Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 18
(2011)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Kristof Selleslach
| |
Ornamentenrepertoria als oplossing voor bibliografische raadselsBibliofielen zijn al eeuwenlang geïntrigeerd door bibliografische raadsels, in het bijzonder anonieme drukken en fictieve impressa. Typografische ornamenten vervullen van oudsher een sleutelfunctie bij de identificatie van de juiste drukker. In de negentiende-eeuwse Elseviriana-mode paste men deze methode met groeiend succes toe. Elzevierconnaisseur Alphonse Willems stelde op basis van typografisch siermateriaal de identiteit vast van de drukkers achter de talloze fictieve en valse impressa die de Noord-Nederlandse drukkersfamilie Elzevier en hun concurrenten in de zeventiende eeuw gebruikten.Ga naar voetnoot2 In de laatste jaren van de negentiende eeuw culmineerde deze ten- | |
[pagina 134]
| |
dens in de catalogus van Edouard Rahir. Achter in de catalogus reproduceerde hij de drukkersmerken en de vignetten van de Elzeviers en de concurrerende drukkers. Aansluitend nam hij de vindplaatsen van de ornamenten op.Ga naar voetnoot3 Ook de bekende bibliograaf Paul Valkema Blouw toonde aan dat de documentatie van dergelijk typografisch siermateriaal de sleutel kan zijn tot de succesvolle identificatie van fictieve drukkers. Tijdens de samenstelling van de catalogus Typographia Batava legde hij daartoe met succes een enorme verzameling bibliografische en typografische gegevens aan, het zogenoemde apparaat Valkema Blouw, waarmee veel anoniem drukwerk werd ontmaskerd.Ga naar voetnoot4 Het digitale tijdperk schiep revolutionaire mogelijkheden op het vlak van de ontsluiting van typografisch siermateriaal. Meerdere digitale initiatieven zagen de afgelopen kwarteeuw in Europa het licht. Twee groepen systemen onderscheiden zich op grond van de ontsluitingsmethode. Ten eerste werkt een groeiend aantal zoeksystemen op basis van geautomatiseerde beeldvergelijking. Deze methode, waarbij informatici en boekhistorici nauw samenwerken, leeft voornamelijk in de francofone onderzoeksgemeenschap.Ga naar voetnoot5 Computergestuurde beeldherkenning wordt ook gebruikt voor de geautomatiseerde vergaring van typografisch siermateriaal in de marge van de digitalisering van oude drukken. Ten tweede ontwikkelen boekhistorici classificatiesystemen op basis van iconografische descriptoren. De grondige beschrijving van de ornamenten garandeert uitvoerige zoekmogelijkheden die leiden tot relevante treffers. Paul Dijstelberge was de pionier van deze ontsluitingsmethode voor typografisch siermateriaal. Hij ontwikkelde de databank Ursicula die typografische ornamenten van Noord-Nederlandse drukkers uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw ontsluit aan de hand van iconografische descriptoren.Ga naar voetnoot6 De databank Torad kan tot deze groep gerekend worden, maar de twee systemen onderscheiden zich op een aantal essentiële punten. In tegenstelling tot Ursicula ontsluit Torad het typografisch siermateriaal per categorie in aparte tabellen met elk hun eigen specifieke set van beschrijvingselementen. Bovendien registreert Torad het gebruik van de typografische ornamenten door de drukkers. Deze bijzondere functie levert een waaier van extra onderzoeksmogelijkheden op. | |
Torad: een digitaal instrument voor de ontsluiting van typografische ornamentenIn essentie is het repertorium een beeldbank. De systematische verzameling van fotografische reproducties van afdrukken van unieke typografische ornamenten wordt ont- | |
[pagina 135]
| |
sloten door een op maat ontwikkelde metadataset. Om te beginnen wordt elk ornament geïdentificeerd door een unieke alfanumerieke sleutel. Eenvoudige pre-iconografische beschrijvingselementen inventariseren wat er afgebeeld wordt. Abstracte beschrijvingselementen, zoals stijl, vorm en afmetingen, vullen de beschrijvingsset aan. De beschrijvingen van de initialen bevatten specifieke metadata in verband met de kenmerken van de letter. Bovendien wordt de herkomst van de foto tot op de exacte folio gedocumenteerd. Aan de hand van de metadataset zijn de ornamenten zo volledig mogelijk beschreven. Bij het zoeken is elk veld optioneel, waardoor elke zoekopdracht naar keuze heel ruim of juist erg gericht kan worden gedefinieerd. Naargelang van de optie zal het zoekresultaat respectievelijk ruim of beperkt zijn. In de zoekmodus is een volledige of exacte beschrijving van een specifiek ornament niet vereist om het terug te vinden in de databank. Tabellen voor elk van de vier categorieën ornamenten vormen de kern van de relationele databank. De categorie deviezen verenigt de drukkersmerken van drukkers en uitgevers met de wapenschilden van vorsten en instellingen. De categorie initialen omvat de decoratieve houtblokinitialen. Onder vignetten worden decoratieve houtblokornamenten zonder illustratief karakter verstaan, waaronder zowel kopvignetten als sluitstukken vallen. Volledige kaders werden niet opgenomen. De laatste categorie, die van de fleurons, is een buitenbeentje. Deze categorie omvat gegoten siermateriaal van relatief geringe omvang. De drukkers bezaten doorgaans tientallen kopieën van hetzelfde fleuron. Samen met gelijkaardige of verwante fleurons werden de individuele fleurons frequent als bouwstenen gecombineerd tot grotere decoratieve patronen, zoals kaders en vignetten. De vaststelling dat een vignet in feite uit fleurons is samengesteld, vereist een goede kennis van de individuele fleurons die circuleerden. Zelfs experts kunnen zich in deze materie vergissen.Ga naar voetnoot7 Niet elk loden fleuron afzonderlijk, maar het type fleuron werd in het repertorium geregistreerd. Op deze wijze reikt het repertorium een overzicht aan van de fleurontypes die de Antwerpse drukkers in de bestudeerde periode bezaten. Gemakshalve werd er geen intern onderscheid gemaakt tussen de spiegelbeelden van sommige fleurontypes, die nodig waren om symmetrische patronen op te bouwen. De behoefte aan maatwerk lag aan de basis van de opdeling in vier categorieën. Op basis van essentiële eigenschappen onderscheiden de categorieën zich duidelijk van elkaar. Dankzij de aparte ontsluiting kan het repertorium de bijzondere kenmerken van elke categorie maximaal benutten. Bovendien wordt de beschrijving van de ornamenten niet belast met irrelevante velden uit de overige categorieën. Een handvol bijkomende modules ondersteunt de ontsluiting van de vier kerntabellen. Ten eerste beheren twee modules de authority-controle. De ene authority-module bewaakt de ontsluiting van de Antwerpse drukkers. Deze tabel bevat ook beknopte biografische gegevens van de drukkers, evenals een bondige literatuurlijst. De andere authority-module beheert de gegevens over alle drukken die nagekeken zijn op ornamenten. Het catalogusnummer van Belgica Typographica vervult de functie van unieke | |
[pagina 136]
| |
sleutel.Ga naar voetnoot8 De beschrijving van de drukken is doelbewust beperkt tot het hoogstnoodzakelijke. Torad is immers geen catalogus van boeken, maar van ornamenten. De catalografische informatie van elke editie wordt in het repertorium gepresenteerd door middel van een directe link naar de titelbeschrijving in de online public access catalogue (opac) van het Museum Plantin-Moretus.Ga naar voetnoot9 Een fotografische reproductie van de titelpagina vervolledigt de ontsluiting van de druk. Vanuit alle relevante tabellen zijn de gegevens uit de twee authority-modules met een simpele muisklik opvraagbaar. Ten tweede geven twee bijkomende modules nog een bescheiden meerwaarde aan het repertorium. De referentiemodule attendeert op de aanwezigheid van het ornament in andere naslagwerken. Het leeuwendeel van de verwijzingen werd gelegd bij de deviezen en de initialen. De laatste module organiseert de setherkenning bij de initialen. Op basis van uiterlijke kenmerken, zoals ontwerp en afmetingen, groepeert deze module initialen in homogene sets, waardoor men ook een overzicht krijgt van de sets die een drukker ter beschikking had. Figuur 1: Torad-tabelinitialen, in casu Torad-initiaal IN00247 (b)
| |
[pagina 137]
| |
Gebruiksregistratie als speerpunt van het repertoriumDe module van de gebruiksregistratie genereert een belangrijke meerwaarde voor het repertorium. De module stelt een logboek samen van de levensloop van elk ornament: welke initiaal door welke drukker in welke editie werd gebruikt. De overlevering van de initialen van drukker tot drukker is dankzij de gebruiksregistratie doeltreffend gedocumenteerd. Op de achtergrond van het repertorium maken twee tabellen de registratie van het gebruik van het typografisch siermateriaal mogelijk. Ze leggen de cruciale link tussen de ornamenten, de drukken en de drukkers. De eerste tabel registreert welk ornament door welke drukker in welk jaar in welke editie werd gebruikt. De tweede tabel vat het gebruik samen van een bepaald ornament per drukker. De gegevens over de drukgeschiedenis van de ornamenten worden door middel van een portaal in elk van de vier ornamententabellen gepresenteerd aan de gebruiker. Het resultaat van deze module is indrukwekkend. Torad is het eerste instrument voor de ontsluiting van typografisch siermateriaal dat het mogelijk maakt om het gebruik van ornamenten door meerdere decennia heen te volgen bij opeenvolgende drukkers. De toepassingsmogelijkheden overstijgen ruimschoots de initiële doelstelling van de identificatie van anonieme drukkers. De gebruiksregistratie documenteert de handel en het overerven van drukkersmateriaal. Een opmerkelijke mogelijkheid is het onderzoek naar de evolutie van stijlkenmerken, bijvoorbeeld het uitsterven van de criblé-initialen met de kenmerkende witte stippen op een zwarte achtergrond. De databank Torad ontsluit in deze structuur 4223 unieke typografische ornamenten, waarvan het gebruik ruim 20.000 keer in een onderscheiden editie werd vastgesteld. De sierinitialen domineren het repertorium met een absoluut aantal van 3616 en een relatief overwicht van 85,6%. Daarnaast bevat het repertorium 246 deviezen, 250 vignetten en 111 fleurons. Om deze omvang te bereiken, werden 1870 edities uit de periode 1541-1600 van 76 Antwerpse drukkers volledig nagekeken.Ga naar voetnoot10 Het aantal edities in Torad is het resultaat van een beredeneerde selectie uit de beschikbare collecties. De identificatie van drukkers vereist immers betrouwbare fundamenten. Het selectiecriterium was de verwoording van de functie in het impressum of in het colofon. Uitsluitend publicaties waarvan de drukker expliciet bekend is, werden op ornamenten gescreend. Bij de verwoordingen ‘gedrukt bij’ en de anderstalige synoniemen (‘imprimé par’, ‘excudebat’, enzovoort) werd aangenomen dat de editie effectief door de genoemde drukker werd gedrukt. Ook verwoordingen als ‘ex officina’ en ‘de l'imprimerie de’ bieden doorgaans toereikende garantie. Daarentegen volstaan de summiere verwoordingen ‘bij’, ‘apud’ en ‘chez’ niet om een publicatie aan een genoemde persoon toe te wijzen. Ten slotte wijzen de verwoordingen ‘te koop bij’ en ‘prostant apud’ onmiskenbaar de boekverkoper aan. Edities met impressa volgens de laatste twee categorieën van verwoordingen werden bijgevolg buiten beschouwing gelaten. Toekomstig onderzoek kan aan de hand van het repertorium de aanspraken van deze impressa verifiëren en deze publicaties aan de juiste drukker toewijzen. De invoer in de databank startte met de collectie | |
[pagina 138]
| |
van het Museum Plantin-Moretus. Met een relatief gewicht van 96,4%, leverde deze collectie veruit de grootste bijdrage aan de inhoud van het repertorium. Naderhand werd het verrijkt met de collectie van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience te Antwerpen. Dankzij een volgehouden acquisitiebeleid bezit het Museum Plantin-Moretus de grootste collectie van Plantijn- en Moretusdrukken ter wereld. Bijgevolg werd Torad royaal gevuld met Plantijnse ornamenten. Het aandeel van het Plantijnse siermateriaal in het repertorium bedraagt 26,2%. Bovendien is 47,4% van het geregistreerd gebruik van ornamenten toe te schrijven aan Christoffel Plantijn. Daardoor biedt het repertorium een completer beeld van het siermateriaal van Plantijn dan van de overige Antwerpse drukkers. | |
Christoffel Plantijn als drukker in opdrachtHet repertorium biedt een gedroomde kans om de kennis van het uitgeversfonds van Christoffel Plantijn (ca. 1520-1589) uit te diepen en te verfijnen. De Officina Plantiniana was tegelijkertijd een uitgeverij, een drukkerij en een boekhandel. Deze combinatie van functies was een courante ondernemingsstrategie in de zestiende-eeuwse uitgeverswereld. Christoffel Plantijn drukte een aanzienlijk deel van zijn fonds in opdracht en op kosten van derden, zowel collega-uitgevers als auteurs en hun entourage.Ga naar voetnoot11 Op de titelpagina of in het colofon wordt doorgaans expliciet bevestigd dat de editie afkomstig is van de Plantijnse drukpersen. In uitzonderlijke gevallen ontbreekt de verwijzing naar de Plantijnse herkomst, en dragen de edities uitsluitend de naam van de opdrachtgever. Toevalstreffers in het kader van het project Torad tonen aan dat de uitzonderingen talrijker zijn dan Léon Voet in zijn Plantin Press veronderstelde. Op basis van de typografische ornamenten kon ik dankzij het repertorium enkele bijkomende edities aan Christoffel Plantijn toewijzen. | |
De Hebreeuwse grammatica voor André WechelBij toeval ontdekte ik de Plantijnse hand in een Hebreeuwse grammatica die in 1580 in Frankfurt am Main werd uitgegeven door André Wechel ([15-]-1581).Ga naar voetnoot12 Een van de twee exemplaren van het Museum Plantin-Moretus was samengebonden met een Hebreeuwse grammatica van Christoffel Plantijn. Bij het doorbladeren van de band in het kader van het project, ontdekte ik toevallig Plantijnse initialen in de Frankfurter | |
[pagina 139]
| |
editie. In het hoofdwerk trof ik vier Plantijnse initialen aan.Ga naar voetnoot13 De twee katernen van het voorwerk bevatten twee onbekende initialen. Bijgevolg werd het voorwerk met de titelpagina hoogstwaarschijnlijk niet in de Plantijnse drukkerij gedrukt. Een viertal supplementaire elementen versterkt de stelling van de gescheiden drukgang. Ten eerste heeft het voorwerk een aparte signering. Deze praktijk is niet ongebruikelijk, maar uitermate handig in het geval een editie in twee verschillende ateliers werd gedrukt. Ten tweede heeft elke pagina van het hoofdwerk een bladwachter, terwijl het voorwerk slechts een bladwachter bevat op het einde van elk onderdeel. Ten derde werd in het hoofd-werk consequent een afwijkende titel gebruikt ten opzichte van de titelpagina. Elk boek van het hoofdwerk vangt aan met de titel ‘Grammaticae Hebraeae liber primus (secundus...)’ zonder het titelwoord ‘lingua’. Ten slotte bevat het voorwerk geen enkele Hebreeuwse letter, in tegenstelling tot het hoofdwerk. De vergelijking van de gebruikte lettertypes kan in deze casus geen uitsluitsel geven omtrent het voorwerk. De lettertypes in de Hebreeuwse grammatica waren weliswaar in het bezit van Christoffel Plantijn, maar hij verkocht daarvan ook sets van matrijzen op de beurs van Frankfurt.Ga naar voetnoot14 Op deze wijze konden lokale drukkers de hand leggen op Plantijnse lettertypes. De verzending van de Hebreeuwse grammatica is goed gedocumenteerd in het Plantijnse archief. Op 11 augustus 1580 verstuurde Plantijn duizend exemplaren per boot naar Frankfurt. De grammatica werd in twee tonnen verpakt samen met 120 exemplaren van het laatste deel van de verzamelde werken van Joannes Goropius Becanus.Ga naar voetnoot15 De belasting op de export van de twee tonnen werd reeds op 9 augustus betaald.Ga naar voetnoot16 Christoffel Plantijn hield een aantal exemplaren voor zichzelf. Vermoedelijk ontving hij van André Wechel een evenredig aantal voorwerken. Er is immers geen variante editie bekend met een Plantijnse titelpagina. De Hebreeuwse grammatica wordt vermeld in de fondslijsten van 1584 en 1596.Ga naar voetnoot17 Vermoedelijk was de voorraad in 1615 uitgeput, want de grammatica werd dat jaar niet meer opgenomen in de fondslijst.Ga naar voetnoot18 De Hebreeuwse grammatica heeft onmiskenbaar een calvinistische inslag door de betrokken personen die openlijk in de editie worden vermeld. De auteur van de grammatica is de Franse theoloog François du Jon senior (1545-1602), alias Franciscus Junius. Na zijn studies in Genève werd hij in 1565 predikant in Antwerpen. Du Jon werd verdacht als een van de aanstokers van de Beeldenstorm en vluchtte naar Heidelberg. Hij | |
[pagina 140]
| |
keerde voor korte tijd terug naar de Nederlanden als aalmoezenier in het leger van Willem van Oranje. Met de ondersteuning van de Duitse protestantse vorsten werkte Du Jon in de jaren zeventig samen met de bekeerde Italiaanse Jood Immanuel Tremellius aan een Bijbelvertaling. De laatste tien jaar van zijn leven was hij hoogleraar theologie in Leiden.Ga naar voetnoot19 François du Jon droeg de Hebreeuwse grammatica op aan de Engelse hofdichter en diplomaat Sir Philip Sidney (1554-1586).Ga naar voetnoot20 Via gemeenschappelijke vrienden ontmoetten Du Jon en Sidney elkaar vermoedelijk in Heidelberg in de lente van 1577. De diplomaat Sidney reisde in deze periode dwars door Duitsland naar het hof van keizer Rudolf ii in Praag. Dankzij de bemiddeling van Sidney werd de Bijbelvertaling van Du Jon en Tremellius in 1580 ook in Engeland uitgegeven. François du Jon bedankte Sidney voor deze gunst met de dedicatie van de Hebreeuwse grammatica. De vertaling van Du Jon en Tremellius groeide zowel in Engeland als op het vasteland uit tot de standaard Latijnse Bijbelvertaling van de protestanten.Ga naar voetnoot21 Behalve de auteur was ook de uitgever van de Hebreeuwse grammatica een calvinist. André Wechel ontvluchtte Parijs na de bloedige Bartholomeusnacht in 1572. Hij vestigde zich als drukker-uitgever in Frankfurt am Main.Ga naar voetnoot22 Sinds de late jaren zeventig gaf Wechel de werken van Du Jon uit, waaronder de Bijbelvertaling.Ga naar voetnoot23 Het was dus geen verrassing dat Du Jon naar Wechel stapte voor de uitgave van zijn Hebreeuwse grammatica. Vermoedelijk ontbrak het Wechel aan lettermateriaal en kennis van Hebreeuws drukwerk. De Grammatica Hebraeae linguae is immers zijn enige Hebreeuwse editie.Ga naar voetnoot24 Daarom besteedde hij het drukken van het hoofdwerk uit aan Christoffel Plantijn. De Antwerpse drukker kon wel beschikken over Hebreeuwse letters en hij had daarvoor bovendien met zijn schoonzoon en oriëntalist Franciscus Raphelengius meer dan voldoende expertise in huis. De Plantijnse stockvoorraad van de Hebreeuwse grammatica slonk geleidelijk en was voor 1615 uitgeput. De calvinistische uitstraling van de auteur en de uitgever was geen belemmering toen in 1585 de Reformatie in Antwerpen plaatsmaakte voor de Contrareformatie. De Plantijnse fondslijst van 1596 afficheerde de editie met een beknopte aanduiding van de auteur.Ga naar voetnoot25 Terwijl de Moretussen moeizaam de stockvoorraad sleten, brachten de erfgenamen van André Wechel een tweede en zelfs een derde editie uit van de Hebreeuwse grammatica. Deze edities werden respectievelijk in 1590 en 1596 gedrukt in Genève bij Jean ii de Tournes.Ga naar voetnoot26 De derde editie van de Grammatica Hebraeae linguae bevat nog steeds de dedicatie aan Philip Sidney.Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 141]
| |
Figuur 2a: Titelpagina van F. Junius, Grammatica Hebraeae linguae. Frankfurt am Main: André Wechel, 1580, 4o, fol. ã1r (Museum Plantin-Moretus, cat. nr. a 344 [i])
Figuur 2b: Torad-initiaal IN00309 (g) op de eerste pagina van het hoofdwerk van F. Junius, Grammatica Hebraeae linguae. Frankfurt am Main: André Wechel, 1580, 4o, fol. A1r (Museum Plantin-Moretus, cat. nr. a 344 [i])
| |
Latijnse verbuigingen voor Peter van TongherenDankzij het repertorium kon ik nog een andere grammatica aan de drukkerij van Christoffel Plantijn toewijzen. De Antwerpse uitgever Peter van Tongheren (werkzaam 1580-1602) bracht in 1584 een heruitgave op de markt van Declinationes nominum, pronominum et verborum, een schoolboek over de Latijnse verbuigingen.Ga naar voetnoot28 De auteur van dit schoolboek is onbekend. Omstreeks 1515 gaf Michael Hillenius Hoochstratanus de eer- | |
[pagina 142]
| |
ste twee bekende edities uit in Antwerpen.Ga naar voetnoot29 In de tweede helft van de zestiende eeuw werd het schoolboek zesmaal uitgegeven in de Zuidelijke Nederlanden. De weduwe van Heyndrick Peetersen van Middelburch gaf de Declinationes uit in 1552.Ga naar voetnoot30 De volgende twee edities verschenen ook in Antwerpen, respectievelijk in 1555 bij Jan i Verwithagen en in 1560 bij Jan ii van Ghelen.Ga naar voetnoot31 Ten slotte gaf de Luikse uitgever Gualterius Morberius de Declinationes tweemaal uit, eerst in 1562 en opnieuw in 1571.Ga naar voetnoot32 Figuur 3: Titelpagina van Declinationes nominum, pronominum et verborum. Antwerpen: Peter van Tongheren, 1584, 4o, fol. A1r (Museum Plantin-Moretus, cat. nr. k 846)
| |
[pagina 143]
| |
Zeventig jaar na de editie van Michael Hillenius, bleef de herdruk van 1584 opmerkelijk trouw aan de oorspronkelijke lay-out en de bladschikking. De collatieformules van beide kwarto-edities zijn identiek. Beide drukken zijn deels in drie kolommen geschikt. Het gebruik van rode inkt beperkt zich niet tot de titelpagina. Ook de eerste drie katernen zijn in rood en zwart gedrukt. De edities vertonen slechts kleine inhoudelijke afwijkingen. Onder het Griekse alfabet op de versozijde van de titelpagina bevat de editie van Peter van Tongheren het Hebreeuwse alfabet. Het aantal afkortingen is sterk afgenomen in de editie van 1584. Twee argumenten onderbouwen de toewijzing van het drukken van deze editie aan de Plantijnse drukkerij. De Declinationes bevat slechts één initiaal.Ga naar voetnoot33 Volgens het repertorium werd dit initiaal sinds 1570 door Plantijn gebruikt. Ook de gebruikte lettertypen wijzen in de richting van Plantijn. De verticale kenspreuk links en rechts van het drukkersmerk op de titelpagina is gedrukt in de Griekse paragon van Robert Granjon. Christoffel Plantijn bezat dit Griekse lettertype sinds 1565.Ga naar voetnoot34 De verbuigingen in de tabellen werden gedrukt in de Engelse textura van Hendrik van den Keere.Ga naar voetnoot35 Peter van Tongheren had een nauwe band met Christoffel Plantijn en zijn rechterhand Jan i Moretus (1543-1610). Hij begon zijn carrière in 1577 als drukkersgast in de Plantijnse drukkerij. In 1580 huwde hij Cathérine, de zuster van Jan Moretus. In hetzelfde jaar nam hij de boekhandel van de weduwe van Jan van der Loe over en vestigde hij zich als zelfstandig uitgever en boekverkoper in Antwerpen. Af en toe verleende hij nog een dienst voor zijn voormalige baas. In 1586 vertegenwoordigde hij de Officina Plantiniana op de beurs van Frankfurt, waarbij hij onderweg werd beroofd door soldaten.Ga naar voetnoot36 Onderzoek van zijn uitgeversfonds op basis van het repertorium bevestigt dat Peter van Tongheren geen drukpersen bezat. Het drukken van zijn uitgaven besteedde hij uit aan Antwerpse collega's. Voor zover bekend, is de Declinationes de enige editie die de Plantijnse drukkerij in opdracht van Peter van Tongheren drukte. In 1584 resideerde Christoffel Plantijn in Leiden.Ga naar voetnoot37 Bijgevolg heeft Van Tongheren zijn drukwerk vermoedelijk bij zijn schoonbroer Jan Moretus besteld. | |
Plantijn als drukker van Engelse bannelingenOccasioneel drukte Christoffel Plantijn in opdracht van de Engelse katholieke bannelingen die in de Zuidelijke Nederlanden verbleven. Dankzij een tip van Dirk Imhof kon ik een extra editie aan deze lijst toevoegen. John Fowler (1537-1579) alias Joannes Foulerus gaf in 1578 de tweede editie uit van het controversiële magnum opus van de Engelse katholieke theoloog en kerkhistoricus Nicholas Sander (1530-1581).Ga naar voetnoot38 Alle initialen in deze | |
[pagina 144]
| |
folio-uitgave van ruim 800 pagina's zijn Plantijns. De editie bevat achttien Plantijnse initialen van negen verschillende sets. Daardoor werd dit werk onmiskenbaar in de Plantijnse drukkerij gedrukt, ook al heeft de druk geen colofon die dit bevestigt. De streng katholieke Nicholas Sander was afkomstig uit het graafschap Surrey. Kort nadat koningin Elisabeth i de troon besteeg, verliet hij de Britse eilanden. Sindsdien bestreed hij vanaf het Europese vasteland het gezag van de Engelse koningin en ijverde hij voor het herstel van de katholieke kerk in Engeland. Van 1564 tot 1572 doceerde hij theologie aan de universiteit van Leuven, en speelde hij meer en meer een leidende rol in de Engelse katholieke gemeenschap in ballingschap.Ga naar voetnoot39 In deze stad vertrouwde hij de publicatie van zijn werken toe aan John Fowler. Als katholieke banneling richtte hij zich op de uitgave van katholieke werken voor de Engelse markt.Ga naar voetnoot40 De eerste editie van De visibili monarchia Ecclesiae verscheen in 1571.Ga naar voetnoot41 Sander gaf in dit werk een katholiek geïnspireerd overzicht van de kerkgeschiedenis met de focus op de kerkorganisatie en het primaat van de paus. Bovendien somde Sander de Engelse clerici en leken op die wegens hun verzet hadden geleden onder het bestuur van Elisabeth. Ten slotte publiceerde hij integraal de bul Regnans, waarin de paus koningin Elisabeth veroordeelde als een ketter. Het werk van Sander lokte grote controverse uit en werd in Engeland zeer vijandig onthaald.Ga naar voetnoot42 Figuur 4: Titelpagina van N. Sanderus, De visibili monarchia Ecclesiae, libri viii. Antwerpen: John Fowler, 1578, 2o, fol. †1r (Museum Plantin-Moretus, cat. nr. a 2900)
| |
[pagina 145]
| |
Fowler besteedde het drukwerk van de eerste editie uit aan de Leuvense drukker Reinerus i Velpius. In 1573 verhuisde John Fowler naar Antwerpen. Voor de tweede editie van 1578 deed hij in de Scheldestad een beroep op Christoffel Plantijn. Volgens Léon Voet werd ook de derde editie van 1580 in de Plantijnse drukkerij gedrukt.Ga naar voetnoot43 Inmiddels was John Fowler overleden en kwam de opdracht van de Parijse uitgever en boekverkoper Michel i Sonnius. Net als bij de tweede editie werd er geen colofon op de laatste blanco pagina gedrukt. De vergelijking van de tweede en de derde editie toonde aan dat beide edities in werkelijkheid op de titelpagina na volkomen identiek zijn. Christoffel Plantijn was de onbekende link tussen de tweede Fowlereditie en de derde Sonnius-editie. Als drukker van de tweede editie kon Plantijn vermoedelijk in het bezit komen van een aanzienlijke stockvoorraad, die hij verkocht aan zijn Parijse zakenpartner Sonnius. Aansluitend drukte Plantijn de aangepaste titelpagina met twee variante impressa. De eerste variant bevat een verwijzing naar de drukplaats Antwerpen, op de tweede variant werd die weggelaten.Ga naar voetnoot44 | |
Het apologetische Avontmael: Een herdruk voor of een nadruk tegen Peeter van Keerberghen?De Antwerpse uitgever Peeter van Keerberghen (ca. 1530-1570) bracht in 1567 twee edities op de markt van het apologetische Vant rechte evangelissche avontmael Christi Jesu.Ga naar voetnoot45. De auteur van deze verdediging van de eucharistie was Martinus Duncanus (1505-1590), pastoor te Wormer en een virulent polemicus.Ga naar voetnoot46 De eerste editie werd in 1558 uitgegeven door Herman i van Borculo te Utrecht.Ga naar voetnoot47 Na de Beeldenstorm van 1566 was de katholieke veroordeling van de protestantse ‘dwalingen’ plotseling opnieuw zeer actueel. In deze context verschenen het jaar nadien de twee heruitgaven bij Peeter van Keerberghen, waarbij de tekst volledig opnieuw werd gezet. De ene editie werd werkelijk uitgegeven door Peeter van Keerberghen.Ga naar voetnoot48 Deze uitgave bevat zijn drukkersmerk op de titelpagina.Ga naar voetnoot49 In tegenstelling tot de eenduidige verwoording van het impressum werd deze edi- | |
[pagina 146]
| |
tie vermoedelijk niet door Van Keerberghen zelf gedrukt. Het sierinitiaal ‘v’ bij het begin van het hoofdwerk heeft de kenmerkende lacune in de linkse stok van de letter.Ga naar voetnoot50 De Antwerpse drukker en lettersnijder Ameet i Tavernier (ca. 1525-ca. 1571) gebruikte dit initiaal onregelmatig tussen 1558 en 1570. Figuur 5a: Titelpagina van bt 5680: M. Duncanus, Vant rechte evangelissche avontmael Christi Jesu. Antwerpen: Peeter van Keerberghen, 1567, 8o, fol. A1r (Museum Plantin-Moretus, cat. nr. a 2480)
Figuur 5b: Titelpagina van bt 995: M. Duncanus, Vant rechte evangelissche avontmael Christi Jesu. Antwerpen: Peeter van Keerberghen, 1567, 8o, fol. A1r (Museum Plantin-Moretus, cat. nr. a 3593 [i])
De andere editie heeft op de titelpagina een arabesk vignet in de plaats van een drukkersmerk.Ga naar voetnoot51 Dit vignet en de twee initialen bij het begin van het hoofdwerk waren in gebruik bij Christoffel Plantijn.Ga naar voetnoot52 Hierdoor werd deze editie onmiskenbaar in de Plantijnse drukkerij gedrukt. Twee merkwaardige elementen op de titelpagina wijzen erop dat deze tweede editie geen gewone drukopdracht was voor Plantijn. Het drukkersmerk werd vervangen door een betekenisloos vignet. Op twee spellingsvarianten na, werd de | |
[pagina 147]
| |
formulering van het impressum integraal behouden. Omdat de ornamenten Plantijn als drukker identificeren, is de bewering in het impressum dat Peeter van Keerberghen deze editie drukte foutief.Ga naar voetnoot53 Het ontbreken van een Plantijns colofon is geen doorslaggevend element. De vorige drie casussen tonen aan dat Plantijn bij edities in opdracht van collega's wel vaker geen colofon afdrukte. Deze elementen leiden naar twee mogelijke hypotheses waarom deze editie in de Plantijnse drukkerij werd gedrukt. Volgens de eerste hypothese bestelde Peeter van Keerberghen een hoogdringende herdruk bij Plantijn. In de nasleep van de Beeldenstorm liep de verkoop van de virulent-katholieke verhandeling tegen de dwalende ketters als een trein. De voorraad van Peeter van Keerberghen slonk zienderogen, en hij besloot de tekst onverwijld te laten herdrukken. Ameet Tavernier, de drukker van de eerste editie, kon op korte termijn geen drukpers vrijmaken. Daarom wendde Van Keerberghen zich tot Plantijn, die het werk met grote spoed herdrukte op een van zijn drukpersen. De urgentie verklaart waarom de eerste editie van Peeter van Keerberghen integraal werd overgenomen op enkele spellingsvarianten na. De verwoording van het impressum bleef identiek, terwijl het drukkersmerk op de titelpagina werd vervangen door een vignet. De hypothese van de spoedherdruk verklaart evenwel onvoldoende de vervanging van het drukkersmerk. In 1567 gebruikte Peeter van Keerberghen dit drukkersmerk uitsluitend in het Avontmael. Het drukkersmerk was vermoedelijk niet in gebruik bij het drukken van een andere editie. In de volgende twee jaren werd het drukkersmerk nog tweemaal gebruikt. Het werd dus niet afgedankt tussen het verschijnen van de twee edities van het Avontmael. De tweede hypothese geeft wel een toereikende verklaring voor de aanwezigheid van het Plantijnse vignet. De Beeldenstorm verhitte het klimaat tussen katholieken en protestanten. In deze context was de heruitgave van het apologetische geschrift van Duncanus een bestseller. De commercieel aangelegde Plantijn rook winst en drukte de verhandeling na. Hij beschikte niet over het drukkersmerk van Peeter van Keerberghen, dus drukte hij een vignet af op de plaats van het drukkersmerk. Ruim een decennium later werd deze kunstgreep frequent toegepast in de anti-Spaanse pamfletten die steeds talrijker anoniem verschenen. De nadruk is niet noodzakelijk verschenen in 1567 zoals het impressum vermeldt. Vermoedelijk werd de nadruk ten laatste in 1569 gedrukt. Volgens de vaststellingen van het repertorium was het arabeske vignet op de titelpagina van 1564 tot en met 1569 intensief in gebruik bij Plantijn. Torad registreert geen gebruik van het vignet na 1569. Vermoedelijk verdween het vignet spoorloos uit de Plantijnse drukkerij, maar we kunnen niet uitsluiten dat de nadruk na 1569 alsnog op de pers werd gelegd. Welke van de twee hypothesen het nauwst aanleunt bij de feiten, blijft een onbeantwoorde vraag. De consultatie van het Plantijnse archief helderde het mysterie niet op. Het grootboek en het journaal van 1567 openbaren frequente transacties van boeken in beide richtingen tussen Christoffel Plantijn en Peeter van Keerberghen.Ga naar voetnoot54 Een eventuele transactie van het Avontmael werd niet geregistreerd. | |
[pagina 148]
| |
Een nieuwe kijk op de Plantijndruk La theologie germanicqueChristoffel Plantijn gaf in 1558 drie edities uit van het mystieke traktaat Theologia deutsch. Deze laatmiddeleeuwse verhandeling was orthodox katholiek, hoewel Luther in 1516 de editio princeps uitgaf. De calvinisten verdachten het mystieke traktaat, terwijl sommige sekten, zoals het Huis der Liefde, de tekst juist sterk waardeerden. Christoffel Plantijn verkreeg in oktober 1557 het privilegie voor het traktaat.Ga naar voetnoot55 In werkelijkheid werd slechts één Latijnse editie in 1558 gedrukt.Ga naar voetnoot56 De andere Latijnse editie verscheen vermoedelijk twintig jaar later.Ga naar voetnoot57 De Franse vertaling werd ten vroegste in 1579 gedrukt.Ga naar voetnoot58 Onderzoek van H.D.L. Vervliet toonde de antidatering van de Franse editie duidelijk aan.Ga naar voetnoot59 Hij identificeerde alle gebruikte lettertypes, waarvan de meeste matrijzen in het Museum Plantin-Moretus worden bewaard. De werkelijke datering baseerde hij op het drukkersmerk op de titelpagina. In de loop van 1579 verscheen er een duidelijke breuk bovenaan in het drukkersmerk. Volgens Vervliet werd het traktaat ten laatste in 1580 gedrukt. Christoffel Plantijn verdedigde de uitgave in een brief van 14 juni 1580 aan een zekere Laurentius.Ga naar voetnoot60 Vanaf 1579 werden herhaaldelijk meerdere exemplaren van het traktaat verkocht op de Frankfurter Messe.Ga naar voetnoot61 Het is evenwel onzeker of de vermeldingen in het Plantijnse archief betrekking hebben op de Latijnse heruitgave of op de Franse vertaling van het traktaat.Ga naar voetnoot62 Het repertorium bevestigt in ieder geval de breuk in het drukkersmerk. De identificatie van Christoffel Plantijn als de drukker van La theologie germanicque was evenwel voorbarig. Vervliet negeerde de aanwezige initialen. Het traktaat bevat drie initialen die nooit in de Plantijnse drukkerij werden gebruikt. Het repertorium stelt het gebruik van twee van de drie initialen vast bij de Antwerpse drukker Gerard Smits (1549-ca. 1580) en zijn weduwe in de periode 1573-1581.Ga naar voetnoot63 De twee initialen maakten deel uit van een populaire set met een wijdverspreid ontwerp. Dankzij de slijtagesporen kan het repertorium het gebruik van de initialen onmiskenbaar aan Smits toewijzen. Het derde initiaal is onbekend voor het repertorium. Niettemin had dit initiaal wellicht een setverband met een ander initiaal van Gerard Smits. Het initiaal ‘D’ in het traktaat heeft evenwel een enkelvoudige rand in tegenstelling tot het randloze initiaal ‘A’ van Smits.Ga naar voetnoot64 De initialen | |
[pagina 149]
| |
wijzen Gerard Smits aan als drukker. Bijgevolg is La theologie germanicque niet afkomstig van de Plantijnse drukpersen. Christoffel Plantijn besteedde het drukwerk uit aan zijn Antwerpse collega Gerard Smits en leende hem zijn drukkersmerk uit. Aangezien alle lettertypes in de Plantijnse drukkerij werden gebruikt, is het mogelijk dat Plantijn ook lettertypes aan Smits uitleende. De terminus ante quem van het drukken van La theologie germanicque is niet met zekerheid vast te stellen. Hoogstwaarschijnlijk, maar niet noodzakelijk, dateert de Franse vertaling uit dezelfde periode als de Latijnse heruitgave. Gerard Smits overleed ten laatste in augustus 1580.Ga naar voetnoot65 Daardoor kan men niet uitsluiten dat Smits' weduwe Elisabeth Berckmans (werkzaam 1571-1572 en 1580-1584) La theologie germanicque in de eerste helft van de jaren tachtig in opdracht van Plantijn drukte. Figuur 6a: Titelpagina van La theologie germanicque. Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1558 [= 1579-1580], 8o, fol. A1r (Museum Plantin-Moretus, cat. nr. a 437)
Figuur 6b: Torad-initiaal IN03096 (Q) in La theologie germanicque. Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1558 [= 1579-1580], 8o, fol. A7r (Museum Plantin-Moretus, cat. nr. a 437)
| |
[pagina 150]
| |
De initialenmelange van Christoffel Plantijn en Jan i VerwithagenIn de piekjaren van 1568 tot 1575 kampte de Plantijnse drukkerij met ernstige capaciteitsproblemen. Het aantal drukpersen vermenigvuldigde in vijf jaar tijd van vijf persen in 1567 tot dertien persen in 1572.Ga naar voetnoot66 Deze sterke groei had twee oorzaken. Ten eerste realiseerde Christoffel Plantijn in deze periode zijn absolute meesterwerk, de prestigieuze Polyglotbijbel. De uitgave van de vijftalige Biblia Regia in acht delen was een gigantische onderneming die vijf jaar in beslag nam. Ten tweede verwierf Plantijn in deze jaren de lucratieve privileges voor het drukken van liturgische werken, die na het Concilie van Trente allemaal werden vernieuwd. Omdat de oude missalen en brevieren abrupt uit gebruik werden genomen, was er een enorme vraag naar de opgelegde nieuwe liturgische edities. Bijgevolg draaide de Plantijnse drukkerij op volle kracht om aan deze winstgevende vraag te kunnen voldoen.Ga naar voetnoot67 Parallel met het drukken van de Biblia Regia en de vernieuwde liturgische werken, vond Plantijn het kapitaal voor de uitgave van andere werken. Omdat de Plantijnse drukpersen dikwijls allemaal in gebruik waren, besteedde hij in deze periode meermaals dringend werk uit aan collega's in Antwerpen, Leuven en Gent.Ga naar voetnoot68 Op deze wijze ontving de Antwerpse drukker Jan i Verwithagen (ca. 1526-1587) in de periode 1568-1573 veelvuldig drukopdrachten van Plantijn. Verwithagen vestigde zich reeds in 1549 als drukker in Antwerpen. Hij drukte meestal in opdracht van uitgevers, maar ook voor eigen rekening.Ga naar voetnoot69 In de meeste gevallen is de uitbesteding aan Jan Verwithagen gedocumenteerd in het Plantijnse archief. Slechts bij een minderheid van de edities bevestigt het colofon dat Verwithagen de editie op kosten van Plantijn drukte. Als zelfstandig drukker beschikte Jan Verwithagen over een goed uitgeruste drukkerij. Niettemin leende Plantijn hem typografisch materiaal uit voor drukopdrachten. Het uitlenen van drukkersmateriaal onder collega's was een normale praktijk in de zestiende eeuw. Het colofon van Les chroniques et annales de Flandres van 1571 omschrijft expliciet de overeenkomst tussen de twee drukkers: ‘imprimé en Anvers par Jehan Withage, aux despens & des characteres de Christofle Plantin’.Ga naar voetnoot70 De bruikleen was niet beperkt tot loden letters. Verwithagen gebruikte in deze editie een melange van Plantijns en eigen typografisch siermateriaal. Behalve een Plantijns drukkersmerk en een vignet, werden in Les chroniques et annales de Flandres veertien Plantijnse initialen uit vier verschillende sets afgedrukt. Jan Verwithagen gebruikte ook Plantijnse initialen bij drukopdrachten van andere uitgevers. In hetzelfde jaar 1571 drukte hij op kosten van de weduwe en erfgenamen van Joannes Steelsius een editie van Omnium gentium mores van Joannes Boëmus.Ga naar voetnoot71 Deze editie bevat drie Plantijnse initialen van een set die veelvuldig in de Chroniques werd gebruikt.Ga naar voetnoot72 | |
[pagina 151]
| |
Figuur 7a: Titelpagina van P. d'Oudegherst, Les chroniques et annales de Flandres. Antwerpen: Jan i Verwithagen voor Christoffel Plantijn, 1571, 4o, fol. †ir (Museum Plantin-Moretus, cat. nr. A 361)
Jan Verwithagen kon beschikken over Plantijnse initialen. Tot mijn grote verwondering stelde ik ook het omgekeerde vast. Christoffel Plantijn gebruikte in de periode 1568-1573 twee initialensets van Verwithagen. De vijftien initialen duiken op in bijna twintig verschillende Plantijndrukken. Onder meer de appendix van de Biblia Regia bevat een tweetal initialen van Verwithagen.Ga naar voetnoot73 De vaststellingen van het gebruik van deze initialen door Plantijn zijn moeilijk te verklaren. De verklaring pendelt voor elk specifiek geval tussen twee uitersten. Enerzijds werden enkele initialen van Verwithagen werkelijk | |
[pagina 152]
| |
in de Plantijnse drukkerij gebruikt. Anderzijds drukte Jan Verwithagen verscheidene edities in opdracht van Plantijn in zijn eigen atelier. Voor deze opdrachten gaf Plantijn typografisch materiaal in bruikleen aan Verwithagen. Sporadisch gebruikte Verwithagen enkele van zijn eigen initialen samen met de Plantijnse initialen. Vaak zijn er te weinig concrete aanwijzingen om edities overeenkomstig het ene of het andere uiterste toe te wijzen. Bij het gros van de gevallen werd er slechts één initiaal van Verwithagen tussen de talrijke Plantijnse initialen aangetroffen. De aanwezigheid van één initiaal is ontoereikend om de editie aan de juiste drukkerij toe te wijzen, maar voldoende om er een vraagteken bij te plaatsen. Figuur 7b: Links het Plantijnse Medusavignet (Torad-vignet VG00010), rechts de colofon van P. d'Oudegherst, Les chroniques et annales de Flandres. Antwerpen: Jan 1 Verwithagen voor Christoffel Plantijn, 1571, 4o, fols. ***3v-***4r (Museum Plantin-Moretus, cat. nr. a 361). Het vignet onder aan de colofon is in werkelijkheid samengesteld uit acht stuks van het courante Torad-fleuron FL0003
| |
ConclusieTalrijke bibliografische raadsels kunnen in de toekomst worden opgelost met behulp van het repertorium. Aan de hand van de typografische ornamenten kan Torad de juiste Antwerpse drukker aanwijzen van anonieme drukken of van drukken met fictieve impressa uit de periode 1541-1600. Het repertorium draagt in grote mate bij aan de fonds- | |
[pagina 153]
| |
reconstructies van Antwerpse uitgevers en drukkers. De Plantijnse casussen in deze bijdrage tonen dit duidelijk aan. In het verleden is het fonds van Christoffel Plantijn reeds uitvoerig gecatalogiseerd. Figuur 8: Torad-initiaal IN00094 (p): dit Plantijnse initiaal werd in 1571 in het atelier van Jan i Verwithagen gebruikt in J. Boëmus, Omnium gentium mores, leges et ritus. Antwerpen: Jan i Verwithagen voor de weduwe en erfgenamen van Joannes Steelsius, 1571, 16o, fol. P7r (Museum Plantin-Moretus, cat. nr. a 3710)
Louter door toevalstreffers kon ik een viertal supplementaire edities aan de Plantijnse drukkerij toewijzen. De eerste drie gevalsstudies demonstreren dat de Plantijn-drukken zonder colofon talrijker zijn dan tot op heden werd aangenomen. Een systematische screening met behulp van het repertorium kan de fondslijst van Christoffel Plantijn in de toekomst nog vervolledigen. Het repertorium kan ook tot een nieuw inzicht leiden bij geaccepteerde oplossingen van bibliografische raadsels. De uitwisseling van sierinitialen tussen Christoffel Plantijn en Jan Verwithagen toont evenwel aan dat daarbij steeds enige voorzichtigheid geboden is. Tot slot blijkt uit deze bijdrage dat de toepassingsmogelijkheden van het repertorium ruimschoots de initiële doelstelling overstijgen. Het repertorium kan een vernieu- | |
[pagina 154]
| |
wend inzicht verschaffen in de wijze waarop zestiende-eeuwse drukkers hun boeken versierden met houtblokinitialen. Ook ligt de weg open voor vragen als ‘Welke sierinitialen werden gebruikt bij het drukken van welke categorie van edities?’ en ‘Welke trends verschenen en verdwenen in de loop van de zestiende eeuw op het vlak van het design en het gebruik van typografisch siermateriaal?’ En zo presenteert het repertorium zich als een doeltreffend instrument met talrijke toepassingsmogelijkheden in het uitgebreide domein van het boekhistorisch onderzoek. |
|