Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 22
(2015)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Cora Zwart
| |
[pagina 62]
| |
kleine handschrift dat in dit artikel centraal staat, een unieke boekenlijst met inleidende tekst.Ga naar voetnoot3 Figuur 1. Testamentaire tekst en de boeken 1 t/m 5 (begin), Gent, kb, s.o., Bisschoppelijk Archief Gent.
Foto: Peter Flach/Cora Zwart (links) Dit handschrift is bijzonder waardevol als bron voor het onderzoek naar het nog te weinig bestudeerde gebruik van religieuze boeken en teksten in de volkstaal door laatmiddeleeuwse stedelijke leken in de Nederlanden. Met ‘stedelijke leken’ worden hier personen bedoeld uit politiek, financieel of commercieel actieve kringen die niet religieus geschoold waren en geen institutioneel religieus leven leidden.Ga naar voetnoot4 Het is onbekend of het Klein Begijnhof buiten de zeventig boeken van Elisabeth in deze periode meer boeken bezat. Dit is echter niet zo waarschijnlijk. Weinig begijnhoven rond 1500 bezaten een gemeenschappelijke bibliotheek, vooral omdat begijnen in tegenstelling tot veel kloosterlingen het recht op persoonlijk eigendom hadden en meestal hun bezit aan andere begijnen of aan familie nalieten.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 63]
| |
Figuur 2. Testamentaire tekst (vervolg) en de boeken 1 t/m 5 (begin), Gent, kb, s.o., Bisschoppelijk Archief Gent.
Foto: Peter Flach/Cora Zwart (boven) | |
Onderzoek naar laatmiddeleeuwse leken en hun religieuze literatuur in de NederlandenSinds de jaren tachtig van de afgelopen eeuw is er internationaal steeds meer belangstelling voor historische lezers en historisch tekstgebruik. Voor de middeleeuwen vallen in het begin vooral het feministische onderzoek op en het onderzoek naar ketterse stromingen, hun spilfiguren en het ketterse tekstgebruik binnen de groep.Ga naar voetnoot6 In 1990 veroorzaakte het themanummer ‘New Philology’ van het tijdschrift Speculum een grote ommekeer in het denken over middeleeuwse literatuur en hoe die bestudeerd zou moeten worden.Ga naar voetnoot7 Deze visie is nog steeds leidend. De vraag naar de lezers wordt nadrukkelijk gesteld en de functie van de teksten staat voorop. Aandacht voor de auteur en de enige correcte tekst geldt als anachronistisch; het gaat om de variatie van de middeleeuwse literatuur. Die variatie laat juist zien dat de teksten voor een bepaald publiek bedoeld waren. Onderzoek van middeleeuwse literatuur moet daarom plaatsvinden aan de hand | |
[pagina 64]
| |
van de bronteksten zelf en niet meer aan de hand van een editie van ‘de beste tekst’. Om zicht op de gebruiker te krijgen, behoren teksten niet als ‘losse’ eenheden bestudeerd te worden maar in de samenhang van het handschrift waarin ze zijn overgeleverd. Binnen het Nederlandse taalgebied duurde het even voor deze nieuwe visie werd opgepakt.Ga naar voetnoot8 In 1994 ging wel de uitgave van diplomatische edities van complete verzamelhandschriften van start, de serie Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden, maar nader onderzoek naar deze tekstverzamelingen, hun samenstellers/eigenaars en hun gebruikers moet vaak nog plaatsvinden. Het huidige onderzoek naar laatmiddeleeuwse boekeigenaars aan de hand van testamentaire boekenlijsten of boedellijsten is merendeels gericht op het boekbezit als uitdrukking van een individuele (vrouwelijke) smaak of verzamelstrategie.Ga naar voetnoot9 Hoe stedelijke leken religieuze boeken en teksten in de volkstaal gebruikten en op welke manier zij anderen daarmee beïnvloedden, is voor de Nederlanden nog weinig onderzocht. De situatie in laatmiddeleeuws Engeland en Italië is beter bekend.Ga naar voetnoot10 Mary Erler toont in haar onderzoek naar vrouwelijke netwerken en religieus boekgebruik dat Engelse leken en religieuzen in hun boekgebruik verrassend nauw bij elkaar betrokken waren. Sabrina Corbellini laat zien dat Italiaanse leken een belangrijke rol hadden bij de verspreiding van Bijbelkennis, door het (laten) schrijven, verzamelen, verspreiden en lezen van de Bijbel in de volkstaal.Ga naar voetnoot11 Aan de Rijksuniversiteit Groningen wordt het onderzoek naar de laatmiddeleeuwse religieuze leescultuur in de Nederlanden de laatste jaren vanuit deze invalshoek benaderd.Ga naar voetnoot12 Interactie staat centraal, door de focus op de relaties tussen de stedelijke leek als active reader en zijn of haar community of interpretation. De active reader leest, schrijft en verspreidt teksten en kennis, de mensen in de community of interpretation delen, bespreken en interpreteren deze.Ga naar voetnoot13 De sterke volkstalige geletterdheid van veel stedelijke leken en de ruime beschikbaarheid van religieuze literatuur in de volkstaal zorgden ervoor dat deze leken in de vijftiende eeuw steeds meer aan het religieuze discours deelnamen. Tot ver in de dertiende eeuw was dit discours nog het exclusieve terrein van clerici en alleen in het Latijn. In de vijftiende eeuw werden veel Latijnse werken vertaald naar de volkstaal, maar ook volkstalige werken vertaald naar het Latijn. Veel literatuur werd zo voor beide groepen toegankelijk en clerici en leken raakten in het discours nauwer bij elkaar betrokken.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 65]
| |
Voor het eerst is nu het boekentestament van Elisabeth De Grutere bestudeerd. Dat is gedaan vanuit de vraag naar het active readership van Elisabeth en haar community of interpretation. Voor de inventarisatie van het religieuze boekgebruik zijn het volledige manuscript en de interne samenhang ervan onderzocht. Dit artikel laat zien dat het mogelijk is aan de hand van een kleine bron als deze het boekgebruik van een stedelijke leek als Elisabeth De Grutere te ontdekken, haar bedoelingen als erflaatster en het gebruik van de boeken na haar overlijden. Aan de hand van de historische context, het codicologisch en paleografisch onderzoek, de identificatie van het brontype, de thematische analyse van de boektitels en door close reading van de voorafgaande tekst, komt een helder beeld naar voren van laatmiddeleeuws religieus boekgebruik door stedelijke leken in Gent. | |
Historische contextElisabeth De Grutere was de echtgenote van de vooraanstaande Gentse stadsbestuurder Simon Borluut en zelf ook van voorname Gentse afkomst. Beide families behoorden tot de zeer rijke en kleine bestuurslaag van families die al vanaf de dertiende eeuw door huwelijken nauw met elkaar verbonden waren.Ga naar voetnoot15 Die families bestuurden de ‘middeleeuwse metropool’ Gent vaak eigengereid en veroorzaakten regelmatig conflicten tussen de stad en de landsheer.Ga naar voetnoot16 De geboortedatum van Elisabeth is onbekend en haar sterfdatum was dat ook lange tijd. Buiten het boekentestament verschijnt haar naam enkele keren in andere bronnen. In de boekencatalogus van de Gentbrugse Rijke Claren (1508) waarin veel Gentse boekenschenkers vermeld staan, wordt Elisabeth genoemd als schenkster van een nu verdwenen boek aan zuster Sapientia Triest.Ga naar voetnoot17 In dit convent verbleven veel vrouwen uit vooraanstaande Gentse families. Over Sapientia is niets anders bekend dan dat zij waarschijnlijk een aangetrouwd familielid van Elisabeth was; de jongere zus van haar echtgenoot Simon Borluut, Elisabeth Borluut Vrouwe van Raveschoot, was getrouwd met Christophe Triest, de zoon van de ‘edele heer’ Josse Triest.Ga naar voetnoot18 Misschien heeft Elisabeth Sapientia dit boek ter gelegenheid van haar intrede gegeven, zoals vaker gebeurde. Het was een gedrukt werk: | |
[pagina 66]
| |
Noch 1 gheprenten boeuc groot volumen, gheberdert, met roon lere verdect, slutende met ii sloten, heeft in cccxlvii blare; deerste beghint ‘Hier beghint ten love Gods almachtich’, cc blat beghint ‘so worden zij uut dien eyghendom’, dleste blat beghint ‘Jesu die soen Gods’; ende komt van der weduwe van Symoen Borluut filius Symoens up tSant, die gaine zuster Sapientien Triest van diere in tconvent. Achter gheteekent - v.Ga naar voetnoot19 Elisabeth schonk dit boek als weduwe, dus in of na 1488. Tot dusver was het niet bekend om welk boek het ging. Nu is het geïdentificeerd als Tboeck vanden leven ons heeren ihesu christi, de bekende Middelnederlandse vertaling van Ludolf van Saksens Vita Christi.Ga naar voetnoot20 Dit boek circuleerde vanaf het eind van de veertiende eeuw in manuscript en werd rond 1488 meerdere keren op folioformaat gedrukt. Dat gebeurde in 1487 door Geraert Leeu in Antwerpen en in 1488 door Claes Leeu in Antwerpen en Christiaen Snellaert in Delft.Ga naar voetnoot21 Het boek bevat veel houtsneden en geeft aan de hand van een dialoog tussen Mensche en Scriptura een praktische handleiding voor meditatie over het leven en lijden van Jezus en de heilsgeschiedenis. Uiteindelijk waren deze lessen erop gericht dat ‘Christus in het hart kwam wonen’.Ga naar voetnoot22 Elisabeth liet dit boek onder nummer 63 van haar boekenlijst eveneens aan het begijnhof na: ‘eenen bouc vanden leuene ons heeren ihesu christi’. Hiervan is het niet bekend of het gedrukt was. Het woord ‘bouc’ geeft alleen aan dat het een groter of dikker boek was dan een ‘bouckin’, een boekje. Deze beide schenkingen laten zien dat Elisabeth het een belangrijk boek vond dat bij de ontvangers, een claris en het Klein Begijnhof, ook goed zou passen. Het Bisschoppelijk Archief in Gent bewaart enkele originele documenten zonder signatuur die getuigen van langdurige steun van Elisabeth en Simon aan het Klein Begijnhof De Fundatie-Symoen Borluut, gedateerd 11 oktober 1499, bevestigt het legaat van een uitgebreide fundatie van beide erflaters door de grootmeesterigghe van het Klein Begijnhof en haar gheselneden.Ga naar voetnoot23 Deze Fundatie noemt onder andere eerdere schenkingen van beide fundatiestichters aan het begijnhof en verwijst naar twee overeenkomsten tussen de fundateurs en het Klein Begijnhof van 30 juli 1489 en van 19 februari 1499.Ga naar voetnoot24 Van de Fundatie is voor de betrokken conventen als afschrift een verkorte versie gemaakt, De fundacie van wilen Symoen borluut ende myn Joncvrauwe zyn Weduwe Int Corte. Vier exemplaren hiervan zijn nog aanwezig.Ga naar voetnoot25 | |
[pagina 67]
| |
Figuur 3. 19e-eeuwse tekening van de grafsteen van Simon Borluut en Elisabeth De Grutere. Uit: B. D'Huys, ‘De cultuurgeschiedenis’ in: Werken en kerken, 750 jaar begijnhofleven te Gent. Gent 1984, 140
In het Gentse Stadsarchief wordt binnen de collectie ‘Atlas Goetghebuer’ een negentiende-eeuwse tekening bewaard van de nu verloren grafzerk van Elisabeth en Simon uit de Mariakapel van het Klein Begijnhof, zonder overlijdensdatum van Elisabeth.Ga naar voetnoot26 De vier kwartieren van hun familiewapens staan erop: de drie herten van Borluut en de drie raven van Raveschoot naast Simon, de horizontale balken van De Grutere en de leeuw van Rijm naast Elisabeth. Simon en Elisabeth zijn in vol ornaat afgebeeld, Simon in wapenrusting naast Elisabeth als Bourgondische dame met een lange jurk en mantel. Uit 1610-1642 stamt een weergave van Aernout Buchelius van de inscripties op deze | |
[pagina 68]
| |
steen, dit keer met een overlijdensdatum van Elisabeth: ‘1500. den 3. Oostmaent’.Ga naar voetnoot27 Het is onbekend hoe Buchelius aan deze gegevens kwam. Na het overlijden van haar man op 28 oktober 1488 woonde Elisabeth tot haar dood in het Klein Begijnhof, vanwege haar sociale status waarschijnlijk in een eigen huisje en niet in een van de zeven conventen. De keuze voor een kloosterlijk leven of voor een leven binnen een begijnhof was voor weduwen zeker niet ongebruikelijk. Het was religieus gezien een goede stap. Door niet te hertrouwen kreeg de weduwe een tweede kans de door de kerk hoger aangeslagen status van celibataire alleenstaande vrouw aan te nemen, ten gunste van haar zielenheil.Ga naar voetnoot28 Begijnhoven waren in Gent vanaf 1328 geaccepteerde instellingen waar vrouwen in een religieuze omgeving na het afleggen van tijdelijke geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid gezamenlijk konden wonen en werken.Ga naar voetnoot29 Dat gold ook voor weduwen, al werden ze vaak geen begijn. Deze hoven hadden voor hen juridisch een aantal voordelen boven de meeste kloosters. Ze hielden de rechten van een ongehuwde zelfstandige vrouw en konden zo voogd van hun kinderen blijven, rechtszaken aangaan, erfenissen regelen en hierbij steun ontvangen van de ontvanger van het begijnhof. De mogelijkheden tot contact met familie en vrienden buiten het begijnhof waren meestal goed. Weduwen en begijnen hielden ondanks de gelofte van armoede recht op eigen bezit; de rijkere begijnen bezaten vaak minstens een gebedenboek, psalter of getijdenboek. Hun bezittingen mochten zij nalaten aan wie ze wilden of bij eventueel vertrek weer meenemen. Familiebezit was zo beter gegarandeerd dan bij intrede in een klooster.Ga naar voetnoot30 In de tekst voorafgaand aan de boekenlijst wordt Elisabeth ‘Joncfrauwe Elyzabeth sgruters weduwe van wijlen symoen borluut’ genoemd. Voor begijnen was een dergelijke benaming ongebruikelijk, in testamenten van begijnen heten de erflaatsters steeds ‘begijnen’.Ga naar voetnoot31 Dit wijst er sterk op dat Elisabeth niet was ingetreden. Zij was en bleef een vooraanstaande stedelijke vrouw die zichzelf ook zo presenteerde, getuige ook de voorname grafsteen die zij voor haar man en haarzelf had laten maken.Ga naar voetnoot32 | |
[pagina 69]
| |
Handschrift Gent, Klein Begijnhof s.o.Van de boekenschenking van Elisabeth De Grutere zijn drie diplomatische tekstedities verschenen, van De Pauw (1914), Cassiman (1951) en Derolez (1999).Ga naar voetnoot33 De nu in bibliotheken sporadisch aanwezige editie van De Pauw is getiteld ‘Gifte door Joncvrouw Borluut van zeventig boeken aan het begijnhof van Onze Lieve Vrouw ter Hooie te Gent’. Deze editie bevat geen inleiding en de summiere codicologische gegevens zijn onnauwkeurig. De transcriptie is accuraat. De editie van Cassiman wordt het meest geciteerd, maar schiet ernstig tekort. Zijn titel luidt ‘De bibliotheek van Simon Borluut’, enkele boeken ontbreken in de transcriptie en er zijn meerdere transcriptiefouten. Wel geeft Cassiman een korte historische introductie. De editie van Derolez, getiteld ‘Donation by Lady Borluut, about 1500’, bevat de meeste codicologische en paleografische gegevens en een bredere historische introductie dan die van Cassiman. De transcriptie is accuraat, al handhaaft Derolez een storende fout van Cassiman in de inleidende tekst, waarover later. Behoudens deze edities is het manuscript in het verleden nauwelijks bestudeerd. Slechts een enkel boek van de lijst kreeg wetenschappelijke aandacht en werd daarbij soms verkeerd geïdentificeerd.Ga naar voetnoot34 In een korte studie is het manuscript eenmaal als geheel bestudeerd. Veel titels zijn hierbij ongenoemd gebleven en het manuscript zelf is op grond van een verkeerde datering van boek 3 eveneens foutief gedateerd, zoals hierna aangetoond zal worden.Ga naar voetnoot35 | |
Manuscriptbeschrijving en dateringsprobleemDit naruolghende sijn de boucken die Joncfrauwe Elyzabeth sgruters weduwe van wijlen symoen borluut ter salegher ghedachten gheordineert ende ghegheuen heeft den beghijnhoue vander hoeyn. Om die te orborne. te verwarene. Ende oec te leenene als daer omme ghebeden werden. Sonderlinghe van eeneghen van haren ofte symoens vrienden. | |
[pagina 70]
| |
Het ongedateerde handschrift heeft een onvolledig signatuur, ‘Gent, kb, s.o.’Ga naar voetnoot37 Het perkamenten omslag van 105 mm. × 145 mm. bevat als enig opschrift een contemporaine tekst op de achterzijde: ‘Dit es den register vanden boucken die Joncfrauwe borluuts heeft ghegheuen den beghijnhoue vander hoyen’. De inhoud bestaat uit twee papieren katernen van 95 mm. × 140 mm., beide met perkamenten hartstrookje, samen omvat door een papieren schutblad.Ga naar voetnoot38 De bladen zijn niet van een contemporaine foliëring voorzien met een recto- en versozijde, maar recent, na 2000, met potlood gepagineerd. Twee laat vijftiende-eeuwse watermerken van de letter P met een vierbladige bloem op een stengeltje zijn deels zichtbaar.Ga naar voetnoot39 Het tekstblok is 56 mm. × ca. 90 mm. en afgebakend door prikken en lijnen. De registeringangen zijn ruim van elkaar gescheiden, de hoeveelheid tekst varieert daarom sterk per pagina. Alle opgesomde boeken, ‘Item (...)’, zijn afzonderlijk genummerd, soms in Romeinse cijfers, soms in Middelnederlandse bewoording en meestal in een combinatie daarvan, zoals boek ‘iij’, ‘den vierden’, ‘vsten’.Ga naar voetnoot40 De tekst is van één hand en waarschijnlijk in één werkgang opgeschreven, in een nette littera hybrida. Op twee plaatsen zijn overgeslagen woorden bijgeschreven boven de tekst en op twee andere plaatsen is ruimte voor een woord opengelaten. Vrijwel de volledige introductietekst en de slotzin ‘Tghetal vanden boucken es .lxx’, zijn rood onderstreept, er zijn rode accenten aangebracht op de majuskels en sierlijke zwarte krullen ter opvulling van de ruimte na de laatste halve regel van de inleidende tekst. Een zeer bijzondere codicologische ontdekking wordt verderop gepresenteerd. De datering van het handschrift was lange tijd onzeker vanwege de onbekende sterfdatum van Elisabeth, nu gesteld op 3 augustus 1500. De Pauw hield om onbekende redenen het jaar 1468 aan; een jaartal dat nog steeds in de bnm vermeld staat. Cassiman en Derolez dachten vanwege het schrift aan een datering omstreeks 1500. Hendrix kwam tot een datering van de lijst in of na 1536. Dat deed hij op grond van de aanwezigheid van boek 3, ‘den bouc van de translatie van suster collette’, dat hij aanzag voor een onbekend boek over de translatie in 1536 van de relieken van zuster Coleta (†1447, Gent), de stichtster van de orde van de Arme Claren of Coletienen.Ga naar voetnoot41 Als Hendrix gelijk had, zou de lijst een boek bevatten dat pas lang na het overlijden van Elisabeth was geschreven. Dit zou grote implicaties hebben voor het onderzoek. De datering van Hendrix blijkt echter op een verkeerde interpretatie van het woord | |
[pagina 71]
| |
‘translacie’ te berusten. De datering van Cassiman en Derolez, die wordt ondersteund door de overlijdensdatum van Elisabeth van Buchelius, kan zo gehandhaafd blijven. Vlak na het overlijden van Coleta in het monasterium Bethlehem te Gent schreef haar biechtvader Pierre de Vaux zijn Vie de Sainte Colette.Ga naar voetnoot42 Dit boek bleek erg succesvol en werd in 1450 door Etienne de Juilly vanuit het Frans naar het Latijn vertaald. De oplossing van het dateringsprobleem van boek 3 blijkt bij nalezing van de Middelnederlandse vertaling van deze Latijnse Vita, het Leven van sinte Coleta van Olivier De Langhe, in het laat vijftiende-eeuwse handschrift Gent, ub, 520.Ga naar voetnoot43 De Langhe gebruikt in zijn inleiding het woord ‘translacie’ in de zin van ‘vertaling’: Hier volghet bider hulpen ons heeren tfulmacte ende helich leuen van eenre zeere deuoter oetmoedegher maecht ghenomt sustre Collette wesende vander ordene of religioene van Sente claren twelke leuen ic stellen sal in vlaemsche ghelijc dat een eerbaer doctuer of meestere in die heleghe scriftuere ghescreuen heeft in latine...Ende es te wetene eer jc den aerbeit van deser translacie wilde annemen om te hebbene meerder versekertheit van haren helighen leuene so sprac ic (...).Ga naar voetnoot44 Boek 3 is dus niet een boek dat refereert aan het historische feit van het overbrengen van het gebeente van zuster Coleta, maar een exemplaar van de Middelnederlandse vertaling van de Vita sanctae Coletae, na 1450 gemaakt door Olivier De Langhe. Gent, ub, 520 is het enige handschrift waarin deze vertaling is overgeleverd. Het laatste deel ontbreekt. Of dit handschrift zelf misschien het eigendom van Elisabeth geweest is, kan op grond van de catalogusbeschrijving niet worden bepaald, maar verdient nader onderzoek. De contemporaine blindgestempelde boekband met driehoekige draakstempels in de omlijsting en vuurslag en lelies in ruiten op het middenveld geeft geen informatie over de bezitter.Ga naar voetnoot45 | |
[pagina 72]
| |
Typering van de bronDe tekst in het manuscript is eenvoudig van opzet, maar zorgt juist daardoor voor onduidelijkheid. Wat voor tekst het precies is en wat de functie ervan was, is niet meteen helder. Het inleidende gedeelte doet formeel aan vanwege de formulering van de gewenste zorg voor de boeken en de voorgeschreven uitleenprocedure. De zinsnede ‘Want dat was de selue Joncfrauwe ter salegher memorien sterkelic begheerende in haren leuene ende es oec haren hutersten wille gheweest’ wijst op een testamentaire schenking. Op het omslag staat dat het manuscript een register is, ‘een boek waarin ambtshalve verschillende zaken, akten, overeenkomsten, namen enzovoort worden overgebracht of opgetekend’.Ga naar voetnoot46 In het handschrift zijn, als voor een inventaris, de boeken als ‘item’ opgenomen, genummerd en getotaliseerd, ‘Tghetal vanden boucken es lxx’. Aangezien de tekst niet in de eerste maar in de derde persoon enkelvoud gesteld is en bovendien elk officieel waarmerk ontbreekt, kan het handschrift geen officieel testament zijn. Vergelijking met overgeleverde testamenten van begijnen en privépersonen in de Zuidelijke Nederlanden tussen 1450 en 1500 maakt duidelijk dat het wel een testamentair afschrift kan zijn, opgesteld voor een begunstigde.Ga naar voetnoot47 Een voorbeeld is het afschrift van het in 1481 opgemaakte testament van de Antwerpse secretaris, pensionaris en hoofd van de kerkmeesters Willem Pauwels († na 1487), die eenenveertig boeken aan de stad naliet. Het stedelijk privilegeboek bevat in het Middelnederlands de aanvaarding van deze schenking door het Antwerpse stadsbestuur, met een inventarislijst van de geschonken boeken (in het Latijn) en een samenvatting van Pauwels' voorwaarden. Pauwels preciseerde de locatie en het bedoelde gebruik. De boeken moesten in een kamer komen te liggen waar de pensionarissen, secretarissen en klerken van de stad ze konden raadplegen. Ze mochten niet verkocht of vernietigd worden en ook niet uitgeleend. De lijst bevat juridische en klassieke werken en een op papier gedrukte Bijbel, ‘Biblia in papiro et pressura’.Ga naar voetnoot48 Deze boeken, die de basis vormden van de stadsbibliotheek van Antwerpen, zijn bij de stadhuisbrand tijdens de Spaanse Furie in 1576 allemaal verloren gegaan.Ga naar voetnoot49 Uit een aantal paleografische elementen blijkt eveneens dat het manuscript geen origineel testament is, maar een afschrift. Zo zijn in de inleidende tekst na de zinsnede die aangeeft wie de boeken mogen lenen, ‘Sonderlinghe van eeneghen van haren ofte symoens vrienden’, de woorden ‘ende andere diese begheerende sijn’ niet rood onderstreept, maar met rood doorgehaald. Deze zin zal de scriverigghe van het begijnhof aanvankelijk bij het maken van het afschrift routineus hebben opgeschreven en pas bij het rubriceren hebben gecorrigeerd. Bij de boektitels zijn twee woorden tijdens het afschrijven overgeslagen en door dezelfde hand ter correctie boven de tekst bijgeschreven. Ook is er op twee plaatsen een ruimte open gelaten. Mogelijk had Elisabeth haar testament | |
[pagina 73]
| |
al jaren eerder laten opstellen, net als Pauwels. Na het overlijden, bij het van kracht worden van de bepalingen en het maken van het afschrift, heeft de scriverigghe hier de tekst waarschijnlijk niet (meer) kunnen lezen.Ga naar voetnoot50 Figuur 4. Links vier exemplaren van de Fundaties int corte, rechts de boekenlijst van Elisabeth.
Foto: Peter Flach/Cora Zwart Tot slot blijkt het handschrift codicologisch gezien een afschrift te zijn zoals dat in het Klein Begijnhof gewoonlijk gemaakt werd voor degenen die een legaat moesten beheren. De vier exemplaren van de verkorte Fundatie-Symoen Borluut zijn ongeopend niet te onderscheiden van de boekschenking van Elisabeth De Grutere. Voor de inhoud is echter papier met een watermerk gebruikt en niet, zoals in de verkorte Fundatie, perkament van middelmatige tot slechte kwaliteit. Ook het schrift verschilt, de Fundatie-afschriften zijn in een eenvoudige cursiva geschreven, de boekschenking in een nette hybrida.Ga naar voetnoot51 Mogelijk was dat vanwege het beoogde gebruik door meerdere mensen, waarover hierna. | |
[pagina 74]
| |
Figuur 5. De fundatie van wilen Symoen Borluut int corte. Foto: Peter Flach/Cora Zwart
| |
Gebruik naderhand, een bijzondere ontdekkingBij het codicologisch onderzoek zijn voor het eerst gebruikerssporen aangetroffen die aantonen dat het handschrift niet alleen een inventarislijst was voor de beheerder van de boeken, maar ook een uitleencatalogus. De bladen zijn smoezelig door het gebruik en in de marges naast de boektitels zitten prikgaatjes die niets te maken hebben met de aflijning van het tekstblok. Bij sommige boektitels zijn veel gaatjes geprikt, bij andere titels weinig en bij een aantal titels geen. Voor de recto- en versozijde zitten ze structureel op verschillende posities.Ga naar voetnoot52 Dit soort gaatjes als tekenen van gebruik en uitlening zijn incidenteel bekend uit andere catalogi.Ga naar voetnoot53 Naar analogie van de toepassing daar kunnen ze op twee manieren verklaard worden. Het kan zijn dat de boekenbeheerder een briefje met de naam van de | |
[pagina 75]
| |
lener bij de titel prikte (het vereiste ‘cedulle’). Zo was het duidelijk wie welk boek had geleend, want het briefje bleef daar totdat het boek werd teruggebracht. Het kan ook zijn dat er een gaatje bij de boektitel geprikt werd, maar dat het leenbriefje apart werd bewaard. Dit had als nadeel dat het onduidelijk was of het boek nog uitgeleend was (prikjes verdwijnen niet meer). Ook was dan soms slecht zichtbaar bij welk boek het prikje hoorde, zeker als beide zijden van de catalogusbladen dicht beschreven waren. Alleen in kleine bibliotheken functioneerden deze systemen. Figuur 6. Boektitels 51-54 (begin), deel watermerk P met bloem, prikken bij boektitels recto en verso op verschillende posities in de marge. Foto: Peter Flach/Cora Zwart
Figuur 7. Boektitels 54 (vervolg) - 57, open ruimte in titel 55. Foto: Peter Flach/Cora Zwart
In het testamentaire afschrift van Elisabeth De Grutere is het niet altijd duidelijk bij welk boek de gevonden gaatjes horen, maar vaak wel. Zo bieden deze prikgaatjes voor het eerst handvatten voor een vervolgonderzoek naar het religieuze boekgebruik rond 1500 in Gent bij de bedoelde leners. Vergelijking met gegevens uit de catalogus van de Rijke Claren uit Gentbrugge is hierbij zeer waardevol, zeker omdat hierin namen van voorname Gentse schenkers en ontvangers van religieuze boeken staan, mensen die tot de ‘vrienden’ van Elisabeth behoorden. In het Klein Begijnhof zal de uitleen kort na het overlijden van Elisabeth begonnen zijn. Er zijn echter geen leenbriefjes overgeleverd. Ook is het onbekend tot welke periode het uitleensysteem gebruikt is, of het steeds is | |
[pagina 76]
| |
toegepast en of sommige gaatjes vaker ‘gebruikt’ zijn. Wel is het duidelijk dat bijvoorbeeld boek 53, ‘eenen bouc hoe wij ons herte opheffen sullen tot god achtervolghende den .a.b.c.’, populair was. Het heeft de meeste prikjes en is dus meermaals uitgeleend. Het gaat hier om een geestelijk abc-boek met spirituele instructie gericht op innerlijke groei, een belangrijk thema in de boekenlijst zoals verderop zal blijken. Deze abc-boeken waren zeer bekend en werden net als wereldlijke abc-boeken vaak op rijm geschreven om de inhoud beter te kunnen onthouden.Ga naar voetnoot54 | |
Elisabeth als stedelijke active reader?Het manuscript laat slechts een deel zien van de religieuze geletterdheid van Elisabeth. Het is onbekend of zij zelf religieuze teksten (over)schreef. Ook is onbekend hoe zij haar boeken interpreteerde, er is geen enkel boek bewaard met eventuele notities en de gesprekken die zij gevoerd heeft, blijven verborgen. Wel wordt door haar voorwaarden duidelijk dat zij haar boeken zo goed mogelijk wilde beschermen, maar tegelijkertijd laten gebruiken. Zij eiste dat ze goede zorg kregen en dat alleen de vrienden van Simon en van haarzelf ze tegen een leenbriefje mochten lenen zodat ze traceerbaar bleven. De boeken dienden nuttig gebruikt te worden en alle toekomstige beheerders moesten erop toezien dat ze niet opgesplitst werden, verwaarloosd raakten of verloren gingen. Waarschijnlijk leende Elisabeth tijdens haar leven haar boeken al op deze manier uit en wilde ze dit boekgebruik na haar overlijden continueren: ‘Want dat was de selue Joncfrauwe ter salegher memorien sterkelic begheerende in haren leuene ende es oec haren hutersten wille gheweest’. De motivatie van de schenkster is helder, de boeken moesten ‘ghetrauwelic bewaert ende bescict’ worden, ‘tot salicheit der sielen’. Ze was ervan overtuigd dat de boekenschenking samen met de mogelijkheid tot uitleen de zaligheid van haar ziel ten goede zouden komen. Dat zij niet alleen haar eigen zielenheil, maar eveneens dat van de boekgebruikers op het oog moet hebben gehad, blijkt uit haar boekenselectie die hierna besproken wordt en, buiten het begijnhof, ook uit haar geschenk aan Sapientia Triest. Zowel de begijnen als de Rijke Claren zouden zo bidden voor Elisabeths zielenheil en de boekgebruikers konden tegelijkertijd aan hun eigen zielenheil werken aan de hand van boeken die Elisabeth daarvoor passend achtte. | |
Boeken van wie? Rode draad en thematiekWanneer in de late middeleeuwen boeken door een langstlevende werden nagelaten, konden dat eigendommen zijn van de erflater zelf, van beide echtgenoten, of erfstukken uit beide families. Een essentiële vraag bij het onderzoek naar Elisabeths boekenlijst is daarom of de door haar nagelaten boeken van haarzelf waren of dat er ook (of vooral) erfstukken bij zaten, zoals Cassiman dacht. Voor de beantwoording zijn voor mijn onder- | |
[pagina 77]
| |
zoek voor het eerst alle boeken van de lijst geïdentificeerd en geanalyseerd. Hierbij is gezocht naar een rode draad en thematiek, als aanwijzing voor een doelbewuste samenstelling van het nagelaten boekencorpus door één persoon.Ga naar voetnoot55 Bij een dergelijke selectie hoefde niet het volledige boekbezit van de erflater betrokken te zijn, ook Pauwels liet boeken aan verschillende begunstigden na. Hoewel niets bekend is over het overige boekbezit van Elisabeth, zal zij als rijke weduwe zeker een psalter of getijdenboek hebben gehad.Ga naar voetnoot56 Deze boeken ontbreken op de lijst. Misschien vond Elisabeth het onnodig het begijnhof dit soort boeken te schenken omdat de beoogde leners ze zelf bezaten, of vond ze het passender deze binnen de familie te houden. Het nagelaten corpus bestond volledig uit religieuze boeken in het Middelnederlands. Dat waren zowel oorspronkelijk volkstalige werken als werken vertaald uit het Latijn. Voorbeelden van vertalingen zijn de Gulden legende, verschillende heiligenlevens, het Der Vader boec, het Bouc hoe men therte bereeden sal, het Bouc vanden gheesteliken upclemminghe, de brief van de heilige Hiëronymus, de brief van Paulus aan de Efeziërs, het Bouc vanden vier hutersten en het Bouc vanden leuene ons heeren ihesu christi. Hoewel niet alle boeken van de lijst exact geïdentificeerd konden worden, zijn wel het genre en thema van de meeste items duidelijk.Ga naar voetnoot57 Zeven genres zijn er aanwijsbaar die elkaar soms overlappen: Bijbelboeken, heiligenlevens, liturgische boeken, gebeden (niet liturgisch), catechetische boeken (elementair godsdienstig onderricht), liederen (niet liturgisch) en spirituele instructie (geloofsverdiepende boeken).Ga naar voetnoot58 De rode draad van de lijst is ‘het juiste religieuze leven dat tot Christus leidt en tot het behoud van de ziel’. Hierbinnen zijn vier grote thema's aanwijsbaar, die soms gelijktijdig in een boek aanwezig zijn. Alles wat essentieel is voor het religieuze leven van de leek die geen Latijn beheerst, maar wel streeft naar een oprecht christelijk leven, komt aan de orde. Het eerste thema, ‘de basis van het christelijk geloof’, behandelt basiselementen zoals kerkelijke regels rondom zonde, boete en vergeving (twintig boeken). Het tweede thema, de imitatio Christi, gaat over de navolging van Christus in het dagelijks leven als juiste levenshouding. Hieronder vallen vooral heiligenlevens en exempelen (17 boeken). Het derde thema, ‘het leven en de passie van Christus’, reikt verder en richt zich op de contemplatie van de gelovige op Christus (zeventien boeken). Het vierde en cruciale thema voor de meest volmaakte manier van geloofsbeleving is ‘de innerlijke hervorming en groei van de gelovige tot gelijkheid aan Christus’. Hieronder vallen gebedenboeken, maar ook mystieke verhandelingen gericht op de opgang van de minnende ziel naar God (drieëntwintig boeken). Er staan twee boeken op de lijst waarin alle thema's aan de orde komen, de boeken 9 en 61, de epistelen en evangeliën met sermoenen. In de thematiek vertoont de boekenlijst een grote samenhang, geen boek valt hierbuiten. Het derde thema is in meerdere boeken verbonden met thema vier. Boek nummer 70, | |
[pagina 78]
| |
nu geïdentificeerd als de palmzondagpreek van Alijt Bake, De weg der victorie, is hier een mooi voorbeeld van.Ga naar voetnoot59 Het is een bijzondere ontdekking dat dit boek al vóór 1500 in het bezit was van een Gentse leek als Elisabeth en door haar uitgeleend werd. In 1455 was priores Alijt Bake nog door het kapittel van Windesheim uit het klooster Galilea te Gent verbannen en eiste men dat haar werk verbrand werd. Tegelijkertijd had dit kapittel alle onder Windesheim vallende kloostervrouwen op straffe van celstraf deze en soortgelijke verboden theologisch-filosofische geschriften en visioenen te kopiëren. Binnen de devotio moderna was dit kapittel bijzonder invloedrijk. Pas de laatste decennia zijn er aanwijzingen gevonden dat Bake hierna niet in vergetelheid is geraakt maar dat haar werk, weliswaar anoniem, regelmatig gebruikt moet zijn.Ga naar voetnoot60 Een vergelijking met de catalogus van boeken uit het gemeenschappelijke bezit van het convent van de Rijke Claren wijst uit dat de vier thema's daar ook vertegenwoordigd waren, maar in een andere verhouding. De nalatenschap van Elisabeth bevatte een relatief groter aantal boeken van thema vier en was daarin inhoudelijk gedifferentieerder. Het is onduidelijk of de clarissen daadwerkelijk minder met de innerlijke groei bezig zijn geweest. Misschien hebben zij eventuele boeken hierover uit hun persoonlijk bezit vooral aan anderen nagelaten. De conventsbibliotheek bezat slechts een ‘rapiamus’ van Margriet Vijts met werk van Bonaventura,Ga naar voetnoot61 drie nog niet geïdentificeerde boeken, mogelijk bedoeld voor spirituele instructie, twee gebedenboeken, twee exemplaren van thorloogie der vroescepen Gods/thorloy vander eeuwigher wijsheyt van Hendrik Suso en twee van tboec vanden leven ihesu christi. Hoewel het kapittel van Windesheim de verspreiding van het mystieke werk van Bake zeer beperkte, was de mystieke geloofsbeleving in het Klein Begijnhof sterk vertegenwoordigd door de boeken van Elisabeth. Ook later in de zestiende eeuw vond men in dit begijnhof de mystiek belangrijk. Dat blijkt uit het handschrift Gent, ub, 2433 (1587), voor zover bekend het enig overgeleverde handschrift uit het Klein Begijnhof. Hierin staat de Samenspraak, een gesprek gehouden op 27 november 1587 tussen de mystica en begijn van het Klein Begijnhof Claesinne van Nieuwlant (*1550-†1611) en de spirituele leraar priester Pelgrim Jan Pullen. Dit gesprek is opgeschreven door Pullen en ook overgeleverd in het handschrift Tilburg, tft, hs 18 (na 1587).Ga naar voetnoot62 Het Gentse handschrift bevat behalve deze Samenspraak meerdere teksten van Meister Eckhart (†1327/8) waarin hij de nadruk legt op de ‘blootheijt’ van de ziel als voorwaarde om God te zien.Ga naar voetnoot63 Alijt Bake besprak ditzelfde onderwerp regelmatig en ook Claesinne van Nieuwlant noemt deze mystieke houding. Boek 5 op Elisabeths boekenlijst gaat er zelfs specifiek over, ‘eenen | |
[pagina 79]
| |
bouc hoe haer een siele naect sal hauden an gode. ende hij es ghescreuen in vransine.’Ga naar voetnoot64 Simons vond dit boek heel bijzonder; het zou een nog nooit aangetroffen Vlaamse vertaling zijn van Marguerite Porète's mystieke theologische handboek Le mirouer des simples ames.Ga naar voetnoot65 Het is echter aannemelijker dat boek 5 één van de Eckhartteksten bevatte die naderhand in Gent, ub, 2433 is opgenomen, of een traktaat van Alijt Bake. | |
Beoogde leners, de community of interpretationElisabeth beperkte de leners tot de vrienden van haarzelf en haar overleden echtgenoot. Dat betekent iets anders dan nu. ‘Vrienden’, vaak samen genoemd met ‘magen’, zijn in deze periode in Gent vooral stedelijke verwanten en aangetrouwden. Hoewel nu soms onduidelijk is wie daar precies bij hoorden, vormden ze daar toen een bekende en goed gestructureerde groep die formeel en informeel invloed uitoefende op het leven van een individu.Ga naar voetnoot66 De beperking van de leners tot de eigen ‘vrienden’ weerspiegelt de grote sociale kloof tussen de bestuurlijke laag en het ‘gewone volk’ in Gent, een kloof die ook tussen de bewoners van het Klein Begijnhof onderling bestond.Ga naar voetnoot67 Naast rijke weduwen als Elisabeth woonden er veel arme begijnen die weinig meer dan hun kleding bezaten en hard moesten werken voor hun levensonderhoud. Deze begijnen, die vaak niet konden lezen, behoorden zeker niet tot de bedoelde vrienden. Het Klein Begijnhof kreeg als beheerder van de religieuze uitleenbibliotheek van Elisabeth De Grutere binnen Gent een nieuwe positie. Nu konden vrienden van binnen en buiten het begijnhof door boeken te lenen bij het begijnhof betrokken raken en deelnemen aan het religieuze discours dat daar plaatsvond. Over de vrienden die de community of interpretation vormden, is weinig bekend. Hun namen ontbreken, al moet er vooral gedacht worden aan de families behorend tot de bestuurlijke elite. Ook is het onbekend hoe zij hun teksten interpreteerden. Wel wijst het feit dat Elisabeth zo kort na 1455 een boek van Bake bezat op tekstuitwisseling tussen religieuzen (van Bakes klooster) en stedelijke leken in Gent. Net als in Engeland zullen de vriendschapsrelaties daarbij een belangrijke rol hebben gespeeld.Ga naar voetnoot68 Er zijn geen andere aanwijzingen over contact tussen de vrienden aan de hand van de boeken. Een bredere groep boekgebruikers dan alleen de vrienden komt in beeld als we het | |
[pagina 80]
| |
algemene boekgebruik in de begijnhoven en de steden bezien. Binnen en buiten elk begijnhof werd veel voorgelezen. Sommige vrienden binnen het begijnhof, weduwen en begijnen die allemaal goed konden lezen, lazen waarschijnlijk de niet-bevriende en arme begijnen op vaste momenten voor. Iedere begijn leerde zo via deze voorlezingen en de gesprekken erover hoe ze haar leven in navolging van Christus behoorde in te richten. In de conventen las men vanwege de Imitatio Christi bij de maaltijden vaak heiligenlevens voor.Ga naar voetnoot69 Psalters en getijdenboeken lazen begijnen individueel en groepsgewijs, binnen het begijnhof en daarbuiten, zoals bij een dodenwake in de stad en een lijktocht naar de begraafplaats. Tijdens het werk, bijvoorbeeld het spinnen, werd gebeden, voorgelezen of een sermoen besproken. De Bijbel, die al vanaf het begin van de begijnbeweging gezamenlijk in de volkstaal werd gelezen, behoorde in 1500 ook tot de door leken gebruikte religieuze boeken.Ga naar voetnoot70 Boek 36 op de boekenlijst, De Brief van Paulus aan de Efeziërs, laat dat zien. Vrienden van Elisabeth en Simon buiten het begijnhof mochten ook boeken van Elisabeth lenen. Dat was niet ongewoon, dit soort uitleningen zijn al vroeg bekend, bijvoorbeeld uit het kartuizer klooster van Brugge.Ga naar voetnoot71 De bibliotheek van deze kartuizers had zelfs meerdere exemplaren van dezelfde tekst en leende regelmatig boeken aan particuliere stedelingen, getuige de overgeleverde leenbriefjes. Voorwaarde was dat de prior toestemming gaf en dat de naam van de lener werd genoteerd; dat laatste wordt ook door Elisabeth gevraagd. Net als in het begijnhof reikte het boekgebruik in de stad verder dan de individuele lezer. Voorlezen was ook hier zeer gebruikelijk, zowel in de privésfeer van de huishoudens als meer publiekelijk bij groepen van geïnteresseerde leken.Ga naar voetnoot72 Boeken die door vrienden van Elisabeth uit de stad waren geleend, zijn op die manier waarschijnlijk door meerdere mensen gebruikt en in bredere kring bekend geraakt. | |
BesluitIn dit artikel staat het manuscript met de boeknalatenschap van Elisabeth De Grutere aan het klein Begijnhof in Gent centraal, een klein, nauwelijks bestudeerd en ongedateerd laatmiddeleeuws handschrift. Na vergelijking met testamenten uit dezelfde periode en analyse van de paleografische en codicologische bijzonderheden blijkt het geen testament te zijn, maar een testamentair afschrift en register voor de boekenbeheerder. Identificatie van boek 3, ‘den bouc van de translatie van suster collette’, geeft zekerheid over een datering van het handschrift rond het jaar 1500, zoals Cassiman en Derolez op grond van het schrift al meenden. De door Buchelius genoemde overlijdens- | |
[pagina 81]
| |
datum van Elisabeth De Grutere op 3 augustus 1500 preciseert dit; het afschrift zal kort na deze datum gemaakt en in gebruik genomen zijn. Nauwkeurige codicologische inspectie van het handschrift wijst voor het eerst uit dat het afschrift behalve een testamentair afschrift en register voor de boekenbeheerder ook een vaak gebruikte uitleencatalogus is. De bladen zijn smoezelig en fijne prikgaatjes in de marge geven aan welk boek ooit is uitgeleend. Sommige boeken zijn vaker uitgeleend, andere minder vaak of niet. Vervolgonderzoek van deze gaatjes moet gaan uitwijzen welke literatuur precies de voorkeur had in de directe periode na het overlijden van Elisabeth. Probleem hierbij is, dat het niet altijd goed zichtbaar is bij welke boektitel de gaatjes horen. Ook is onbekend gedurende welke periode het uitleensysteem is toegepast en of dat steeds correct gebeurd is. Leenbriefjes ontbreken. Vergelijking met andere bibliotheekcatalogi en boekenlijsten is daarom nodig. De boeknalatenschap van Elisabeth De Grutere en haar geschenk aan Sapientia Triest illustreren treffend hoe leken rond 1500 in Gent een actieve rol speelden bij het gebruik en de transmissie van religieuze literatuur en kennis. Als vooraanstaande weduwe en bewoonster van het Klein Begijnhof liet Elisabeth met het oog op haar zielenheil uitzonderlijk veel boeken na aan het begijnhof dat zij en haar man al lange tijd steunden. Zij schonk een uitgebalanceerd pakket van religieuze boeken in de volkstaal, die de religieuze groei van de leners konden begeleiden van de basis tot het hoogste niveau. Die leners waren ‘vrienden’ van Elisabeth en haar man in het begijnhof en in de stad, verwanten en aangetrouwden die de imitatio Christi en de innerlijke groei serieus namen. Waarschijnlijk leende Elisabeth al tijdens haar leven boeken aan hen uit. De lijst heeft een rode draad en vier in moeilijkheid oplopende thema's, die van een persoonlijke selectie getuigen. Het hoofddoel, ‘het juiste religieuze leven dat tot Christus leidt en tot het behoud van de ziel’, kon worden bereikt door basisscholing, navolging van Christus in het dagelijks leven, contemplatie op het leven en lijden van Christus en innerlijke groei van de gelovige tot gelijkvormigheid aan Christus. De nadruk ligt in de lijst onmiskenbaar op de mystieke literatuur die nodig is in de laatste en moeilijkste geloofsfase. Het controversiële boek van Alijt Bake maakt hier onder meer deel van uit. Dit boek moet tussen 1455 en 1500 vanuit klooster Galilea bij Elisabeth terechtgekomen zijn, mogelijk via een religieuze uit het vriendennetwerk. Betrekkingen tussen leken en religieuzen aan de hand van boektransmissie zijn voor de Nederlanden nog weinig onderzocht, maar waren, gelet op de aanwezigheid van Bakes boek en de boekschenking aan Sapientia, net als in Engeland waarschijnlijk algemener dan wordt verondersteld. In haar boekenkeus toonde Elisabeth zich onafhankelijk. Ze bezat en schonk een inhoudelijk rijkere collectie dan de Rijke Claren in deze periode in hun convent hadden en week bewust af van de lijn die het kapittel Windesheim wilde uitzetten. Door de plaatsing van haar boeken in het Klein Begijnhof stelde Elisabeth de toegankelijkheid van deze boeken zeker en transformeerde zij het begijnhof tot de centrale plaats in Gent waar haar religieuze literatuur geleend, gelezen en besproken kon worden. Zij heeft zeker voorzien dat de inhoud van haar boeken hierdoor breder bekend zou raken. De gebruikelijke (voor)leespraktijk binnen en buiten het begijnhof was haar immers ver- | |
[pagina 82]
| |
trouwd. Ze wist dat de vrienden die haar boeken leenden en lazen, deze ook zouden kunnen voorlezen. Zo zou de religieuze inhoud ook onder niet-vrienden verspreid worden. Dat Elisabeth met haar religieuze boeken langere tijd het denken en geloven in het Klein Begijnhof beïnvloed heeft, is heel aannemelijk. Of deze invloed ook buiten het begijnhof merkbaar was, is nog onbekend. Het testamentaire afschrift van Elisabeth De Grutere geeft ons een prachtig beeld van het zelfbewuste gebruik van volkstalige religieuze boeken en teksten door betrokken leken in Gent gedurende bijna een eeuw. |
|