perspectief op de ‘culture of secrecy’ in de zeventiende eeuw, aan de hand van een analyse van pamfletten uit het jaar 1672. In de rubriek Stand van Zaken worden dit keer recent verschenen publicaties besproken op het grensvlak van boekwetenschap en kunstgeschiedenis, de middeleeuwse boekverluchting.
Uiteraard bevat dit Jaarboek ook weer een aantal bijdragen van algemeen boekhistorische aard. Hoewel de meeste lezers wel gehoord zullen hebben van het fenomeen leesgroep of er misschien zelfs lid van zijn, is er in de wetenschappelijke literatuur nog weinig aandacht aan besteed. Sandra van Voorst bestudeerde samen met haar studenten de rol van leesgroepen bij de overdracht van cultuur. Hiervoor analyseerden zij de leeslijsten van groepen en interviewden zij leden. Elisa Nelissen schrijft eveneens over een relatief onbekend onderwerp. Zines, een afkorting van fanzines en magazines, zijn onafhankelijke, goedkoop geproduceerde tijdschriften gericht op een klein publiek van gelijkgestemden. Nelissen biedt een eerste introductie op het onderwerp vanuit boekhistorisch perspectief, met speciale aandacht voor zines in Nederland en Vlaanderen. En soms zijn werken ons juist maar al te bekend en vertrouwd, maar wordt er desondanks niet of nauwelijks onderzoek naar gedaan. Bertus Bakker zal met zijn artikel over de opkomst van het populaire kunstboek in de twintigste eeuw bij veel lezers nostalgische gevoelens oproepen. Want wie had er vroeger thuis geen Tomado-boekenrekje met delen uit de Palet-serie, of de Zwarte Beertjes? Tegenover het grootschalige onderzoek van Bakker en Van Voorst staat de bijdrage van Frans Janssen, die slechts één werk bespreekt. Aan de hand van een gedetailleerde analyse van de Amsterdamse druk van Rousseau's ‘Emile’ uit 1762 laat Janssen ons meeleven met de bedrogen uitgever Néaulme.
Door de alomtegenwoordige aanwezigheid van informatie kan de indruk ontstaan dat ons beeld van de werkelijkheid compleet, of in elk geval representatief is. Maar hoezeer de digitalisering het boekhistorisch onderzoek ook heeft vergemakkelijkt, de ons beschikbare bronnen - bibliografieën zoals stcn en stcv, of grootschalige fulltext-bestanden zoals Delpher - lijken vooral de illusie van compleetheid te wekken. Dat is althans wat de verschillende bijdragen in dit Jaarboek duidelijk maken.
Steven van Impe en Alex Alsemgeest laten aan de hand van hun onderzoek naar de relaties tussen respectievelijk Vlaanderen en Oostenrijk en Nederland en Zweden zien dat het grote manco van nationale retrospectieve bibliografieën juist is dat ze zich beperken tot één enkel land. Zij pleiten er dan ook voor om vaker over de landsgrenzen heen te kijken. Marja Smolenaars en Erik Geleijns schetsen beiden een portret van drukkers die, afgaande op de aanwezigheid van informatie in de stcn alleen van marginaal belang zijn geweest. Wanneer de gegevens uit de archieven er echter bij worden gehaald, rijst plotseling een heel ander beeld op. Sylvia van Zanen ten slotte laat in haar bijdrage over de bibliotheek van de plantkundige Carolus Clusius zien dat boekveilingcatalogi op hun beurt evenmin een compleet beeld bieden van iemands boekenbezit, maar dat aanvullend onderzoek naar provenance-gegevens en in correspondenties altijd nodig is. Impliciet houden deze auteurs hiermee een pleidooi voor het ‘ouderwetse’ archiefonderzoek, alle moderne digitale hulpmiddelen ten spijt.
Terwijl u het huidige Jaarboek doorbladert, zijn wij als redactie alweer druk bezig