit de correspondentie met de Duitse arts en plantkundige Joachim ii Camerarius (1534-1598) blijkt bijvoorbeeld dat deze direct na het verschijnen van zijn bij Christiaan Egenolff uitgegeven vertaling van een Italiaans medicinaal werk Clusius een exemplaar schonk.Ga naar voetnoot15 In de catalogus wordt het exemplaar niet benoemd als geschenk van de auteur. Ook van Johann Löwenklau (Joannes Leunclavius; 1541-1594) is uit de correspondentie bekend dat hij Clusius een van zijn werken | |
[pagina 21]
| |
gaf, zijn Annales sultanorum Othmanidarum, a Turcis sua lingua scripti, uitgegeven door de erven Wechel in Frankfurt in 1588. Dat de samensteller van de catalogus inderdaad niet altijd alle door de auteur geschonken exemplaren als zodanig opnam, blijkt uit een exemplaar van Scaligers' Thesaurus temporum dat bewaard wordt in de Leidse universiteitsbibliotheek. Het boek bevat een geschreven opdracht van de auteur aan Clusius: in de catalogus wordt dat gegeven echter niet gemeld.Ga naar voetnoot16 Van Lipsius is bekend dat hij trouw al zijn publicaties aan Clusius zond.Ga naar voetnoot17 In de catalogus wordt echter maar bij één van de in totaal negentien edities waarbij Lipsius betrokken was als auteur, commentator of editeur expliciet vermeld dat het om een presentexemplaar ging. Uit de catalogus kan verder afgeleid worden dat Clusius als intermediair in de boekenwereld fungeerde, hetgeen overigens bevestigd wordt in zijn correspondentie. Daaruit blijkt dat Clusius regelmatig benaderd werd door vrienden vanwege zijn contacten met auteurs van recent verschenen boeken met het verzoek het betreffende werk voor hen te verkrijgen. Al op voorhand moet hij daarom meerdere exemplaren van in zijn vriendenkring gepubliceerde boeken verkregen hebben. Verschillende titels, allemaal boeken op medisch of botanisch gebied, zijn in de catalogus namelijk in meer dan één exemplaar aanwezig. Vaak is het ene exemplaar onder de gebonden boeken te vinden en het andere in de categorie ‘ongebonden boeken’. Clusius liet naar alle waarschijnlijkheid een van de ontvangen exemplaren inbinden ten behoeve van zijn eigen bibliotheek, terwijl hij het andere exemplaar (of de andere exemplaren) ongebonden op de plank liet liggen in afwachting van een belangstellende uit zijn vriendenkring.Ga naar voetnoot18 Ook zijn uitgevers hebben Clusius regelmatig van nieuwe boeken voorzien. Soms geschiedde dit op zijn eigen verzoek en kosten, maar ook wel als een ‘betaling’ voor zijn eigen publicaties. Dat hij regelmatig een keuze mocht maken uit het assortiment van de Officina Plantiniana, blijkt tenminste uit een brief van Jan i Moretus waarin deze schrijft dat hij zijn zaakgelastigde in Frankfurt opdracht had gegeven Clusius boeken te doen toekomen en wel ‘tout tel nombre qu'il vous plaira avoir tant pour vous que vos amys des livres de mon impression’. Hij voegde toe dat Clusius hem een groot plezier zou doen door ruimschoots gebruik te maken van dit aanbod.Ga naar voetnoot19 Naar alle waarschijnlijkheid heeft Clusius deze geste (en wellicht soortgelijke van Moretus' schoonvader Plantijn) van harte aangenomen: in de veilingcatalogus komen grote aantallen boeken | |
[pagina 22]
| |
voor die afkomstig zijn van de Officina Plantiniana. Van de in totaal honderd Antwerpse edities zijn er zo'n tachtig afkomstig van Plantijn of zijn opvolger Jan Moretus. Ook de boeken van de Leidse Officina Plantiniana zijn ruimschoots aanwezig: van de 68 in Leiden gedrukte edities zijn er zes van Plantijn uit zijn Leidse jaren en 47 van Plantijns opvolgers Franciscus i Raphelengius of diens zonen. | |
Lacunes in de veilingcatalogusTot zover wat er blijkt over Clusius' bibliotheek uit de veilingcatalogus zelf. Minstens zo interessant is het echter om te kijken naar wat er ontbreekt in die boekenlijst. Er zijn namelijk grote lacunes in de catalogus vast te stellen, zowel in de parallel tussen Clusius' levensloop en de genoemde boeken, als in de titels zoals die verwacht mogen worden in een goed geoutilleerde werkbibliotheek van een zestiende-eeuws plantkundige. Hoewel het percentage medische en botanische boeken in de veilingcatalogus beduidend hoger ligt dan in andere catalogi, ontbreken er juist in die categorie ook vele boeken waarvan zeker verwacht mag worden dat Clusius ze had. Zo mist al het werk van Galenus, toch een van de in de zestiende eeuw meest invloedrijke klassieke auteurs op medisch gebied. Opvallender nog is dat het werk van contemporaine schrijvers op botanisch gebied slecht vertegenwoordigd is in de catalogus. Terwijl van de Zuid-Nederlandse plantkundige Matthias Lobelius (1538-1616) wel alle werken aanwezig zijn, sommige zelfs in meerdere exemplaren, ontbreken vrijwel alle werken van de eveneens uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstige plantkundige Rembertus Dodonaeus (1517/1518-1585). Alleen de door Clusius zelf vervaardigde Franse vertaling van Dodonaeus' Cruydeboeck komt voor, naast diens Purgantium aliarumque eo facientium, tum et radicum, convolvulorum ac deleteriarum herbarum historiae IIII, het derde voorbereidende deel voor Dodonaeus' levenswerk Stirpium historiae pemptades sex (1583). Het is haast onvoorstelbaar dat Clusius in zijn bibliotheek niet minstens ook de beschikking had over juist dit laatste werk van Dodonaeus, dat een mijlpaal was in de geschiedenis van de botanie. Van de drie baanbrekende Duitse botanici Otto Brunfels (1488-1534), Hieronymus Bock (1498-1554) en Leonhard Fuchs (1501-1566) is zelfs geen enkel botanisch werk terug te vinden. Ook andere belangrijke natuurhistorische werken van tijdgenoten ontbreken. Zo is er in de catalogus geen exemplaar te vinden van het beroemde vissenboek Libri de piscibus marinis (Lyon: Mathias Bonhomme, 1554) van zijn leermeester Guillaume Rondelet (1507-1566). Clusius had in zijn studentenjaren in Montpellier de Latijnse redactie van dit boek verzorgd. Het is onwaarschijnlijk dat Clusius voor zijn inspanningen niet met minstens één exemplaar van het boek beloond is. Van de Italiaanse natuuronderzoeker Ulisse Aldrovandi (1522-1605), met wie Clusius gedurende tientallen jaren correspondeerde, komt geen enkele publicatie voor. Ook Dell' historia naturale (Napels: Constantino Vitale, 1599) van Ferrante Imperato ontbreekt, terwijl Clusius op het moment van verschijnen van dit boek al meer dan tien jaar in persoonlijk contact stond met de Napolitaanse apotheker. In de lijst zijn ook nauwelijks de oorspronkelijke werken te vinden waarop Clusius | |
[pagina 23]
| |
zijn vertalingen baseerde, alleen de vertaling zelf is in de meeste gevallen aanwezig. Zo ontbreekt Garcia da Orta's Coloquios dos simples, e drogas e cousas medicinais da India (Goa: Johannes de Emden, 1563), het belangrijkste boek dat Clusius kocht tijdens zijn reis door Spanje en Portugal. Na zijn terugkeer in de Lage Landen verzorgde Clusius een Latijnse bewerking van dit belangwekkende, maar door de taal moeilijk toegankelijke Portugese werk met beschrijvingen van exotische planten. De vertaling zou Clusius' naamsbekendheid in Europa enorm vergroten en zijn naam als plantenkenner vestigen: tussen 1567 en 1605 verschenen bij de beide Officinae Plantiniana vijf edities onder de titel Aromatum et simplicium aliquot medicamentorum apud Indos nascentium historia. Hoewel Clusius' exemplaar van dit Portugese werk dus in de catalogus ontbreekt, is het boek wel bewaard gebleven. Het exemplaar - met eigendomsinscriptie van Clusius en met vele annotaties - is te vinden in de collectie van de Cambridge University Library.Ga naar voetnoot20 Ook is er geen originele editie te vinden van het apothekershandboek Ricettario fiorentina, niet van Dodonaeus' Cruijdeboeck, niet van de werken van Da Orta, Monardes, A Costa en Belon en evenmin van het beroemde reisverslag door Gerrit de Veer van de overwintering op Nova Zembla, waarvan Clusius de Latijnse vertaling verzorgde. Figuur 4. Het reisverslag van Gerrit de Veer, in de Latijnse vertaling door Clusius (Rijksmuseum Amsterdam, NG-1982-1)
| |
[pagina 24]
| |
Naar de reden waarom vrijwel alle oorspronkelijke teksten in de veilingcatalogus ontbreken, kan slechts gegist worden, maar misschien geeft een opmerking van Clusius zelf enigszins de richting aan waarin gedacht moet worden. In een van zijn brieven, gericht aan de Franse geschiedschrijver Jacques-Auguste de Thou (1553-1617), lichtte Clusius toe hoe hij een van zijn oorspronkelijke edities van Belon kwijtgeraakt was. Hij schreef dat hij zijn eigen exemplaar van Les remonstrances sur le default du labour & culture des plantes (Parijs: 1558) samen met de kopij van zijn vertaling vanuit Wenen had opgestuurd aan Plantijn, die er pas enkele jaren later een uitgave van verzorgde. Plantijn gaf de Franstalige editie echter nooit terug, aldus een geërgerde Clusius.Ga naar voetnoot21 Hieruit mag wellicht geconcludeerd worden dat Clusius de oorspronkelijke editie altijd meestuurde met zijn vertalingen, misschien met het oog op het kopiëren van de daarin aanwezige illustraties. Clusius' klacht lijkt er daarentegen weer op te wijzen dat hij de boeken wel degelijk terug verwachtte. | |
Bewijs voor een grotere bibliotheek uit andere bronnenVan veel van de genoemde werken is het hoogst onwaarschijnlijk dat Clusius er niet over kon beschikken in zijn eigen bibliotheek. Dat hij daadwerkelijk toegang had tot meer boeken dan alleen op grond van de veilingcatalogus te concluderen valt, blijkt uit de door Clusius gepubliceerde werken en zijn correspondentie. Clusius citeerde of noemde daarin namelijk veelvuldig boeken die niet voorkomen in de catalogus. Wanneer Clusius' overzichtswerken Rariorum plantarum historia en Exoticorum libri decem nader bekeken worden, levert dit alleen al zo'n 35 titels op van teksten die niet in de veilingcatalogus staan, maar die blijkens de citaten wel werden geraadpleegd door Clusius. Natuurlijk kan hij daarvoor gebruik gemaakt hebben van exemplaren uit het bezit van vrienden. Uit de correspondentie blijkt immers dat hij wel vaker boeken van anderen leende (en ook zelf boeken uitleende).Ga naar voetnoot22 Daarnaast zal hij ook hebben kunnen beschikken over de collecties van bijvoorbeeld universiteitsbibliotheken, waaronder die van Montpellier, Parijs en Leiden.Ga naar voetnoot23 Hetzelfde geldt voor de bibliotheek aan het keizerlijk hof in Wenen. Hoewel hij nergens bezoeken aan deze en andere bibliotheken beschrijft, noemde hij wel een enkele keer boeken, waarvan bekend is dat ze zich in bibliotheken in zijn omgeving bevonden. Zo bekeek hij in Wenen een toen al beroemd | |
[pagina 25]
| |
Dioscorideshandschrift uit de zesde eeuw, de ‘Codex Juliana’.Ga naar voetnoot24 In 1569, het jaar waarin de geleerde diplomaat Ogier Ghislain de Busbecque (1522-1592) dit handschrift in Constantinopel had weten te kopen voor keizer Maximiliaan ii, was deze prachtig geïllustreerde codex onderwerp van gesprek in de geleerde wereld geweest, zowel wat betreft de inhoud als de aanschafprijs van honderd dukaten.Ga naar voetnoot25 Figuur 5-6. Echte lampionplant (Physalis alkekengi) en rode guichelheil (Anagallis arvensis) in de ‘Codex Juliana’, die Clusius in Wenen bekeken heeft (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Codex vindobonensis med. gr. 1)
Veel van de door Clusius geciteerde boeken komen echter zo vaak aan de orde in zijn werk dat Clusius ze vele jaren tot zijn directe beschikking gehad moet hebben. Het is dus aannemelijk dat in ieder geval een groot deel van deze boeken wel degelijk tot Clusius' eigen bibliotheek behoord heeft. Onder de geciteerde werken zijn vele botanische en medische boeken, maar vooral ook reisbeschrijvingen, die Clusius nageplozen moet hebben op beschrijvingen van onbekende dieren en planten. Het betreft verslagen van Aloysius Cadamastus, Amerigo Vespucci, Fernandus Oviedus, Joannes Leo Africanus, Leonardus Rauwolf, André Thevet en Petrus Martyr van Anghiera, maar ook de beschrijving van de reis naar Azië van Marco Polo en dichter bij huis het verslag van de beklimming van een aantal Zwitserse Alpentoppen door Benedictus Aretius. Wat betreft de plantkundige werken wordt er onder meer veelvuldig geciteerd uit de zo opvallend in de catalogus ontbrekende werken van Galenus: Clusius noemt expliciet De compositione medicamentorum per genera, De antidotis, De simplicium medicamentorum facultatibus en ook De alimentorum facultatibus. Andere klassieke auteurs die geciteerd worden in de ‘opera omnia’, maar ontbreken in de veilingcatalogus, zijn Gaza, Strabo en Serapion. Van de moderne botanici komen we de Egyptische plantenbeschrijvingen van Prosper Alpinus, | |
[pagina 26]
| |
De plantis Aegypti, tegen, naast Valerius Cordus' omvangrijke ‘Historia plantarum’ (posthuum uitgegeven in 1561-1563 door Conrad Gessner als Historiae stirpium) en niet geheel verrassend Dodonaeus' levenswerk Stirpium historiae pemptades sex (Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1583). Clusius citeert in zijn werk ook uit de niet in de veilingcatalogus voorkomende Duitse botanici Hieronymus Bock en Leonhard Fuchs. Daarnaast verwijst Clusius naar Dell' Historia naturale van Imperato en ook komen het hierboven al genoemde werk van Aldrovandi en de Libri de piscibus marinis van Rondelet meermaals aan de orde. Ook uit de correspondentie van Clusius blijkt dat zijn bibliotheek veel omvangrijker geweest moet zijn. In talrijke brieven worden boeken genoemd. Enkele keren wordt daarin ondersteunend bewijs gevonden voor de hiervoor gedane veronderstellingen. Uit een brief uit de zomer van 1600 blijkt bijvoorbeeld dat Ferrante Imperato persoonlijk een exemplaar opstuurde van zijn Dell' Historia naturale: Clusius blijkt dus inderdaad, zoals al aangenomen, een exemplaar van dit boek gehad te hebben.Ga naar voetnoot26 Het betreffende exemplaar bleef zelfs bewaard: het behoort al van voor 1612 tot de collectie van de Leidse universiteitsbibliotheek.Ga naar voetnoot27 Ook vele andere boeken komen in de brieven naar voren. Zo bedankte Clusius in 1588 Camerarius voor het toezenden van diens Hortus medicusGa naar voetnoot28 en in 1582 voor de reisbeschrijving van Leonhard Rauwolf, die datzelfde jaar verschenen was bij Christoff Raben in Frankfurt. Het boek werd in Wenen met enthousiasme ontvangen: Clusius schreef dat er dagelijks tijdens de maaltijd uit werd voorgelezen.Ga naar voetnoot29 Philips van Marnix stuurde op 27 oktober 1591 twee boeken van zijn hand op aan Clusius, die beide niet voorkomen in de catalogus.Ga naar voetnoot30 Zoals al aan de orde kwam, bedeelde ook Justus Lipsius Clusius met veel meer boeken dan beschreven zijn in de veilingcatalogus. Clusius ontving bijvoorbeeld diens De recta pronunciatione Latinae linguae, waarvoor hij in een brief van het voorjaar van 1587 zijn dankbaarheid uitte. Samen met het Epistolarum Centuria prima zorgde de lezing van dit werk voor aangename afleiding toen hij zes weken lang niet kon lopen en veel pijn leed na een val in een stoombad, dat hij eind december 1586 bezocht had.Ga naar voetnoot31 | |
Een actief aanschafbeleid?Voor wie een beeld wil krijgen van het aanschaffen en verkrijgen van boeken door een geleerde als Clusius, kan het bestuderen van bewaard gebleven correspondentie veel informatie bieden. Uit de verschillende briefwisselingen blijkt duidelijk dat Clusius een zeer actieve houding op het gebied van boekverwerving had: hij hield de eigentijdse boekproductie nauwlettend in de gaten. In een brief aan Camerarius zei Clusius bijvoorbeeld ‘met veel verlangen uit te kijken naar dat nieuwe boek’ van de Franse plant- | |
[pagina 27]
| |
Figuur 7. Brief van Philips van Marnix van Sint-Aldegonde aan Clusius, waarin hij de schenking van twee van zijn recente publicaties meldt (Universiteitsbibliotheek Leiden, Vul. 101)
| |
[pagina 28]
| |
kundige Jacques Daléchamps, dat naar zijn weten nog steeds niet verschenen was.Ga naar voetnoot32 In de brieven die hij de Duitse arts in de maanden daarna stuurde, kwam de op handen zijnde publicatie steeds weer ter sprake: zodra het gepubliceerd was, wilde Clusius het meteen hebben, zo vertrouwde hij zijn vriend toe.Ga naar voetnoot33 Ook zei hij zich te verheugen op een nieuwe uitgave van Pietro Andrei Mattioli (1501-1577), die diezelfde winter nog zou verschijnen.Ga naar voetnoot34 Om op de hoogte te blijven van nieuwe uitgaven, zal Clusius nauwkeurig de catalogi doorgelezen hebben die elk half jaar verschenen ter gelegenheid van de Frankfurter Buchmesse. In zijn brieven verwijst hij hier tenminste enkele keren naar.Ga naar voetnoot35 De aanwezigheid van de boekenbeurs in die Duitse stad was voor hem in 1588 zelfs een van de redenen om zich daar te vestigen.Ga naar voetnoot36 Ook andere catalogi werden ongetwijfeld door geplozen op nieuw verschenen boeken. In de veilingcatalogus komt althans een exemplaar voor van een ‘Catalogus Librorum Officinae Roberti Stephani’, een fondscatalogus dus van de beroemde Franse humanist en uitgever Robert Estienne (1503-1559), helaas zonder vermelding van het jaar van uitgave.Ga naar voetnoot37 Soms bleek het lastig een nieuw verschenen boek in de eigen woonplaats te pakken te krijgen. Dan werd vaak de hulp van vrienden in beter geoutilleerde steden ingeroepen. Clusius vroeg onder andere verschillende keren aan Camerarius om in Neurenberg op zoek te gaan naar plantenboeken die de Weense boekhandelaren hem niet konden bezorgen.Ga naar voetnoot38 Maar zelfs in boekenhoofdstad Frankfurt bleek het soms moeilijk te zijn de hand te leggen op recente uitgaven. Zo had Clusius in 1593, een jaar na het verschijnen van Fabius Columna's Phytobasanos, sive plantarum aliquot historia (Napels: Joannes Jacobus Carlinus, 1592) nog steeds geen exemplaar weten te bemachtigen. Wel kon hij op dat moment al beschikken over een uittreksel van het boek.Ga naar voetnoot39 | |
[pagina 29]
| |
BesluitHoewel de zeer nauwkeurige veilingcatalogus naar alle waarschijnlijkheid een redelijk goede afspiegeling geeft van de samenstelling van de bibliotheek van Clusius en zelfs veel onthult over zijn koopgedrag en de uitwisseling van boeken, blijkt deze een verre van compleet beeld te geven van het boekenbezit van deze geleerde. Op z'n minst vele tientallen boeken zijn in de loop van zijn lange leven of in de weken direct na zijn dood uit de collectie verdwenen: door hemzelf weggegeven aan familie of vrienden, uitgeleend en nooit aan hem geretourneerdGa naar voetnoot40 of weggeschonken of verkocht vanuit het sterfhuis.Ga naar voetnoot41 Een deel van de zo ‘verdwenen’ boeken is terecht gekomen in de universiteitsbibliotheek in Leiden, waar ze zich (in ieder geval voor een deel) tot op heden in de collectie bevinden. Figuur 8. Eigendomskenmerk van Clusius op de titelpagina van Jean Jacques Boissards Romanae urbis topographia (Den Haag, Museum Meermanno, 134 b 6)
| |
[pagina 30]
| |
Figuur 9. Eigendomskenmerk van Clusius op de titelpagina van Giovanni Battista Ramusio's Navigationi et viaggi (1588) (Universiteitsbibliotheek Leiden, 369 a 1-3)
De boeken kunnen door Clusius aan de bibliotheek geschonken of vermaakt zijn, of zijn wellicht door de universiteit voor de bibliotheek vergaard in overeenstemming met de nabestaanden in een soort ‘voorschouw’, hetgeen mogelijk de verklaring is waarom deze boeken niet voorkomen in de veilingcatalogus.Ga naar voetnoot42 Het was niet ongebruikelijk dat bibliothecarissen de universiteitscollectie trachtten te vergroten door actief boeken te bemachtigen tijdens veilingen, maar ook door de sterfhuizen van Leidse geleerden te bezoeken ruim voordat de veiling daadwerkelijk plaatsvond. Zo kocht Paulus Merula, bibliothecaris van 1597 tot 1607, boeken voor de universiteit op de veiling van de bibliotheek van de op 25 juli 1600 aan de pest overleden Leidse koopman Daniel van der Meulen, die een prachtig pand met een grote bibliotheek bezat aan het Rapenburg.Ga naar voetnoot43 Ook na het overlijden van Philip van Marnix in 1598 was er voorafgaand aan de veiling van diens boekenbezit sprake van een onderhandse voorverkoop aan de universiteit.Ga naar voetnoot44 Het kan dus goed zijn dat de toenmalige bibliothecaris Heinsius zichzelf met dat doel ook in het sterfhuis van Clusius gemeld heeft. | |
[pagina 31]
| |
In het voorafgaande is aangenomen dat boeken vaak snel na het verschijnen opgenomen zijn in Clusius' bibliotheek: tijdens reizen, via uitwisseling, als ‘betaling’ door zijn uitgevers of via gerichte aankoop. Dit beeld wordt ondersteund door de correspondentie, waaruit blijkt dat Clusius en zijn tijdgenoten voortdurend en zeer bewust op zoek waren naar de meest recente kennis. Natuurlijk waren in de zestiende eeuw ‘oude’ drukken in de boekhandels veel langer beschikbaar voor het kopende publiek, waarmee ook een gebruik van die oudere edities aannemelijk is. Uit geleerdencorrespondenties als die van Clusius blijkt echter overduidelijk het belang dat men in deze kringen hechtte aan actualiteit: het op de hoogte zijn en het zich eigen maken van de meest recente kennis. Men volgde met spanning de ontwikkelingen rond nog te verschijnen publicaties, vroeg elkaar naar recent uitgegeven boeken, liet uittreksels circuleren van nieuwe titels, wisselde boeken uit en las nauwgezet fonds-, boekhandels- en beurscatalogi. Daarmee wordt ook het min of meer gelijktrekken van de jaren van uitgave in een veilingcatalogus als deze met de jaren van daadwerkelijke aanschaf - met natuurlijk de noodzakelijke reserves - voor een groot deel van de aanwezige titels aannemelijk. De conclusies die getrokken kunnen worden op grond van Clusius' veilingcatalogus met betrekking tot zijn aanschafbeleid zijn - zeker voor deze vroege periode - vrij uitzonderlijk: er zijn niet veel catalogi waarin zo nauwkeurig werd vastgelegd in precies welke edities de genoemde titels op de boekenplanken stonden of lagen. Het koppelen van in de catalogus genoemde specifieke edities aan gebeurtenissen in het leven van de bibliotheekeigenaar en het daardoor krijgen van een idee van de wordingsgeschiedenis van de betreffende bibliotheek is dan ook lang niet altijd mogelijk. Hoewel catalogi van boekveilingen van onschatbare waarde zijn, is aanvullend onderzoek altijd nodig. Boektitels die genoemd worden in publicaties van Clusius en in zijn correspondentie tonen samen met provenances in bewaard gebleven exemplaren uit Clusius' bibliotheek eens te meer aan dat dergelijke catalogi een incompleet beeld van het boekenbezit geven. Belangrijke aanvullingen op het beeld dat van een bibliotheek ontstaat door bestudering van een veilingcatalogus kunnen dus gevonden worden in brieven uit de correspondentie van de betreffende verzamelaar, uit referenties aan geraadpleegde boeken in diens eigen publicaties en door het in kaart brengen van provenances en ex-libris in zoveel mogelijk collecties. Met name in dat laatste ligt een belangrijke taak voor bibliotheken en collecties. Ook kan niet genoeg benadrukt worden hoeveel het bestuderen van briefwisselingen kan toevoegen aan onze kennis op breed boekhistorisch gebied. Een goede ontsluiting en toegankelijkheid van brievencollecties, met liefst zoveel mogelijk goed doorzoekbare (online) edities is dan ook zeer wenselijk. Initiatieven zoals die genomen zijn door het Huygens ing voor de Clusius-correspondentie kunnen tot voorbeeld strekken. Onderzoek naar bibliotheken en collecties dat op deze manier wordt uitgevoerd, is in alle opzichten tijdrovend, dat wel, maar ook zeer zeker meer dan lonend. |
|