| |
| |
| |
Laurens van Krevelen & Adriaan van der Weel
De stormachtige evolutie van de boekcultuur
Het Nederlandse boek in de twintigste en eenentwintigste eeuw
Een kleine cultuurgeschiedenis van opkomst en ondergang van de gedrukte encyclopedie zou een getrouwe afspiegeling vormen van de Nederlandse boekcultuur in de twintigste eeuw. Aan het eind van de negentiende eeuw ontstond een indrukwekkende en vooral vanaf 1945 bloeiende markt voor encyclopedieën, die echter anno 2010 geheel is ingestort. De eerste Nederlandse encyclopedie was die van Winkler Prins uit 1870. Deze eendelige uitgave, geschoeid op de leest van Brockhaus, werd al snel gevolgd door een meerdelige (1876-1880). Vroeg in de twintigste eeuw bracht uitgeverij Oosthoek de concurrerende Oosthoek's geïllustreerde encyclopaedie uit (1916-1923, gebaseerd op Vivat's geïllustreerde encyclopedie van 1899-1908). In het stevig verzuilde Nederland liet de confessionele reactie niet lang op zich wachten. De Christelijke encyclopedie verscheen in 1925-1931, het katholieke weerwoord kwam in 1933 met De Katholieke encyclopaedie (1933-1939). Na de Tweede Wereldoorlog brak, parallel aan de verbreding van de Nederlandse boekenmarkt en de secularisering, de bloeitijd van de Nederlandse algemene encyclopedie aan, met achtereenvolgens de ensie (Eerste Nederlandse Systematisch Ingerichte Encyclopaedie, 1946-1960), de Sesam systematische encyclopedie (in pocketvorm, 1959-1960), de - in Vlaanderen ontwikkelde - Standaard encyclopedie (1965-1975), de - eveneens Vlaamse - Grote Nederlandse Larousse encyclopedie (1972-1979) en de Grote Spectrum encyclopedie (1974-1980). Al zullen de kopers zich misschien minder frequent gelaafd hebben aan deze bronnen van geconcentreerde kennis dan hun door volhardende colporteurs was voorgespiegeld, de strekkende meters encyclopedische kennis van allerlei gezindten en overtuigingen symboliseerden de democratisering en
egalitarisering van de Nederlandse samenleving. Het boek vervulde daarin een sleutelrol.
Deze bloeiende markt begon in de jaren tachtig te kwijnen. Deels waren daaraan misschien een postmodernistischer levensbeschouwing en de steeds snellere veroudering van kennis debet, maar de digitale ontwikkelingen gaven zonder twijfel de genadeslag. De multimediale mogelijkheden om lemmata te illustreren met beeld en geluid waren uiterst aantrekkelijk en de inhoud kon bovendien veel vaker naar de laatste stand van kennis bijgewerkt worden. In het midden van de jaren tachtig kwamen de eerste encyclopedieën op cd-rom uit, met vaak jaarlijkse nieuwe edities. De cd-roms werden aan het begin van de eenentwintigste eeuw op hun beurt overvleugeld door gratis online encyclopedieën. Daarmee is de markt voor de gedrukte encyclopedie vrijwel geheel en, naar
| |
| |
het zich laat aanzien, voorgoed verdwenen. In 2008 verklaarde de uitgeverij van Winkler Prins dat de in de jaren 1993-1995 verschenen papieren druk inderdaad de laatste is geweest.
| |
Expansieve groei en terreinverlies van de boekcultuur
Hiermee is de spanningsboog tussen twee van de belangrijkste thema's in de recente geschiedenis van het boek neergezet. Enerzijds is dat de democratisering en de marktverruiming van het boek: de negentiende-eeuwse groei van het boek is in de twintigste eeuw bijna ongebroken voortgezet. Anderzijds is dat de verdringing van de boekcultuur door de komst van nieuwe media. Aanvankelijk waren het de ‘oude nieuwe media’ (radio, film, televisie) die het boek leken te zullen schaden; nu zijn het de digitale media die door pleitbezorgers van de boek- en leescultuur met argwaan worden bezien.
Ondertussen is Nederland aan het begin van de eenentwintigste eeuw natuurlijk nog steeds een boekenland. Maar terwijl de boekcultuur tot aan de twintigste eeuw grotendeels het domein was geweest van ontwikkelde, hoger opgeleide en gegoede milieus, is zij in de loop van de eeuw toegankelijk geworden voor vrijwel alle geledingen van de bevolking. De boekenbranche heeft, vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw, een spectaculaire groei gekend, zowel in titelproductie als in omzet, toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Het publieksbereik van het boek nam tegelijkertijd explosief toe. In 2000 werden door de Koninklijke Bibliotheek zo'n 10.000 nieuwe uitgaven en 4500 heruitgaven geregistreerd, bestemd voor de reguliere handel. Het bij het Centraal Boekhuis leverbare boekenaanbod beliep in dat jaar circa 80.000 verschillende titels. Deze boeken werden uitgegeven door circa 500 professionele uitgevers en verspreid door circa 2000 verkooppunten (waarvan circa 1100 assortimentsboekhandels, 400 inloopzaken en kiosken, 400 detailhandels die ook boeken verkopen en drie boekenclubs). Door particulieren werden circa 25 miljoen boeken gekocht (schoolboeken en vakboeken niet meegerekend). Er waren in dat jaar 1052 vestigingen van openbare bibliotheken en het aantal uitgeleende boeken bedroeg circa 150 miljoen.
Van grote betekenis voor de ontwikkeling van de boekcultuur in de twintigste eeuw waren het ontstaan van de verticale prijsbinding voor boeken (de ‘vaste boekenprijs’) in het eerste decennium van de twintigste eeuw, de invoering van het moderne auteursrecht in 1912 conform de principes van de Berner Conventie en een halve eeuw later het sterk geïntensiveerde onderwijs- en bibliotheekbeleid van de overheid. De eerste twee factoren versterkten in belangrijke mate de economische basis van de bedrijfsvoering - een ander belangwekkend thema dat deze periode kenmerkt - zowel bij de uitgeverij als de boekhandel. De beide andere factoren, die voortvloeiden uit het overheidsbeleid van spreiding van kennis en cultuur, brachten het boek binnen het bereik van alle lagen van de bevolking, ook waar in het verleden geen of nauwelijks sprake was geweest van ‘boekcultuur’.
De komst van de openbare leeszalen vanaf het laatste decennium van de negentiende eeuw, aanvankelijk voornamelijk dankzij privé-initiatief, geënt op het Angelsaksische
| |
| |
model van de public library als openbare nutsvoorziening, werd in ons hevig verzuilde land door de confessionelen lange tijd met argwaan bekeken. Toch boetten de rooms-katholieke en protestants-christelijke boekencollecties als gevolg van de gestaag doorzettende deconfessionalisering vooral na de Tweede Wereldoorlog steeds verder aan belang in. Zeker is dat de openbare leeszalen (later: de openbare bibliotheken) de boekcultuur sterk hebben gestimuleerd.
Verkade was maar één van de zeer vele fabrikanten die in de eerste helft van de eeuw gebruikmaakten van het boek voor hun productpromotie. Meestal kon men de albums los aanschaffen, waarna de in te plakken plaatjes gespaard konden worden door de producten te kopen en onderling te ruilen.
De verdwijning, in de jaren zestig, van de laatste resten van censuurpraktijken ten opzichte van boeken verdient hier eveneens vermelding. De Hoge Raad maakte korte metten met strafrechtelijke vervolging van godslastering (1965: het ‘Ezelsproces’ van G.K. van het Reve), en de rooms-katholieke kerkelijke censuurwet voor boeken en de keurinstelling idil werden opgeheven (1970). Pas in 1985 verviel pornografie als strafbaar feit, en daardoor kwam een van de laatste censuurachtige regelingen tot het verleden te behoren. Al met al heeft het boek in de tweede helft van de twintigste eeuw een veel bredere maatschappelijke functie verkregen dan ooit tevoren.
| |
| |
Toch heeft de boekcultuur zijn vanzelfsprekendheid van het begin van de twintigste eeuw - en ook van de jaren zestig, toen Ovink zijn opstel ‘Het ontstaan van het hedendaagse boek’ in Kopij en druk in de Nederlanden schreef - verloren. Tegenover de versteviging en verbreding van de plaats van het boek in de maatschappij staat een aantal twintigste-eeuwse ontwikkelingen die de boekcultuur geen goed lijken te hebben gedaan. Aan de titelproductie en de omzet is dat niet te merken: die laten een bijna ononderbroken groei zien. De titelproductie in 1900 bedroeg 3000 inclusief herdrukken. Deze aantallen groeiden licht tot aan de Tweede Wereldoorlog. In 1938, werden circa 4500 nieuwe uitgaven geregistreerd, en circa 1650 heruitgaven. Daarvan waren 1450 titels schoolboeken. De Tweede Wereldoorlog legde de productie vrijwel lam. In 1950 had de markt zich hersteld tot een titelaanbod van circa 3700 nieuwe uitgaven en 2800 heruitgaven, maar bereikte pas in 1960 weer het niveau van 1938: circa 4500 nieuwe uitgaven en niet minder dan 3300 heruitgaven. Daarna nam de productie sterk toe, tot meer dan 9000 nieuwe titels en ongeveer 5000 heruitgaven in 1980 en - zoals gezegd - circa 10.000 nieuwe boeken en 4500 heruitgaven in 2000.
De tijdbestedingcijfers van het scp (Sociaal en Cultureel Planbureau) en het vanaf het midden van de jaren tachtig teruglopende bibliotheekgebruik wijzen ondertussen echter wel op grote veranderingen. Het aantal uitleningen, dat van 1950 tot 1986 steeg van circa 8 miljoen tot 170 miljoen per jaar (waarin de jeugdleners een aanzienlijk aandeel hadden), is daarna gaandeweg gedaald tot circa 150 miljoen in 2000 - een daling die nog steeds doorzet. De daling wordt verklaard door het sterk afnemende leesgedrag van de opeenvolgende ‘generaties’ (of ‘cohorten’, in de sociaalwetenschappelijke vaktaal), mede door de invloed van andere informatiemedia op het informatiegedrag. Zo besteedden Nederlanders tussen de 22 en 31 jaar geboren tussen 1944 en 1953 (derhalve omstreeks 1970) gemiddeld nog 5,6 uur per week aan lezen, terwijl dezelfde leeftijdsgroep geboren tussen 1974 en 1983 (derhalve omstreeks 2000) maar 1,7 uur per week aan lezen besteedde. Eenzelfde daling per opvolgende ‘generatie’ werd geconstateerd bij andere leeftijdsgroepen. Veel factoren die bij die veranderingen een rol spelen hebben ook buiten Nederland hun sporen getrokken; enkele zijn, zoals we zullen zien, specifiek voor Nederland.
Onze cultuur is ondanks de invloed van deze ontwikkelingen zonder twijfel nog steeds een schriftcultuur, maar lijkt minder een boekcultuur te worden. Terwijl lezen en schrijven onverminderd belangrijk blijven voor de overdracht van cultuur en kennis, is lezen in de eenentwintigste eeuw niet langer beperkt tot gedrukte media. De digitale media nemen een behoorlijk - en nog steeds sterk groeiend - aandeel in het tekstuele verkeer voor hun rekening. In eerste instantie hebben de digitale ontwikkelingen de boekcultuur gesteund. De computer werd bijvoorbeeld aanvankelijk gebruikt om de productie van drukwerk te automatiseren. Maar gaandeweg werd de computer zelf een medium, en daarmee een directe concurrent voor de gedrukte media. Het verschil met de ‘oude nieuwe media’ is immers dat het internet net als het boek een tekstueel medium is. Het is dus beter dan film, radio of tv in staat functies van het boek over te nemen - en heeft dat ook gedaan. Vooral de krant en - zij het in mindere mate - het boek lijken te lijden te hebben onder de concurrentie van het internet. Het publiekstijdschrift lijkt zich goed te handhaven.
| |
| |
De Openbare bibliotheek Dordrecht trok lezers aan met het motto ‘Kennis is macht’. (Advertentie uit de jaren dertig. Bron: P. Schneiders, Lezen voor iedereen. Geschiedenis van de openbare bibliotheek in Nederland. Den Haag, Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1990, p. 119)
Voorgevel van de nieuwe oba (Openbare Bibliotheek Amsterdam), 2008.
Maar er is meer aan de hand dan een verschuiving in de manier waarop we teksten consumeren. Met de komst van film, radio en televisie, maar ook andere vrijetijdsbestedingen als de grammofoonplaat nam het gevecht om de vrije tijd in hevigheid toe. De beeldcultuur is krachtiger geworden. Paradoxaal heeft de democratisering van de cultuur, waaraan het boek zo'n krachtige bijdrage heeft geleverd, geleid tot gedeeltelijke verdringing van het boek. De wereld van het boek heeft gedurende de afgelopen eeuw op allerlei manieren intense bloeiperioden beleefd, maar vele verschijningsvormen behoren inmiddels definitief tot het verleden. Afgezien van de encyclopedie is bijvoorbeeld ook het verschijnsel van de ooit zo immens populaire plaatjesalbums van Van Nelle, Verkade, Maatschappij De Betuwe en zoveel andere leveranciers van kruidenierswaren geheel verdwenen. Prijsboeken, waar in de loop der tijden zoveel scholieren mee zijn gelauwerd, worden nog zelden uitgereikt. Terwijl het educatieve boek zijn plaats heeft behouden, zijn voor ontspanning, nieuws en andere vormen van kennisoverdracht veel alternatieven in de plaats gekomen.
Op macroniveau weerspiegelt de evolutie van de boekcultuur de veranderingen in de samenleving als geheel. De immense veranderingen van de Nederlandse samenleving gedurende de twintigste eeuw zijn direct af te lezen aan de geschiedenis van het boek en de boekcultuur. Men hoeft maar te denken aan conjunctuurschommelingen, de enorm
| |
| |
gewijzigde sociale en economische verhoudingen, de totaal andere taakopvatting en rol van de overheid, de vernieuwing van wetgeving en de steeds andere visie op de marktordening. De tijdbesteding is in de loop van een eeuw ingrijpend veranderd, en nog steeds verandert het mediagebruik - met name bij jongeren - in hoog tempo. Deze macro-ontwikkelingen hebben ingrijpende verschuivingen in de kansen en bedreigingen voor de boekensector teweeggebracht.
| |
Innovatie, specialisatie en schaalvergroting
Binnen de sector zelf hebben zich niet minder omvangrijke veranderingen voorgedaan: weinig in de wereld van het boek is ongewijzigd gebleven. Er is, vooral na de jaren van stagnatie tijdens de Tweede Wereldoorlog, een onafgebroken en steeds snellere opeenvolging van innovaties geweest: zowel technische en vakmatige als commerciële en infrastructurele. De enorme toename van het aantal boekhandelskanalen (denk aan boekenclubs, waarvan de eerste in 1937 werd opgericht, warenhuizen en postorderbedrijven) en de evolutie van boekhandels met traditionele persoonlijke bediening naar zogenaamde ‘inloopboekhandels’ hebben de zichtbaarheid en verkrijgbaarheid van het boek drastisch vergroot. De grafische productie heeft vele technische revoluties doorgemaakt die hun weerslag hebben gehad op de uiterlijke verschijningsvorm van boeken en hun inhoud en op het gebruik dat lezers ervan maken. De bedrijfsvoering van uitgeverij en boekhandel is diepgaand verzakelijkt. De brancheorganisatie en de infrastructuur van de boekenwereld hebben tal van metamorfoses ondergaan. Het lezerspubliek uit het begin van de twintigste eeuw is niet te vergelijken met dat van het begin van de eenentwintigste eeuw.
In de vooroorlogse boekhandel werd het later zo scherpe onderscheid tussen A- en W-boeken nog niet gemaakt. De door de nub tussen 1924 en 1940 jaarlijks uitgebrachte catalogus van nieuw verschenen werken Het Nederlandsche boek bestreek naast belletrie, kunst en naslagwerken ook alle wetenschapsgebieden.
| |
| |
Een belangrijk thema dat de geschiedenis van het boek in de twintigste eeuw in tal van opzichten beheerst is dat van specialisatie. Al in de negentiende eeuw was er sprake van een sterke specialisatietendens, met het ontstaan van uitgevers als ‘boekverkopers zonder winkel’ naast gespecialiseerde drukkers en boekverkopers. In de twintigste eeuw was het vooral de stroom van snelle vernieuwingen, verdringingen en heroriëntaties die heeft geleid tot een toenemende specialisatie waardoor er - vooral vanaf de jaren zeventig - drie scherp onderscheiden sectoren binnen de uitgeverswereld ontstonden: de wetenschappelijke, de educatieve en de voor het algemene publiek producerende (‘algemene’) uitgeverijen. Deze drie sectoren hebben zich vervolgens onderling zeer verschillend ontwikkeld en zullen daarom apart worden behandeld.
Het was onvermijdelijk dat ook de boekverkopers de gevolgen van de scherpe driedeling van de uitgeverijsector rechtstreeks ondervonden, en ook zij moesten zich gaan specialiseren om hun functie als tussenpersoon niet te verliezen. Die aanpassing aan de splitsing van de boekenmarkt betekende een voor buitenstaanders nauwelijks merkbare, maar essentiële verandering van het karakter van de boekhandel. De meeste boekverkopers moesten de markten van het wetenschappelijke boek en de educatieve methode overlaten aan slechts een klein aantal gespecialiseerde vakgenoten, en richtten zich verder uitsluitend op de markt voor het algemene publiek. De boekhandel zal daarom vooral ter sprake komen bij de behandeling van het ‘algemene boek’.
Tegelijk met de splitsing van de markt en de toenemende specialisatie van de bedrijfsvoering van uitgeverij en boekhandel trad er een sterke concernvorming op, onder meer om de financiering van de vele vernieuwingen mogelijk te maken. De concerns, die in hun beginjaren allerlei soorten (vaak nog ‘gemengde’) boekenbedrijven overnamen - bestaande uit drukkerijen, uitgeverijen, boekwinkels, boekenclubs en dergelijke -, stimuleerden de specialisatie van hun bedrijven. Die konden dan beter worden gesplitst en samengevoegd en tot gespecialiseerde divisies omgesmeed. De houdstermaatschappijen van de concerns namen in feite de rol van bankier en toezichthouder op zich ten opzichte van hun werkmaatschappijen. Hierdoor veranderden in enkele jaren tal van oude gerenommeerde boekenbedrijven in merknamen die gebruikt werden door grotere, industriële bedrijfseenheden. Doorslaggevende beslissingen voor de bedrijfsvoering van boekenbedrijven die tot concerns behoorden werden steeds vaker genomen door professionele ‘managers’, die geen andere gerichtheid op de boekenwereld hadden dan een louter financieel-organisatorische. Als gevolg daarvan trad een toenemende verzakelijking op in een bedrijfstak die vanouds was gekenmerkt door kleurrijke en gedreven persoonlijkheden die hun stempel drukten op hun onderneming en hun fonds, en niet in de eerste plaats op de jaarcijfers.
Gepaard met de algemene verzakelijking ging de tendens om ook bínnen de grote stromen van algemene, school- en wetenschappelijke boeken verder te specialiseren. Wetenschappelijke uitgevers legden zich bijvoorbeeld toe op medische literatuur (Excerpta Medica), fysica (Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Reidel) of biologie en biochemie (Dr. W. Junk). Algemene uitgevers concentreerden zich op literatuur (De Bezige Bij, Meulenhoff) of kinderboeken (Leopold, Kluitman), terwijl uitgeverij Oosthoek in Utrecht zich specialiseerde in de uitgave van encyclopedieën en vergelijkbare naslagwerken.
| |
| |
Aan het eind van de eeuw werd de Nederlandse boekenwereld gedomineerd door slechts enkele concerns, met in hun kielzog tal van zeer veel kleinere, ‘onafhankelijke’ en veelal kleurrijke uitgeverijen en boekverkopers. De ‘onafhankelijken’, hoezeer ook gemarginaliseerd op de boekenmarkten aan het eind van de twintigste eeuw, wekten bij het publiek nog steeds de schijn dat er maar weinig was veranderd in de boekenwereld.
De twintigste eeuw, die vol ambitie begon met een toenemende versterking van de collectieve belangenbehartiging en een verbetering van de boekcultuur, eindigde met een afnemende saamhorigheid en een gebrek aan vertrouwen in de mogelijkheden van een gezamenlijke aanpak om de boekenmarkt te versterken en de boekcultuur te verdedigen. De belangrijkste factor in het verlies van saamhorigheid was waarschijnlijk dat de commerciële belangen van de traditionele boekcultuur niet meer in voldoende mate overeenkwamen met die van de nu opkomende leescultuur, die immers niet gebonden is aan de wereld van het gedrukte boek. Nu bijvoorbeeld ook de rol van het boek in het onderwijs verder wordt aangetast door de ontwikkeling van digitale leermethoden gaat een vanzelfsprekende ingang voor de boekcultuur verloren.
De bibliotheek van de Vereeniging (vbbb) in het Boekhuis te Amsterdam met de monumentale kast geschonken door Wouter Nijhoff (omstreeks 1940). (Bron: A. Loosjes, Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels 1915-1940. Amsterdam, Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, 1940, p. 56)
| |
Van boekgeschiedenis tot multidisciplinaire boekwetenschap
Het overgrote deel van de in de bovenstaande schets aangegeven thematische lijnen (die in het vervolg van dit artikel verder zullen worden uitgewerkt) komt rechtstreeks voort uit de ontwikkeling van de boekwetenschap in de twintigste en eenentwintigste eeuw. Dat de Nederlandse boekwetenschap zich in die periode sterk heeft ontwikkeld, zowel in omvang als in reikwijdte, heeft tot nieuwe inzichten in de plaats en functie van het boek in de
| |
| |
maatschappij geleid, getuige bijvoorbeeld de nadruk die wij in dit artikel leggen op de ‘democratisering’ van de boek- en leescultuur. Vooral nadat de twintigste-eeuwse Franse Annales-school ook in Nederland voet aan de grond kreeg, is de nadruk binnen de boekwetenschap als discipline vrij sterk verschoven. Tot ver in de twintigste eeuw is de Nederlandse boekgeschiedenis sterk geïnspireerd geweest door trots op het nationale erfgoed. In lijn met de heersende geschiedkundige opvattingen ging veel aandacht uit naar personen en instituties. Was de boekwetenschap eerder vooral een samenstel van een documentair soort boekgeschiedenis en analytische bibliografie, in het laatste kwart van de twintigste eeuw groeide de aandacht voor de bredere maatschappelijke context van het boek, alsmede voor de economische betekenis van de sector. Zo is de empirische sociologische benadering van het boek volgens de theorieën van Pierre Bourdieu recent sterk opgekomen en werd, bijvoorbeeld in bedrijfsgeschiedenissen, de aandacht verlegd van toonaangevende personen naar de economische kant van het boekbedrijf. Dat de Nederlandse economie en cultuur gaande de twintigste eeuw meer verweven raakten met die van de rest van de wereld kreeg ook zijn weerslag in de contemporaine internationale dimensie van de boekgeschiedenis. De aandacht voor de rol van de Nederlandse uitgeverij in de internationale wetenschap is daar een voorbeeld van, maar ook het verschijnsel van vertalingen en import en export mochten zich in de boekhistorische belangstelling verheugen.
Professor Herman de la Fontaine Verwey, bibliothecaris van de Gemeente-universiteit van Amsterdam, biedt tijdens de viering van het 150-jarig bestaan van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels op 30 juni 1965 aan voorzitter J.A.G. Kok het eerste exemplaar aan van deel 7 van de catalogus van de Bibliotheek van de Vereniging, sinds 1958 in bruikleen bij de Universiteitsbibliotheek (tegenwoordig Universiteit van Amsterdam). (Foto: anp foto; bron: kvb)
| |
| |
Frank de Glas paste in Nieuwe lezers voor het goede boek (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1989) als eerste boekhistoricus in Nederland de sociologische benadering van Bourdieu toe op het genre van de uitgeverijgeschiedenis.
Als gevolg van deze bredere opvatting van boekwetenschap raakte zij in toenemende mate aan andere disciplines zoals wetenschapsgeschiedenis, mediageschiedenis, economische geschiedenis en cultuurgeschiedenis waarbij, in aansluiting op de oudere boekhistorische traditie, de relatie van Nederland tot de rest van de wereld een belangrijk aandachtspunt was.
Vooral in de eenentwintigste eeuw hebben de digitale ontwikkelingen grote gevolgen gehad en de belangstelling voor de sociotechnische aspecten van de boekgeschiedenis aangewakkerd. Uitbreiding van het aandachtsgebied van de analytische bibliografie met de in de conventionele boekproductie gebruikte digitale processen lag bijvoorbeeld voor de hand. Die digitale processen bleven immers in materiële boeken resulteren. Toenemende ‘mediumneutraliteit’ in de uitgeverij heeft echter geleid tot parallelle analoge en digitale vormen van tekstoverdracht. Niet voor iedereen is het vanzelfsprekend dat de digitale tekstoverdracht een legitiem onderwerp voor de boekgeschiedenis vormt. Desondanks wil deze bijdrage niet stoppen op het moment dat het digitale ‘boek’ zo duidelijk aan belang begint te winnen, al dan niet met nadelige gevolgen voor de positie van het gedrukte boek.
Het jaarboek van de Nederlandse Boekhistorische Vereniging (nvb, opgericht in 1993) biedt jaarlijks een staalkaart van de grote diversiteit die het huidige Nederlandse boekwetenschappelijk onderzoek kenmerkt. De oprichting in 1991 van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen toont aan dat de belangstelling voor het boek ook buiten het boekenvak en de wetenschap groot is.
| |
| |
| |
De vervaardiging van boeken
In zijn opstel ‘Het ontstaan van het hedendaagse boek’ schetst G.W. Ovink een gedetailleerd beeld van de opeenvolgende specialistische handelingen bij uitgeverij, drukkerij en binderij die verricht moesten worden voor de grafische productie van boeken. Deze beschrijving dateert nog geheel uit het tijdperk van de hoogdruk met loden letters, van de met garen gebonden boeken in een harde band. Ovink, die als vermaard deskundige van de drukkunst en de typografische vormgeving een open oog had voor de onafzienbare stroom aan technische vernieuwingen op die gebieden, had in 1962 - toen zijn beschouwing verscheen - niet kunnen voorzien dat nog geen tien jaar later het traditionele proces van de boekproductie dat hij beschreef ingrijpend begon te veranderen. De omschakeling van hoogdruk naar offsetdruk, de overgang naar fotografische, kathodestraal- en laserstraalzettechniek, de steeds algemenere toepassing van garenloos binden en de ‘slappe omslag’ voor boeken in de jaren zeventig, de digitalisering van kopij dankzij de personal computer en de opkomst van grafische software voor vormgeving en opmaak in de jaren tachtig, de computerbesturing van drukpersen, de inzet van het internet voor de communicatie tussen drukkerij, vormgever en uitgeverij en het digitaal overbrengen van het opgemaakt zetsel naar de offsetpers zonder tussenkomst van films of platen in de jaren negentig hebben het productieproces voor boeken volledig veranderd. Zowel in de benodigde tijdsduur (er werd een enorme versnelling van de boekproductie mee mogelijk) als in de kostenstructuur (door het wegvallen van vroeger noodzakelijke productiefasen en de grotere efficiency van de persen) kon de kostprijs van boeken aanzienlijk dalen.
Ovink stelde in 1962 vast, dat de ‘omzetting van (...) het handschrift van de auteur in de orde die de drukker-uitgever opstelt (...) sinds Gutenberg niet wezenlijk veranderd’ was. De talrijke ingenieuze veranderingen in de zet- en druktechniek die in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw werden geïntroduceerd, waren vooral een zaak van voortschrijdende mechanisatie en standaardisering, waardoor de productiecapaciteit en -snelheid van hoogdruk met relatief minder arbeidskracht verder kon worden opgevoerd. De innovaties van de tweede helft van de twintigste eeuw zijn van een geheel andere aard, ook al werden daarmee eveneens een versnelling van het proces, een grotere efficiency en een geringere loonquote nagestreefd. De nieuwe technieken, waarin de computer, de software en de digitalisering centraal kwamen te staan, leidden immers tot een heel andere organisatiestructuur voor de productiestromen, en uiteindelijk zelfs tot andere producten dan het gedrukte boek. Ooit onmisbare (en voortdurend gemoderniseerde) grafische specialismen als de zetterij, de zetselmontage, de clichémakerij, de lithografische inrichting en dergelijke zijn in korte tijd verdwenen uit het productieproces. Kennis van grafische software en automatisering zijn ervoor in de plaats gekomen.
Met een ondertoon van tevredenheid kon Ovink in 1962 nog vaststellen dat de boekproductie een ‘achterstand’ vertoonde ten opzichte van de moderne reproductietechnologieën voor beeld en geluid. Hij verklaarde die achterstand door te wijzen op de ‘principiële onmogelijkheid de producten van de analytische geest een esthetische vorm te geven
| |
| |
welke b.v. via volkomen abstracte tekens bliksemsnel automatisch verwerkt kan worden, of waarin rustige aanschouwing en overleg vervangen worden door de suggestieve maar vluchtige synthetische gehoors- of gezichtsindruk’. Ovink voegde daaraan toe:
Zonder twijfel de grootste verandering in de drukwerkproductie was de overgang vanaf de jaren zeventig van hoogdruk op vlakdruk. Dat betekende het einde van Gutenbergs driedimensionale loden letters en regelzetmachines als deze (gefotografeerd bij de firma E.J. Brill in de jaren zestig). Hun plaats werd ingenomen door fotozetmachines die tweedimensionale letters voor offsetdruk vervaardigden. (Bron: S. van der Veen, Brill: 325 Years of Scholarly Publishing, 2008, Leiden, Brill, 2008, p. 134)
‘Daarom blijft nog steeds de moeizame menselijke detailarbeid nodig, die voor elke geschreven letter van de auteur een veelvoud van geest- en lichaamsacten bij ontwerper, zetter en drukker vergt.’
Slechts een kwarteeuw later maakte de digitale technologie de auteur tot zetter van zijn eigen manuscript en nam de vormgever, gewapend met grafische software, tal van taken op zich die tevoren door zetterij en drukkerij werden vervuld.
Uiteindelijk heeft de voortschrijdende digitalisering zelfs geleid tot geheel andere uitgeversproducten dan boek, krant en tijdschrift. Printing on demand (pod), waarmee gedigitaliseerde manuscripten in enkele exemplaren of zelfs in één exemplaar via elektronisch bestuurde print- en bindapparatuur afgedrukt kunnen worden, leidt nog tot fysieke boeken. Het eBook, waarmee gedigitaliseerde manuscripten op handzame beeldschermapparaten leesbaar kunnen worden gemaakt, en op het internet gepubliceerde
| |
| |
boeken daarentegen blijven geheel virtuele leesproducten. Het ‘luisterboek’, dat al sinds de jaren vijftig op grammofoonplaat bestaat en dat later dankzij de audiocassette meer marktkansen kreeg, heeft door de digitale ontwikkelingen met de audio-cd een nieuwe impuls gekregen, maar lijkt tot dusver naar verhouding toch niet meer dan een marginale plaats op de markt te verwerven. Het gemak waarmee een groeiend aantal auteurs aan wie de publieksmarkt geen ruimte biedt zonder tussenkomst van derden zijn teksten publiek kan maken zal pod, eBook en internetpublicatie vermoedelijk een nog veel grotere impuls geven, net als de afzetmogelijkheden aan individuele geïnteresseerden die boeken willen verwerven die niet meer in de (papieren) handel zijn.
De nieuwe boekvormen hebben gemeen dat de traditionele boekdrukker en boekbinder daarbij geen enkele rol meer spelen en dat ook de boekuitgever en de vormgever er niet meer voor noodzakelijk zijn. De auteur, voorzien van een geavanceerde computer waarop een grafisch opmaakprogramma is geïnstalleerd, is in principe in staat zijn werk geheel zelfstandig te publiceren.
In de twintigste eeuw is het volume van de grafische boekproductie bij drukkerijen en binderijen enorm toegenomen, zeker als de productie van jaarverslagen en brochures daarbij wordt meegeteld zoals in de grafische sector gebruikelijk is. Het grootste deel van de boekproductie van Nederlandse uitgeverijen is in die periode verricht door Nederlandse boekdrukkerijen, en in sommige perioden van relatief lage lonen was Nederland tevens een kortstondig exportland van drukwerk. Niets wijst er thans op dat de opkomst van de nieuwe ‘papierloze’ boekvormen ten koste zal gaan van de totale grafische boekproductie. Boekdrukkerijen in Nederland hebben een grotere productiecapaciteit dan ooit tevoren dankzij de moderne krachtige en efficiënte persen. Boekdrukkerijen realiseerden in 2000 ongeveer 6 procent van de totale omzet van de grafische sector, en het relatief kleine aantal in boekdruk gespecialiseerde drukkerijen slinkt nog steeds door samenvoeging of opheffing. Daarbij is geen sprake van een afname van het drukvolume: de sterke groei van de productiecapaciteit, de moordende concurrentie en de toenemende efficiency per onderneming dwingen de boekdrukkerijen juist om te groeien.
Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich voorgedaan in de Nederlandse papierindustrie. De economische ontwikkeling van de papiersector heeft eeuwenlang de ontwikkeling van de drukkersactiviteiten weerspiegeld. Door de toename van het gebruik van papier en karton voor andere toepassingen dan boeken en andere tekstdragers en door de sterke internationalisering van de grondstoffen- en afzetmarkten heeft de ontwikkeling van de papierindustrie zich in de twintigste eeuw van de drukwerkmarkt losgemaakt. Het aandeel van grafisch papier (waaronder schrijf- en printpapier) op de totale papieren kartonproductie van ons land bedraagt thans circa 20 procent. Zeker na de liberalisering van de papiermarkt binnen de Europese Unie, en vervolgens ook op wereldschaal, is de internationale papierhandel sterk gegroeid. Ongeveer twee derde van het in Nederland gebruikte grafisch papier werd aan het eind van de twintigste eeuw geïmporteerd en een ongeveer even grote hoeveelheid werd door Nederlandse papierfabrieken geëxporteerd. Nederland verwierf aan het eind van de twintigste eeuw een plaats in de top tien van papier exporterende landen, al zijn de meeste Nederlandse papierfabrieken thans eigendom van buitenlandse concerns.
| |
| |
De fnv Druk en papier (opvolger van de Algemene Nederlandse Typografenbond, ‘de oudste vakbond van ons land’, opgericht in 1866) benadrukt met dit affiche het belang van goede scholing. (Bron: J. Blokker, De wond'ren werden woord en dreven verder. Honderd jaar informatie in Nederland 1889-1989. Deventer, Kluwer; Amsterdam, Contact, 1989, p. 123)
De papierindustrie had in de twintigste eeuw voortdurend te maken met een felle prijsconcurrentie, zowel onderling als van buitenlandse fabrikanten. Dat heeft geleid tot standaardisatie van papiersoorten en -formaten, tot onderlinge afspraken over specialisatie in papiersoorten en tot voortdurende efficiëntievergroting en verlaging van de arbeidskosten. Het aantal papierfabrikanten nam vooral in de tweede helft van de eeuw sterk af, terwijl de overblijvende bedrijven een grotere totale papierproductie wisten te realiseren. Er ontstonden enkele dominante concerns zoals Van Gelder en de knp, beide expansief in binnen- en buitenland. Het Van Gelder-concern viel in 1981 uit elkaar, op het diepst van de malaise in de papierbranche. Een deel ervan werd in 1983 doorgestart als Crown-van Gelder. knp wist dankzij succesvolle specialisatie en bezuinigingen door te groeien en fuseerde in 1993 met de groep Bührmann-Tetterode, zodat er een imponerend internationaal conglomeraat ontstond van papierfabrieken, papiergroothandels, leveranciers van persen en andere grafische machines dat actief was in dertig landen. Maar al in 1997 werd het concern weer opgebroken. Een groot deel van de papieractiviteit in Nederland werd overgenomen door het Zuid-Afrikaanse papierconcern sappi (South-African Pulp and Paper Industries).
De gebonden kunst van de boektypografie en het letterontwerpen is in de tweede helft van de negentiende eeuw opgekomen als reactie op de stormachtige mechanisering van de grafische industrie, waardoor de ambachtelijke tradities werden verdrongen. De invloed van William Morris (1834-1896), de internationale gangmaker van de nieuwe esthetische boekverzorging, is ook in Nederland aan te wijzen. Tussen 1892 en 1903 kwam
| |
| |
de beweging van de ‘boekverciering’ tot bloei, in nauwe wisselwerking met de toenmalige vernieuwingen in architectuur en beeldende kunst. De voornaamste boekkunstenaars van die beweging waren A.J. Derkinderen, R.N. Roland Holst, C.A. Lion Cachet en H.P. Berlage. In reactie op hun door de art nouveau beïnvloede typografie ontstond er een streven naar zuivere, klassieke typografie, waarvan Sjoerd de Roos en Jan van Krimpen de pioniers waren. Hun opvattingen kregen algemene erkenning, vooral nadat hun Engelse tijdgenoot en geestverwant Stanley Morrison met zijn boekontwerpen en letters en zijn invloedrijke publicaties de internationale standaard voor goede typografie had gevormd. In de marge van de typografische ontwikkelingen manifesteerden zich in de jaren twintig enkele belangrijke modernisten, onder wie Piet Zwart en Paul Schuitema. In navolging van Bauhaus, waar het vak typografie een voorname plaats in de kunstopleidingen had gekregen, stonden zij een ‘machine-esthetiek’ voor, vooral in reclamedrukwerk.
In 1928 werd in Nederland in navolging van de Verenigde Staten de jaarlijkse bekroning van ‘de best verzorgde boeken’ ingevoerd. Deze was bedoeld om uitgeverijen te stimuleren meer aandacht te gaan besteden aan de verzorging van hun uitgaven. In 1930 werd aan de Haagse Koninklijke Academie de eerste vakopleiding typografie gesticht, een initiatief dat later door tal van andere kunstacademies werd nagevolgd.
Vanaf 1945 verwierf de typografische vormgever een onbetwiste positie in het grafisch productieproces. Menige drukkerij nam een typografisch vormgever in dienst en diverse uitgevers schakelden vaste vormgevers in om de stijl van hun fonds te bewaken. Toonaangevende vormgevers uit het midden van de twintigste eeuw waren Charles Nypels, A.A.M. Stols, Henri Friedlaender, Willem Sandberg, Helmut Salden, Harry N. Sierman, Dick Elffers en Jan Vermeulen.
De omschakeling van loodzetsel en hoogdruk naar offsetdruk en fotografisch zetsel en de daaropvolgende opkomst van de digitalisering en algemeen beschikbare grafische software had grote gevolgen voor het vak van de typografisch vormgever. De grafische sector, die de voornaamste sponsor van de bekroning van de selectie van best verzorgde boeken was, trok zijn steun terug wegens de vele bedrijfseconomische problemen van die jaren. De jaarlijkse bekroningen werden daarom in 1971 gestaakt. Tal van opleidingen voor typografische vormgeving werden in die periode ingebed in de veel bredere opleiding design. Veel uitgeverijen en productiebedrijven meenden dat de typografie van de grafische opmaakprogramma's een voldoende resultaat opleverde, en zij beperkten de vormgeving tot de boekomslagen. Gedurende enkele jaren was sprake van een crisis in het draagvlak voor typografische vormgeving. Bovendien ontstond in de jaren tachtig en negentig een grotere veelvormigheid aan typografische stijlen, met ontwerpers als Anthon Beeke en Gert Dumbar als succesvolle representanten van een ‘wilde’, onorthodoxe stijl. Tegelijk werkten in die periode de befaamde neo-modernisten zoals Wim Crouwel, Walter Nikkels en Karel Martens. Zij werden door de boekenwereld weliswaar bewonderd, maar waren te puristisch voor uitgaven die bestemd waren voor het algemene lezerspubliek. De voortschrijdende digitalisering van de grafische sector en het ontstaan van elektronische boekvormen hebben de inbreng van typografische vormgevers en in het bijzonder letterontwerpers een nieuwe impuls gegeven. Een aanzienlijk aantal
| |
| |
nieuwe Nederlandse letters zag het licht, en kreeg ook internationaal grote waardering. In de eerste helft van de eeuw werden vooral de ontwerpen van Jan van Krimpen veel geroemd. Befaamde recentere letterontwerpers zijn Gerard Unger, Bram de Does, Fred Smeijers, Frank Blokland en Matthias Noordzij.
Werktekening van Jan van Krimpen voor het colofonvignet van The Book of Psalms, een uitgave van De Roos, 1947.
In 1985 werd de bekroning van boekverzorging weer hervat dankzij subsidie van het ministerie van Cultuur, dat Nederlandse typografie weer wilde tonen als internationaal visitekaartje. Niettegenstaande het grote aanzien van de jaarlijkse bekroning onder typografen en op internationale presentaties vond het instituut in het boekenvak steeds minder weerklank doordat de bekroonde meesterstukken slechts zelden appelleerden aan de smaak van de boekverkopers en het algemene lezerspubliek. Daarin uitte zich opnieuw de vaak gevoelde tegenstellingen tussen de esthetische oogmerken van typografische vormgevers en de marktgerichte belangen van de boekenwereld.
De typografische beweging van het begin van de twintigste eeuw is nauw verbonden met de opkomst van ‘private presses’ - naar het voorbeeld van William Morris' Kelmscott
| |
| |
Press (1890)-, die zich uitsluitend richtten op de ambachtelijke vervaardiging van exclusieve boekuitgaven, gedrukt op bijzondere papiersoorten, gezet in vaak speciaal ontworpen letters en gevat in kunstzinnige banden. De Zilverdistel, de eerste Nederlandse private press (opgericht in 1910), werd onder leiding van J.F. van Royen een toonbeeld van fraaie boekverzorging. De in 1945 opgerichte Stichting de Roos combineerde het idee van de private press met een afwisselende presentatie van typografisch talent in Nederland en biedt een staalkaart van fraaie boektypografie van de afgelopen halve eeuw. Na de afschaffing van hoogdruk in de grafische wereld wisten particulieren afgedankte loden letterkasten en drukpersen over te nemen, waarna tal van private presses ontstonden. In 1975 werd het samenwerkingsverband Drukwerk in de Marge opgericht waardoor kennisuitwisseling en publieksmanifestaties werden georganiseerd. In 2003 werd voor de publicaties en druksels van kleine drukkers en uitgevers de tweejaarlijkse bekroning ‘Mooi Marginaal’ ingesteld, naar analogie van de bekroning van de best verzorgde boeken. Terwijl het boekenvak steeds industriëler werd, kwam het ambachtelijk maken van mooie boeken tot grote bloei.
| |
Organisatie en infrastructuur van de boekenbranche
In de twintigste eeuw heeft de boekenbranche zijn infrastructuur en zijn collectieve instituties (voor een belangrijk deel ontstaan in de negentiende eeuw) verder ontwikkeld en versterkt, al verminderde vanaf de jaren zestig het draagvlak voor de collectieve belangenbehartiging, hetgeen zijn weerslag had op de branchestructuur aan het eind van de eeuw.
De oude brancheorganisatie voor alle boekenbedrijven, de in 1815 gestichte Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (meestal kortweg de Vereeniging genoemd en na verlening van het predicaat ‘Koninklijk’ in 1990 de kvb), bleef ook in de twintigste eeuw het centrale platform voor de belangenbehartiging.
Wel was daarnaast behoefte ontstaan aan de behartiging van deelbelangen. Dit was een direct gevolg van de specialisatie in het boekenvak, waarbij uitgevers, drukkers en boekverkopers zich allengs meer als afzonderlijke groepen profileerden. Zo was al in 1880 de Nederlandse Uitgeversbond (nub, vanaf 1965 knub geheten en vanaf 1996, na de fusie met de organisaties van dagblad- en tijdschriftuitgevers, nuv) ontstaan als een pressiegroep binnen de Vereeniging om de ‘slechte manieren’ in het boekenvak te beteugelen. Met die slechte manieren werd vooral de financiële onbetrouwbaarheid van sommige boekverkopers bedoeld. De uitgevers stelden een zwarte lijst van malafide of insolvente afnemers op. Ook bij het bepalen van een gezamenlijke visie op andere zaken, zoals het auteursrecht en het kortingenbeleid van overheidsafnemers, kreeg de nub een steeds grotere betekenis binnen de Vereeniging. Dit uitgeversinitiatief werd beantwoord door de boekverkopers met de oprichting in 1907 van de Debitantenbond, later omgedoopt in Nederlandse Boekverkopersbond (NBb; sinds 2007 voorzien van het predicaat Koninklijk: KBb). Hoewel de overkoepelende Vereeniging de duidelijke polarisatie enigszins wist in te dammen door beide ‘categorale bonden’ tot bijzondere leden van de Vereniging te
| |
| |
maken, wordt de geschiedenis van de brancheorganisatie en instituties in de twintigste eeuw in toenemende mate gekenmerkt door belangentegenstellingen tussen uitgevers en boekverkopers.
Affiche voor de door de cpnb georganiseerde boekenweek van 1937. (Bron: Bibliotheek van het boekenvak, Bijzondere Collecties, Amsterdam Universiteitsbibliotheek)
Vooral de scherpe kortingen die bij bestellingen van school- en bibliotheekboeken door gemeenten werden geëist van leveranciers - waarvan er altijd wel enige door de knieën gingen - zorgden ervoor dat in 1903 binnen de Vereeniging werd besloten om voortaan de collectieve prijsbinding voor boeken ofwel de ‘vaste boekenprijs’ te gaan hanteren. Om dat systeem uitvoerbaar te maken, moesten alle leden van de Vereeniging zich jegens elkaar verplichten om boeken uitsluitend met handelskorting te leveren aan andere leden van de Vereeniging. Bij verkoop aan particulieren en andere afnemers zoals overheidsinstellingen moesten zij de door de uitgever vastgestelde prijs toepassen. Nieuwe leden konden alleen ‘erkend’ worden als uitgever of boekverkoper indien zij zich eveneens verbonden tot de handhaving van dat systeem. Er werd een tuchtrechtcollege
| |
| |
ingesteld, de Commissie Handelsverkeer, die overtredingen van de vaste boekenprijs met boetes en eventueel zelfs met intrekking van de ‘erkenning’ kon bestraffen. De vaste boekenprijs gaf een aanzienlijke machtspositie aan de Vereeniging en hield de uitgevers en boekverkopers, die beide groot belang hadden bij de prijsvastheid van nieuwe boeken, bijeen. Met de vaste boekenprijs werd een stevige commerciële basis gelegd onder het gehele boekenvak en werden de uitgevers en boekverkopers ‘tot elkaar veroordeeld’ in hun commercieel beleid.
Affiche voor de Nationale Boekenmarkt in de rai te Amsterdam, mei 1965. (Ontwerp: Mart Kempers; bron: collectie kvb)
Het al in 1876 door de Vereeniging gestichte Bestelhuis, later Centraal Boekhuis genaamd, kon zich daardoor blijven ontwikkelen, evenals het vakblad Nieuwsblad voor den Boekhandel (een eeuw later herdoopt tot Boekblad). Daarnaast ontstonden nieuwe collectieve instellingen, zoals de Vakopleiding (in 1920) en de jaarlijkse Boekenweek (in 1930), die werd voorbereid door de Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (cpnb). De cpnb moest in een periode waarin de vrije tijd toenam een belangrijke bijdrage leveren aan de profilering van het boek ten opzichte van de nieuwe media: film, radio en andere populaire tijdsbestedingen. Het imposante nieuwe Boekhuis, dat in 1917 verrees aan de Amsterdamse Herengracht en onderdak bood aan het Centraal Boekhuis, de Bibliotheek en alle andere instituties van het boekenvak, was een trots blijk van een florerende en zelfbewuste bedrijfstak.
| |
| |
Voorgevel van het Boekhuis aan de Herengracht 124-128 te Amsterdam, waar alle instellingen van de vbbb, van Bestelhuis tot Bibliotheek, tussen 1917 en 1958 waren ondergebracht. (Bron: A. Loosjes, Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels 1915-1940. Amsterdam, Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, 1940, p. 26)
| |
De collectiviteit verkwijnt
Door de zeer sterke groei van de boekenmarkt vanaf de jaren vijftig dreigde de reglementair gesloten boekenbranche uit zijn voegen te barsten. De uitgevers zagen nieuwe lezersgroepen die niet gemakkelijk bij de boekhandel over de drempel kwamen en streefden dus naar marktverruiming, maar de boekverkopers waren beducht voor de dreigende concurrentie van supermarktbedrijven en andere nieuwe verkooppunten, en zij blokkeerden hun ‘erkenning’. In de jaren zestig kwam daar nog de concernvorming bij, waardoor nieuwe opvattingen over expansiemogelijkheden van de boekenmarkt ontstonden die voor velen in de door tradities bepaalde branche als vloeken in de kerk klonken. Naar het voorbeeld van andere taalgebieden werden tot ergernis van de boekverkopers commerciële boekenclubs opgericht, waarin toonaangevende uitgevers aandeelhouder werden. De clubs wisten inderdaad grote nieuwe lezersgroepen te bereiken.
| |
| |
De Nederlandse Boekverkopersbond tracht het grootwinkelbedrijf buiten de verkoop van pocketboeken te houden. Voorpaginanieuws, Algemeen Dagblad, 29 november 1958. (Bron: kvb)
De steeds heftiger botsende commerciële belangen en ambities maakten de Vereeniging en haar instituties zoals het Centraal Boekhuis en de cpnb, die alle onderworpen waren aan de besluitvorming binnen de ledenvergadering, vaak vrijwel onbestuurbaar. Ze werd een speelbal van de ‘bonden’. Over de tariefstelling van het cb werd geregeld geen consensus bereikt; alle middelen werden aangegrepen in de strijd om de macht op de boekenmarkt. De NBb schortte op een gegeven moment zijn aandeel in de financiering van de cpnb op, zodat de collectieve promotieactiviteiten en de Boekenweek dreigden te mislukken. De inmiddels koninklijk geworden en verder knub genoemde uitgeversbond nam in 1968 gedurende enkele jaren de financiële last van de cpnb geheel op zich, totdat deze werd verzelfstandigd tot een stichting en niet langer afhankelijk was van de belangentegenstellingen binnen de Vereeniging.
In 1970 werd de Vereeniging geherstructureerd, wat neerkwam op een gedeeltelijke ontmanteling. Het Centraal Boekhuis werd van de Vereeniging afgescheiden als zelfstandige vennootschap, met alleen een uiterst afstandelijke invloed op het distributiebeleid door de bonden. Hoewel aan de Vereeniging in 1967 ontheffing was verleend van de nieuwe Mededingingswet (waarmee Europese regelgeving werd ingevoerd) die prijsafspraken zoals de vaste boekenprijs verbood, bestond - vooral bij de uitgevers - de algemene verwachting dat de vaste boekenprijs uiteindelijk toch niet handhaafbaar zou blijven. Er werd dan ook stilzwijgend van uitgegaan dat de Vereeniging een zachte dood zou sterven.
Gedurende enkele jaren werd aan de handhaving van de vaste boekenprijs weinig aandacht besteed. Toen enkele grootwinkelbedrijven in de jaren zeventig probeerden het stelsel van de vaste boekenprijs met stuntacties te elimineren, schrok de boekenwereld
| |
| |
echter wakker en realiseerde zich dat de Vereeniging nog bestond. Deze kreeg toen weer een centrale rol in de belangenbehartiging betreffende de boekenprijs en het reglement op de boekenprijs werd gemoderniseerd. Maar afgezien van de gezamenlijke verdediging van de vaste prijs, waren er weinig collectieve belangen van de boekenbranche over die de Vereeniging kon behartigen. Wel had zij een sturende rol bij de totstandbrenging van de Nationale Bibliografie en van de geschiedschrijving van het boek in Nederland. Haar bibliotheek vormde een onmisbare bron voor documenten en archieven van de Nederlandse boekgeschiedenis.
De Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels verspreidde in 1981 stickers om begrip voor de noodzaak van de vaste boekenprijs te wekken. (Bron: Bibliotheek van het boekenvak, Bijzondere Collecties, Universiteitsbibliotheek Amsterdam)
De eenheid binnen de boekenbranche bestond uiteindelijk nog alleen in het belang van de vaste prijs. De bonden wierpen zich op om deelbelangen te behartigen, maar ook zij ervoeren dat de geest van de tijd minder ruimte liet voor collectief verrichte taken en collectieve verantwoordelijkheden. Velen vonden dat zulke zaken niet meer pasten binnen een moderne ondernemingsfilosofie.
De knub ondervond ook rechtstreeks de gevolgen van de concernvorming en van de toenemende specialisatie van uitgeverijen. In het begin van de jaren zeventig kreeg hij een structuur van drie gespecialiseerde groepen: de Groep Algemene Uitgevers (gau), de Groep Educatieve Uitgeverijen (geu) en de Groep Wetenschappelijke Uitgevers (thans: Uitgevers voor Vak en Wetenschap, uvw), met daarnaast algemene taken voor auteursrecht en sociaal beleid. In de praktijk groeiden de drie groepen geleidelijk steeds verder uit elkaar. Dat uitte zich ook in de divergerende visie op de culturele functie van het boek: de educatieve en de wetenschappelijke uitgeverijen waren niet langer bereid een deel van de kosten van de cpnb op zich te nemen. Het verschil in visie speelde ook een rol bij de tariefonderhandelingen met het Centraal Boekhuis. De educatieve uitgeverijen zagen zich niet langer als boekenuitgeverijen, maar als ontwikkelaars en exploitanten van leermethoden - al dan niet multimediaal -, terwijl de wetenschappelijke uitgeverijen hun resultaat steeds meer behaalden door de uitgave van tijdschriften - doorgaans in het Engels - voor de wereldmarkt. De eenheid van de boekenuitgeverij was verleden tijd, ook binnen de knub.
| |
| |
De effectieve en consequente auteursrechtlobby van de knub verenigde wel alle geledingen binnen de uitgeverijsector. Het auteursrecht was voor allen een wezenlijk belang, zeker in een periode waarin de Auteurswet enige malen werd aangepast aan de nieuwe verhoudingen op de informatiemarkt. De knub was een van de initiatiefnemers van diverse auteursrechtelijke instituties die een belangrijke maatschappelijke rol speelden, zoals de Stichting Reprorecht, de Stichting Auteursrechtbelangen (de succesvolle federatie van vrijwel alle organisaties van auteursrechthebbenden) en later de Stichting Leenrecht en de Stichting pro (voor verdeling van opbrengsten uit het in 1987 ingevoerde leenrecht en uit ‘readers’ van onderwijsinstellingen).
Dr. E.D. Hirsch Ballin, buitengewoon hoogleraar auteurs- en uitgeversrecht aan de Gemeente-universiteit van Amsterdam vanwege de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond, ontvangt op 2 oktober 1963 de erepenning van de knub uit handen van knub-voorzitter Rienk Visser. (Bron: H. Furstner en D. van der Stoep (red.), Jaren weten meer dan boeken. Opstellen over de geschiedenis van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond ter gelegenheid van zijn honderdjarig bestaan, 1980. Baarn, Bosch & Keuning, 1980, p. 135)
In het kader van het economisch moderniseringsbeleid van de overheid, waarvoor in de jaren zeventig de Nederlandse Herstructurering Maatschappij (nehem) was opgericht, vond tussen 1977 en 1980 het grootscheepse Structuuronderzoek Boeken plaats, dat leidde tot tal van rationele aanbevelingen voor aanpassing van de infrastructuur. Die jaren vormden de bloeitijd van de in 1960 opgerichte Stichting Speurwerk inzake het Boek, het economisch researchinstituut van de boekenbranche dat werd belast met een groot deel van het Structuuronderzoek. Omdat dit miljoenenproject van de overheid de boekenbe- | |
| |
drijven niets kostte, werd er zonder protest aan meegewerkt, zodat het onderzoek van grote waarde was voor het in kaart brengen van de kansen en bedreigingen van de branche. Doordat er nu eenmaal geen gezaghebbende collectieve organisatie meer bestond, zoals vroeger de Vereeniging, werden veel belangwekkende aanbevelingen uiteindelijk nauwelijks geïmplementeerd. Wel werd de aanbevolen uniforme genrecode voor boekuitgaven (ugi, later verfijnd tot nugi) ingevoerd en deden individuele concerns in het boekenvak hun voordeel met de aanbevelingen bij de verdere ontplooiing van hun ondernemingen.
In 1972 deed een nieuwe partij haar intrede binnen de boekenbranche: het Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum (nblc), de instelling die als opvolgster van een aantal beroepsverenigingen met aanzienlijke steun van de rijksoverheid de collectieve belangen van openbare bibliotheken ging behartigen. De vorming van het nblc was het voorlopige sluitstuk van een ambitieus stimuleringsbeleid van de overheid om alle lagen van de bevolking toegang te verlenen tot het boek. In diezelfde periode werd, met medewerking van nblc, nbb en knub de Nederlandse Bibliotheek Dienst (nbd) opgericht, een soort ‘Centraal Boekhuis’ voor de openbare bibliotheekwereld dat zowel de centrale inkoop van boeken als het voor bibliotheekgebruik binden daarvan tot taak kreeg. Ook organiseerde deze dienst een centrale recensiedienst voor alle nieuwe boekuitgaven om daarmee de bestellingen en de service aan het bibliotheekpubliek te vergemakkelijken. In korte tijd ontwikkelde de nbd zich tot een van de grootste afnemers van boeken voor het algemene publiek en zijn bestellingen waren vaak maatgevend voor de marktkansen van nieuwe uitgaven.
De bibliobus bracht het boek dichter bij lezers in afgelegen delen van het land. (Foto: E.P. van Zachten, omstreeks 1970. Bron: P. Schneiders, Lezen voor iedereen. Geschiedenis van de openbare bibliotheek in Nederland. Den Haag, Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1990, p. 228)
Het nblc werd in de jaren negentig de gesprekspartner voor de Stichting Leenrecht bij de onderhandelingen over de leenvergoedingen. Veel belangrijker was zijn taak bij het formuleren van het overheidsbeleid van leesbevordering. Hiermee tekent zich ook het begin af van de geleidelijk inzettende overgang van een boekcultuur naar een leescultuur. Het nblc verschilde vaak fundamenteel van inzicht met de door nbb en nub in 1987 opgerichte Stichting Lezen, die meer op de markt was gericht dan op uitbreiding van de (vrijwel) gratis bibliotheekfaciliteiten.
| |
| |
In de jaren zeventig werd algemeen verwacht dat door de eenwording van Europa het Nederlandse taalgebied van Nederland en Vlaanderen tot één boekenmarkt zou worden. Veel Nederlandse uitgeverijen investeerden daarom extra in hun Vlaamse verkoopkantoren of namen Vlaamse uitgeverijen over, en omgekeerd werd door Vlaamse boekenbedrijven getracht een positie op de Nederlandse markt te veroveren. Via de Nederlandse Taalunie (opgericht in 1980) werden onderzoeken gedaan naar de praktische belemmeringen voor de integratie van de Nederlandse en de Vlaamse markt. Maar het Europese mededingingsrecht gooide in 1984, door een arrest van het Hof van Justitie in Luxemburg, roet in het eten door de vaste prijs voor Nederlandse boeken op de Vlaamse markt te verbieden. Dat betekende het einde van vele inspanningen om tot een integratie van de boekenmarkten van Nederland en Vlaanderen te komen. Niettemin werd in 1987 bij de Taalunie het Overleg Nederlandstalige Uitgeverij en Boekhandel (onub) ingesteld, waarin alle brancheorganisaties uit beide gebieden met elkaar overlegden over verbetering van de samenwerking. Dat leidde meermaals tot goede resultaten, al bleven die tot de marge van beide markten beperkt.
In 1996 fuseerde de knub met de organisaties van tijdschrift- en dagbladuitgeverijen tot het Nederlands Uitgeversverbond (nuv). Daardoor werd het gezamenlijke beleid met betrekking tot de collectieve arbeidsovereenkomsten en het auteursrecht versterkt, maar werd het boek verder uit het centrum geplaatst. Slechts één van de nuv-groepen, die van de algemene uitgeverijen (gau), werd de woordvoerder bij aangelegenheden die de boekcultuur raakten; het boek was geen zaak waarmee het nuv-bestuur zich bezighield. In een poging om de aandacht voor de culturele functie van het boek te versterken, stelde de (inmiddels koninklijk geworden) Vereeniging (verder kvb genoemd) in de loop van de jaren negentig het periodieke Letterenoverleg in, dat een platform werd voor alle organisaties die belang hebben bij een vitale boekcultuur - van auteurs en lettereninstellingen tot bibliotheken en organisaties van het boekenvak. Dat unieke samenwerkingsverband was bij gebrek aan financiële middelen, maar ook door de onderlinge tegenstellingen binnen de boekenbranche jammer genoeg niet tot veel praktische activiteiten in staat.
| |
Specialisatie en herpositionering
In het volgende deel van dit hoofdstuk komen eerst de voornaamste twintigste-eeuwse ontwikkelingen in uitgeverij en boekhandel aan de orde, met als rode draad de thema's van expansie van de boekcultuur door met name de marktverbreding en de specialisatietendens die door de versterking van het economisch denken in het boekenvak werden teweeggebracht. Daarna wordt dieper ingegaan op de gevolgen van de digitalisering en de verschuiving van een boekcultuur naar een leescultuur, waarbij een nieuwe plaats voor het boek moet worden gedefinieerd.
Tot de jaren zestig was het niet ongebruikelijk dat binnen één uitgeverijbedrijf zowel algemene als wetenschappelijke en educatieve boeken werden uitgegeven, ook al richtte men zich meestal voornamelijk op een van die submarkten. Daarna trad de bedrijfsmatige specialisatie van de uitgeverswereld in. De grotere uitgeverijen werden in die periode
| |
| |
juridisch gesplitst in afzonderlijk geleide profit centers en de kleinere stootten de fondsonderdelen af die niet meer pasten bij hun hoofdactiviteit. Parallel met deze specialisatie zijn in de loop van de twintigste eeuw voor algemene uitgaven (het ‘a-boek’), educatieve boeken (het ‘s-boek’) en boeken voor vak en wetenschap (het ‘w-boek’) verschillende, min of meer gestandaardiseerde handelsvoorwaarden gaan gelden tussen uitgeverijen en boekverkopers. Het is deze indeling die hieronder zal worden gevolgd.
In de jaren zestig werd de totale omzet van de boekenmarkt voor het eerst gemeten door de in 1960 gevormde Stichting Speurwerk betreffende het Boek. De totale brutoomzet, uitgedrukt in de geldwaarde van 2010, bedroeg toen circa €580 miljoen. De circa negentig belangrijkste ‘algemene uitgeverijen’ realiseerden ongeveer de helft van de totale boekenomzet in Nederland, terwijl de circa dertig belangrijkste schoolboekuitgeverijen gezamenlijk ruim een kwart van de omzet boekten en de circa twintig wetenschappelijke uitgeverijen (waaronder begrepen de vakuitgeverijen) iets minder dan een kwart. Die omzetverhouding is in de loop van de eeuw min of meer constant gebleven, met de bemerking dat er een sterke groei tot stand kwam in het uitgeven van wetenschappelijke uitgaven in het Engels voor de internationale markt. Over de daarmee gepaarde omzetgroei zijn geen cijfers verzameld. Ook werd de aanzienlijke omzet van Nederlandse uitgevers op de Vlaamse markt niet meegeteld.
De uitgever-econoom R.E.M. van den Brink heeft in zijn vermaarde handboek Informatie over informatie (1987) de economische ontwikkeling van het Nederlandse boekenvak vanaf 1938 geanalyseerd. Over de bruto-omzet gedurende de eerste decennia van de twintigste eeuw zijn geen cijfers beschikbaar. Van den Brink becijferde dat de totale brutoomzet in 1938 - het laatste ‘normale’ jaar voor de Tweede Wereldoorlog - circa €130 miljoen bedroeg, waarvan circa €68 miljoen voor het a-boek, circa €55 miljoen voor het s-boek en circa €2,8 miljoen voor het w-boek. In het jaar 2000 was de totale bruto-omzet gegroeid naar circa €850 miljoen, waarvan €465 miljoen voor het a-boek, €165 miljoen voor het s-boek en €280 miljoen voor het w-boek (alle vermelde bedragen zijn herberekend naar de geldwaarde van 2010).
| |
Het publieksboek (‘A-boek’): marktverruiming en concernvorming
Het publieksboek, dat in het boekenvak sinds de jaren zestig van de vorige eeuw meestal wordt aangeduid met de benaming ‘algemeen boek’, heeft in de twintigste eeuw een spectaculaire groei doorgemaakt, vooral sinds 1945. Dit is voornamelijk te danken aan de toenemende marktverruiming, de relatief aanzienlijk dalende verkoopprijzen, een breed scala van op leesbevordering gerichte activiteiten en de toenemende specialisatie van de uitgeverijen.
De marktverruiming werd in het begin van de twintigste eeuw vooral nagestreefd door nieuwkomers in het georganiseerde boekenvak, zoals de idealistische Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur (1905), later meer bekend als Wereldbibliotheek. Naast gebruikmaking van bestaande boekhandelskanalen experimenteerde deze bijvoorbeeld ook met colportage en met een systeem van lidmaatschap, geënt op de vroege Duitse en
| |
| |
Engelse boekenclubs. Andere nieuwkomers waren outsiders als de socialistische Arbeiderspers (1916) en de op de middenklasse gerichte Nederlandsche Boekenclub (1937). Ook het initiatief van de Vereeniging om een jaarlijkse Boekenweek te houden (vanaf 1930) paste in het streven naar marktverruiming. Vanaf de Bevrijding in 1945 ontstonden er steeds meer initiatieven om nieuwe lezers te bereiken. De triomftocht van de goedkope pocketreeksen in de jaren vijftig en zestig heeft daar veel toe bijgedragen, evenals de toen ontstane boekwinkelformule met open opstelling, waarmee zelfbediening door het publiek mogelijk werd. In de jaren zestig werd de boekenclub in Amerikaanse stijl geïntroduceerd, met aankoopplicht uit een groot actueel boekenaanbod tegen gereduceerde prijs en als trekpleister een aantrekkelijke ‘kwartaalkeuze’ bij wijze van negative option. Ook werd geëxperimenteerd met grote publieksbeurzen voor boeken. In de jaren zeventig kreeg het openbare bibliotheekwerk een enorme impuls door een succesvol overheidsbeleid op dit gebied en werd er een aanzienlijk aantal wekelijkse boekenbijlagen door kranten en opiniebladen uitgebracht. In de jaren tachtig werden drie op boekpromotie gerichte literaire prijzen gesticht door winkelketens en door de cpnb. De promotie van het boek door de cpnb vervult nog steeds de rol van stimulering van de boekverkoop respectievelijk het boekenbezit die zij bij haar oprichting kreeg toegewezen, maar inmiddels is ook de promotie van het lezen zelf van belang geworden. In dat kader ontstond in 1987 de Stichting Lezen, een initiatief van de organisaties van uitgevers en boekverkopers dat met financiële steun van de overheid een planmatig leesbevorderingsbeleid uitvoerde. In de jaren negentig lukte het de cpnb een grote onderneming als de Nederlandse Spoorwegen in te schakelen bij haar grootschalige
boekpromotie en werd de branchevereniging van openbare bibliotheken (vob, de nieuwe naam voor nblc) partner van haar boekpromotieprojecten.
Een van de innovaties in de naoorlogse boekhandel is die van de inloopzaak, die Bruna in de jaren vijftig in Nederland introduceerde onder de naam ila en die langzaam de vertrouwde stadskiosk in het straatbeeld verving. (Bron: J. den Haan, De buste van Beets wordt u persoonlijk aangeboden (langs de hoofdspoorweglijn). Utrecht, Antwerpen, A.W. Bruna, 1968, p. 104)
| |
| |
Het Centraal Boekhuis, opvolger van het Bestelhuis, in Culemborg omstreeks 1995. (Bron: Vera Funke, Dat Bestelhuis! Dat Bestelhuis! Wat speelt dat 'n rol! 125 jaar Centraal Boekhuis, Culemborg, Centraal Boekhuis, 1996)
De relatieve daling van de gemiddelde verkoopprijs van publieksboeken is allereerst mogelijk geweest door het grote succes van goedkope reeksen, die vanaf het begin van de eeuw werden uitgebracht (zoals de Cohen-Editie, de Meulenhoff Editie, de uitgaven van de Wereldbibliotheek en wat later de Salamanders van Querido). De ‘pocketrevolutie’ van de jaren vijftig - met Prisma als boegbeeld - en het daaropvolgende gangbaar worden van ‘paperbacks’ leidden tot een aanzienlijke verdere gemiddelde prijsdaling - mede mogelijk gemaakt door technische innovaties in de drukkerswereld en door het verplaatsen van drukopdrachten naar lagelonenlanden in Oost-Europa en (voor in kleurendruk uitgevoerde uitgaven) het Verre Oosten.
Binnen de uitgeverijen van publieksboeken nam de specialisatie ook toe. Er kwamen in het vierde kwart van de vorige eeuw gespecialiseerde uitgeverijen voor literaire boeken, populaire fictie, jeugd- en kinderboeken, kookboeken, praktische gidsen voor huis en tuin, reisboeken, esoterische lectuur en andere genres. De kleurrijke uitgever/directeur van voorheen, die alle uitgeverstaken verrichtte of daar persoonlijk leiding aan gaf, maakte plaats voor gespecialiseerde redacteuren (vaak ook uitgever genoemd, die alleen verantwoordelijk waren voor de fondsvorming). Zij waren alleen verantwoordelijk voor de fondsvorming. Uitgeverstaken zoals productie, marketing en verkoop werden door andere functionarissen uitgevoerd onder directie van een zakelijk manager, die doorgaans ook de titel uitgever droeg. Uitgeefbeslissingen werden in die organisatiestructuur minder een kwestie van inhoudelijke overwegingen van de fondsvormer en meer een van puur economische afwegingen die de zakelijke directeur maakte in samenwerking met de functionaris die met marketing en verkoop belast was.
| |
| |
Een krachtige factor in deze meer economische benadering vormde de concernvorming in de boekenwereld, die zich vanaf de jaren zestig manifesteerde. Deze was aanvankelijk gericht op ‘verticale integratie’ en ‘diversificatie’, wat wil zeggen dat er conglomeraten werden gevormd waarin de gehele bedrijfskolom was vertegenwoordigd - van drukkerijen tot uitgeverijen van boeken, bladen en kranten tot boekhandelsbedrijven - en meestal zonder onderscheid te maken tussen de submarkten: alle delen van de boekenbranche waren in het conglomeraat vertegenwoordigd. De eerste grote concerns op de Nederlandse boekenmarkt waren Elsevier en Kluwer, later gevolgd door Unieboek/Bührmann Tetterode en vnu. Omstreeks 1985 werd circa 50 procent van de totale omzet van publieksboeken door deze vier concerns gerealiseerd.
In de jaren tachtig, toen op de effectenbeurzen het begrip ‘aandeelhoudersbelang’ opgeld begon te doen, ontstond een nieuwe concernfilosofie die gericht was op het vergroten van de winstgevendheid van de ‘kernactiviteiten’, waarbij minder winstgevende bedrijfsonderdelen werden afgestoten. Dat leidde tot aardverschuivingen binnen de Nederlandse boekenbranche. Elsevier, Kluwer en vnu splitsten in de jaren tachtig en negentig al hun drukkerijen, boekhandels en algemene uitgeverijen af (Bührmann Tetterode verliet in de jaren tachtig de uitgeefsector geheel). Hierdoor ontstonden in de jaren negentig drie nieuwe concerns waarbinnen tal van algemene (en educatieve) uitgeverijen werden voortgezet: wpg Uitgevers, pcm Uitgevers en ndc/vbk De Uitgevers.
In de jaren negentig werd door de drie nieuwe concerns ongeveer 80 procent van de totale omzet in publieksboeken gemaakt, ook al waren die afkomstig van ongeveer twintig afzonderlijke bedrijfsonderdelen. Al met al heeft in de tweede helft van de eeuw een drastische concentratie plaatsgevonden, waardoor het uitgeversvak - ook dat met betrekking tot publieksboeken - sterk is veranderd. De algemene boekenmarkt wordt nu gedomineerd door drie zeer grote ondernemingen, waarnaast een groot aantal zeer kleine en enkele middelgrote uitgeverijen een plaats trachten te veroveren. De concerns hebben de professionaliteit van de bedrijfsvoering ongetwijfeld sterk bevorderd, maar het persoonlijke karakter en de ‘romantiek’ van de uitgeverswereld zijn er door op de achtergrond geraakt.
Het Nederlandse boekenaanbod is vanouds sterk gevoed door vertaalde uitgaven. Maar vanaf de jaren zestig kreeg het vertaalde boek (vooral uit de Verenigde Staten en Engeland) een veel sterker accent in het aanbod. De internationale rechtenhandel op de jaarlijkse Buchmesse in Frankfurt bevorderde de kennis van de successen en nieuwe ontwikkelingen op andere boekenmarkten; jaarlijks bezochten honderden Nederlandse uitgevers deze vakbeurs om zakelijke contacten te leggen en rechten te kopen. Gelijktijdig kwamen de literair agenten op als stuwende factor bij het verkopen van veelbelovende rechten. Vooral voor in kleurendruk uitgevoerde boeken (van kunstuitgaven tot reisgidsen, kookboeken, jeugdboeken en andere plaatwerken) ontstond de praktijk van de internationale coproductie, die in plaats kwam van de vroeger veelvoorkomende verkoop van reproductiematerialen zoals clichés en fotolitho's.
| |
| |
| |
Het publieksboek in de boekhandel
In de loop van de tweede helft van de vorige eeuw werd het aanbod van de boekhandel als gevolg van de uiteenlopende handelsvoorwaarden voor de drie hoofdgroepen steeds meer gedomineerd door het algemene boek. Nadat wetenschappelijke en professionele uitgaven vrijwel volledig rechtstreeks door de uitgeverijen aan hun zakelijke klanten werden verkocht en de levering van educatieve uitgaven aan scholen en leerlingen gaandeweg een specialisme werd van enkele boekverkopers, kwam het zwaartepunt van de omzet van assortimentsboekhandels vanaf de jaren zeventig steeds meer te liggen op Nederlandse en geïmporteerde (vooral Engelstalige) publieksboeken. In het begin van die periode werd de boekhandel nog gekenmerkt door kleurrijke, vaak erudiete en boek-minnende ondernemers die de voorkeuren van hun klanten kenden en daarop inspeelden. In de jaren zestig en zeventig werden winkelketens en inkoopcombinaties gevormd, een ontwikkeling die werd versneld toen er in de uitgeefsector een toenemende mate van concentratie ontstond. Aan het eind van de eeuw werd meer dan drie kwart van de omzet geboekt door zes boekhandelscombinaties en het verder slinkende kwart door steeds minder onafhankelijke bedrijven.
De verkoop van boeken door middel van automaten was een negentiende-eeuwse Britse uitvinding. Het pocketboek leek bij uitnemendheid geschikt voor automatische verkoop, maar behalve de automaten van Reclam in Duitsland (1917-1940) waren de meeste experimenten, zoals die van Penguin met de ‘Penguincubator’ (1937) of bij boekhandel Koonings in Eindhoven (jaren vijftig), geen lang leven beschoren. (Foto uit J. van Rosmalen, Goud op snee. Boek en tijdschrift in de Lage Landen 1935-1985. Utrecht, Het Spectrum, 1985, p. 163)
De Nederlandse boekenmarkt raakte in de jaren zeventig voor het eerst in de greep van bestselleroverzichten. Aanvankelijk werden ‘top tienen’ bepaald door de verkoopvoorkeuren van toonaangevende boekverkopers, zodat daarop veel literaire fictie voorkwam en
| |
| |
relatief weinig veel verkochte populaire lectuur. Pas tegen het eind van de eeuw werden de bestsellerlijsten bepaald door de feitelijke verkoopgegevens. De bestsellerkoorts is steeds sterker geworden en beïnvloedt niet alleen het koopgedrag van het publiek, maar ook steeds meer het inkoopgedrag van de boekverkopers en de winkelinrichting, die in toenemende mate gedomineerd wordt door de kassasuccessen. Daardoor werd de normale winkelvoorraad in de open opstelling langs de wanden gemarginaliseerd. De omzet werd steeds meer gerealiseerd met steeds minder titels. Tegelijk daarmee nam de gemiddelde ‘levensduur’ van boekuitgaven dramatisch af, van enkele jaren omstreeks 1950 tot niet meer dan een jaar aan het eind van de eeuw.
In de twintigste eeuw namen de ‘uitgeversrestanten’ van publieksboeken dan ook een steeds prominentere plaats op de markt in. De bekendste handelaar in restpartijen van uitgeverijen is zonder twijfel Jan de Slegte geworden, de Rotterdamse gaslantaarnaansteker die in 1906 en winkeltje in tweedehands boeken begon waarin hij later als grote innovatie ook magazijnopruimingen van gelegenheidsuitgevers (zoals uitgevende drukkerijen of verenigingen) ging verkopen. Jaren later kon hij ook erkende uitgeverijen interesseren om overtollige magazijnvoorraden aan hem te verkopen. Daarvoor moesten zij de vaste boekenprijs ‘opheffen’, waarna de betreffende titel niet langer verhandelbaar was via de erkende boekhandel. In de eerste helft van de eeuw bleef het vrij ongebruikelijk dat erkende uitgeverijen hun voorraden op die wijze van de hand deden en bleven ook titels die vrijwel niet werden verkocht tientallen jaren in voorraad. Gedurende de bezettingsjaren (1940-1945), waarin nauwelijks nieuwe uitgaven konden verschijnen, hebben veel van die oude voorraden alsnog hun weg gevonden naar het publiek. Omstreeks 1970 - toen de meeste uitgevers nog hun eigen magazijnen hadden - werd het gebruikelijk om bij de jaarafsluiting en voorraadwaardering de titels van vier of meer jaar oud door te nemen om die eventueel te verramsjen. In 1990 werd dat elk halfjaar gedaan voor vrijwel alle titels van twee of meer jaar oud en thans worden titels ouder dan één jaar vaak al verramsjt.
Tot ver in de twintigste eeuw werd het ‘verramsjen’ bij De Slegte of vergelijkbare handelaren beschouwd als een ‘smet’ op de verkoopbaarheid van een auteur of zelfs van een heel uitgeversfonds. Erkende boekverkopers vonden het schadelijk prijsbederf. Maar na de bezettingsjaren, toen de economische grondslag van het uitgeversbedrijf een grotere rol ging spelen, werd het periodiek verramsjen van uitgeversrestanten gebruikelijker, mede ten gevolge van het achterblijven van de marktontwikkelingen bij de groeiende uitgeefambities. In de jaren zeventig begonnen grootwinkelbedrijven met boekenafdelingen ook uitgeversrestanten op te nemen in hun seizoensuitverkopen, niet lang daarna gevolgd door de assortimentsboekhandel. Door een groot aantal boekverkopers werd daartoe zelfs een collectieve inkooporganisatie opgericht. Het grote succes van de opruimingshandel leidde er zelfs toe dat door De Slegte en door de warenhuizen en de ramsjinkooporganisaties speciale ‘koopjes’ werden geproduceerd, vaak boekuitgaven die niet eerder op de reguliere Nederlandse markt waren uitgebracht. De afzet van de opruimingsboeken bleef al met al ruim onder de 10 procent bedragen van de totale afzet van publieksboeken.
| |
| |
| |
Het schoolboek (‘S-boek’) en de educatieve uitgeverij
In de twintigste eeuw is de onderwijswereld zeer sterk gegroeid en veranderd. De groei was het gevolg van bevolkingstoename, maar ook van de veel bredere instroom van leerlingen uit alle lagen van de bevolking en van de invoering en later verlenging van de leerplicht. De veranderingen hingen nauw samen met verschuivingen in de economische bedrijvigheid van ons land. Werd die tot 1940 gekenmerkt door ambachtelijke beroepen in landbouw, handel en scheepvaart, na 1945 vond binnen enkele jaren een drastische verandering plaats in de richting van industrialisatie en dienstverlening. Die omslag stelde nieuwe eisen aan de vaardigheden waartoe moest worden opgeleid en aan de beschikbaarheid van meer onderwijsinstellingen. Van den Brink (1987) heeft becijferd dat de totale omzet in schoolboeken tussen 1940 en 1964 is verdrievoudigd (gecorrigeerd voor inflatie), terwijl de bevolking slechts met circa 20 procent is gegroeid in die periode. In 1984 was er zelfs sprake van een verviervoudiging van de omzet ten opzichte van 1940. Toen de maximale participatie in het onderwijs was bereikt vlakte de groei sterk af.
De combinatie van groei en verandering leidde ertoe dat de rijksoverheid een sturende rol op zich nam en dat het onderwijsstelsel enige malen ingrijpend werd herzien. De eerste structuurwijziging betrof de Mammoetwet van 1968, die de ‘doorstroming’ van leerlingen tussen diverse schooltypen mogelijk maakte om de toegang tot alle vormen van onderwijs voor kinderen uit alle lagen van de bevolking te bevorderen. Deze herziening bevorderde de fusie tussen schoolinstellingen tot grote ‘scholengemeenschappen’ en stelde vanzelfsprekend geheel andere eisen aan educatieve boeken. De sturende rol kwam tot uitdrukking in de instelling van het researchinstituut slo (Stichting Leerplan Ontwikkeling), dat bindende uitgangspunten oplegde en kwalitatieve eisen stelde aan de inhoud van de vakgebieden in het onderwijs. Educatieve uitgeverijen dienden voortaan hun studieboeken af te stemmen op de instructies van de slo.
Klassieke schoolboeken werden in de eerste helft van de eeuw uitgegeven door een veelheid van uitgeversbedrijven, die meestal tevens boeken uitgaven voor een algemeen en wetenschappelijk lezerspubliek. Voor 1940 waren slechts enkele uitgevers gespecialiseerd in schoolboeken. Noordhoff en Wolters, die ook een groot deel van hun omzet realiseerden in de voormalige koloniën, waren schoolboekuitgevers vanaf de nieuwe onderwijswetgeving in het derde kwart van de negentiende eeuw. Andere uitgeverijen, zoals Thieme, specialiseerden zich gaande de twintigste eeuw. Als gevolg van de schaalvergroting in combinatie met de sturing door de slo maakten de klassieke schoolboeken, die vaak op eigen initiatief werden geschreven door talentvolle leraren, plaats voor modulaire, longitudinale en meestal multimediale leermethoden. Deze reeksen van vaak tientallen onderdelen werden samengesteld door omvangrijke auteursteams en volledig geregisseerd door fondsontwikkelaars van educatieve uitgeverijen. De ontwikkeling en exploitatie van de complexe leermethodes vanaf de jaren zestig vereiste een dermate hoge graad van specialisatie en organisatorische discipline dat het aantal uitgeverijen van educatieve boeken in die periode daalde tot ongeveer twintig bedrijven, een aantal dat in de decennia daarna gestaag nog verder afnam ten gevolge van concentratie en samenvoeging.
| |
| |
In feite werd het uitgeven van educatieve methodes een zaak van enkele grote kapitaalkrachtige concerns, die zich de miljoeneninvesteringen in nieuwe educatieve projecten met de daaraan verbonden risico's konden permitteren. Educatieve uitgeverijen die zich gingen richten op grootschalige leermethodes konden weliswaar aantrekkelijke rendementen behalen indien hun methodes aansloegen in het onderwijs, maar door een ‘flop’ kon hun resultaat gemakkelijk worden weggevaagd.
Om te besparen op de aanschafkosten van studieboeken organiseerden vele scholengemeenschappen of de daarbij gevormde ouderverenigingen collectieve verhuursystemen, de ‘boekenfondsen’ waarmee studieboeken gedurende vijf tot tien jaren in circulatie werden gebracht. In de jaren tachtig gebruikte ongeveer 85 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs uitsluitend studieboeken uit boekenfondsen. Door dit systeem werd de afzetmarkt voor nieuwe studieboeken verkleind en daarmee daalde de omvang van de oplages, zodat de verkoopprijzen stegen.
In de jaren negentig kwamen de winstmarges bovendien sterk onder druk te staan door de niet-aflatende vernieuwingskoorts in het onderwijs. In 1993 werd de ‘Eerste fase’ van de Wet op de basisvorming ingevoerd. Daardoor werd het lesprogramma voor de eerste drie leerjaren van het voortgezet onderwijs gelijkgetrokken. Leerlingen maakten hun keuze tussen algemeen vormend, beroeps- of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs nu enkele jaren later. In 1999 werd de fel bediscussieerde ‘Tweede fase’ voor de hogere klassen van het voortgezet onderwijs ingevoerd. Daarmee werd het ‘Studiehuis’ geïntroduceerd en werd het klassikaal onderwijs sterk verminderd. Tevens werden de examenvakken geclusterd in vier profielen, waaruit leerlingen er één konden kiezen na het doorlopen van de eerste drie leerjaren. Ook hiervoor moesten door de uitgevers nieuwe leermethodes met studieboeken en andere media worden ontwikkeld, hetgeen immense investeringen vereiste, juist op het moment dat de demografische ontwikkelingen leidden tot gestaag dalende leerlingenpopulaties. Verschillende concerns besloten daarop hun educatieve divisies van de hand te doen, want de rendementen daarop daalden onder het niveau van wat aandeelhouders verwachtten.
Inmiddels ontstonden er in de roes van de schijnbaar onbegrensde digitale mogelijkheden weer nieuwe visies op het onderwijs, waarin aan het studieboek nog slechts een uiterst marginale plaats werd toegedacht.
Al met al kan de twintigste eeuw zonder aarzeling de ‘gouden eeuw van het educatief uitgeven’ worden genoemd. Educatieve uitgeverijen hebben een prominente bijdrage geleverd aan de verbreding en versterking van de kennisoverdracht binnen het onderwijssysteem doordat zij alert hebben ingespeeld op de marktontwikkelingen en op het onderwijsbeleid van de overheid. Veel van de door de ‘beleidsmakers’ gewenste onderwijsvernieuwingen hebben zij concreet mogelijk gemaakt met hun innovatieve onderwijsuitgaven.
| |
| |
Het overnamegevecht van Kluwer door Elsevier werd in de pers op de voet gevolgd en becommentariëerd, onder anderen door Peter van Straaten in Het Parool van 20 juni 1987.
| |
Het wetenschappelijke boek (‘w-boek’) en de uitgeverij voor wetenschap en beroepspraktijk
De ontwikkeling van het ‘w-boek’ is een samenstel van de zeer verschillende ontwikkelingen die het wetenschappelijke boek en het boek voor de beroepspraktijk afzonderlijk hebben doorgemaakt. Zij hebben gemeenschappelijk dat beide na 1945 in een stroomversnelling terecht zijn gekomen en dat hun markten aanvankelijk door dezelfde uitgeversconcerns werden gedomineerd. Ook is in beide het belang van boekuitgaven verminderd, met een verschuiving naar aanvankelijk papieren tijdschriften en losbladige uitgaven en later digitale tijdschriften. Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld de mate waarin uitgevers voor de beroepspraktijk vooral op de binnenlandse markt georiënteerd zijn gebleven, terwijl omzet en winst op wetenschappelijke uitgaven steeds meer in het buitenland worden behaald. Daarmee is de wetenschappelijke uitgeverij een buitenbeentje geworden op de relatief kleine Nederlandse markt.
Voor het oog van de wereld is de Nederlandse uitgeverswereld van nu synoniem met enkele toonaangevende internationale wetenschappelijke uitgeversconcerns als Reed Elsevier en Wolters Kluwer. Die concerns verwierven hun toppositie stormenderhand gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw, vrijwel vanuit het niets. Voordien bestond er in ons land al wel een oude traditie van wetenschappelijk uitgeven, maar sinds de glorietijd van zeventiende-eeuwse uitgevers als de Elzeviers, Blaeu en Van der Aa, die veel wetenschappelijke literatuur publiceerden voor de internationale markt, was de Nederlandse wetenschappelijke uitgeverij eeuwenlang zeer bescheiden van omvang en behoudens enkele kleine uitzonderingen alleen van nationale betekenis geweest. E.J. Brill, de negentiende-eeuwse voortzetting van de Leidse academie-uitgeverij S. Luchtmans, wist een internationale reputatie in het hyperspecialisme Oosterse talen en culturen op te bouwen. Twee andere familiebedrijven, het achttiende-eeuwse de Erven F. Bohn en de negentiende-eeuwse firma Martinus Nijhoff, ontwikkelden specialismen op het gebied van respectievelijk geneeskunde en internationaal recht.
| |
| |
Wetenschap is, afgezien van taal- of staatkundig afgebakende disciplines als literatuurgeschiedenis of rechtswetenschap, per definitie internationaal. Wetenschappelijke publicaties verschijnen daarom bij voorkeur in een wetenschappelijke wereldtaal - oorspronkelijk in het Latijn, daarna in het Frans en het Duits en in onze tijd in het Engels. De succesvolle Nederlandse wetenschappelijke uitgeverijen van de vorige eeuw publiceerden grotendeels in het Engels voor de wereldmarkt. Behalve de al genoemde uitgevers kunnen aan dit lijstje bijvoorbeeld ook de Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij (later Elsevier), D. Reidel en Dr. W. Junk (beide later Kluwer) worden toegevoegd. Slechts een minderheid van hun auteurs was Nederlander en zij wisten wetenschappelijke onderzoekers uit de gehele wereld aan zich te binden. De specialisaties van de grote uitgeverijen lagen vooral op de commercieel meest interessante terreinen van wetenschap: de exacte wetenschappen en de geneeskunde. Boekuitgaven - of ‘monografieën’ zoals men die in de wetenschappelijke uitgeverij noemt - vormden overigens een afnemend deel van hun activiteiten: zij werden vooral befaamd om hun wetenschappelijke tijdschriften. Uitgevers als Brill, Rodopi en Benjamins bleven de minder rendabele humaniora trouw, waar monografieën veel minder aan belang hebben ingeboet. De internationaal opererende wetenschappelijke uitgevers beschikten over een internationaal netwerk van verkoop- en productiekantoren en behaalden slechts een klein deel van hun omzet in Nederland zelf. Het wereldsucces van de Nederlandse wetenschappelijke uitgeverij werd vooral gestimuleerd door een tweetal factoren. De ineenstorting van de destijds toonaangevende Duitse uitgeverswereld tijdens het nazibewind en de Tweede Wereldoorlog gaf de eerste impuls. Het Duits was in de eerste helft van de twintigste eeuw onder andere voor de exacte wetenschappen en de geneeskunde de leidende wereldtaal, en Duitse
uitgeverijen domineerden de wereldmarkt. Veel joodse uitgevers die daarbij betrokken waren ontvluchtten Duitsland in de jaren dertig, en wie dat niet deed werd afgevoerd naar de vernietigingskampen. Reeds vanaf 1936 verwierf Elsevier de Engelstalige rechten op belangrijke chemische naslagwerken van Duitse onderzoekers, en om die te kunnen verspreiden stichtte het in 1940 een verkoopkantoor in New York. De ambitieuze Daan Frank van de Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij had zich in de jaren dertig in Duitsland grondig georiënteerd in de wetenschappelijke uitgeverij en was bevriend geraakt met toonaangevende fysici. In 1945 begon hij met de opbouw van een buitengewoon succesvol fysicafonds van boeken en tijdschriften. Enkele uit Duitsland gevluchte joodse medisch onderzoekers stelden aan een groep van Nederlandse uitgevers en hoogleraren voor een Engelstalige variant van de Zentralblätter van Springer (een reeks documentatietijdschriften over de nieuwe medische literatuur) uit te brengen zodra de oorlog was afgelopen. In 1947 werd daarvoor Excerpta Medica in Amsterdam opgericht, dat inderdaad de wereldpositie van Springer op dat gebied heeft overgenomen. Excerpta Medica, later overgenomen door Elsevier, werd behalve een uitgever van documentatiebladen ook een belangrijke medische boekenuitgeverij.
Het succes werd bovendien sterk bevorderd door de groei van de vs als wetenschapsland, die een verschuiving van het Duits naar het Engels als internationale voertaal versnelde. Vooral na de Tweede Wereldoorlog vonden in de vs grote overheidsinspanningen plaats om op het gebied van wetenschappelijk onderzoek een voorsprong te nemen en te
| |
| |
behouden op het Sovjetblok. Deze kennispolitiek van de Koude Oorlog werd gevolgd door de meeste Europese landen. Overal kregen researchinstituten en wetenschappelijke bibliotheken de beschikking over omvangrijke overheidssubsidies. Ook uitgeverijen konden voor veelbelovende projecten overheidssteun aanvragen. Excerpta Medica bijvoorbeeld heeft tussen 1948 en het eind van de jaren zestig veel Amerikaanse overheidssteun verkregen voor de publicatie van medische documentatieprojecten. In de late jaren zestig is het bedrijf ook door de Nederlandse overheid royaal in staat gesteld om grote documentatieprojecten te organiseren en uit te brengen op het gebied van de economie van medische zorg, van de medische aspecten van verslaving aan drugs en van de medische effecten van milieuvervuiling en milieubeheer.
In de Nederlandse boekenwereld wordt het begrip ‘wetenschappelijk boek’ gebruikt voor meer soorten uitgaven dan alleen de postacademische wetenschappelijke monografieën en handboeken, namelijk ook voor leerboeken voor het universitair en hoger beroepsonderwijs en voor handboeken en naslagwerken voor de beroepspraktijk. Het is lastig om inzicht te krijgen in de omvang van de markt voor het w-boek. Een groot deel van de omzet van de grotendeels niet-Nederlandstalige wetenschappelijke boeken en tijdschriften wordt namelijk behaald in het buitenland. Van den Brink (1987) heeft becijferd dat de omzet in Nederland van de ‘echte’ wetenschappelijke boeken altijd relatief gering is geweest: bedroeg zij omstreeks 1938 circa 40 procent van de totale binnenlandse omzet in ‘w-boeken’ (circa €1,1 miljoen van totaal €2,8 miljoen, herberekend naar de geldwaarde van 2010), in 1980 was dat aandeel in de met een factor 100 gegroeide markt gedaald tot minder dan 20 procent (circa €57 miljoen - inclusief circa €40 miljoen aan geïmporteerde w-boeken - van totaal circa €280 miljoen, alles herberekend naar de geldwaarde van 2010).
| |
Tijdschriften en losbladigen
Na de Tweede Wereldoorlog, toen de behoefte aan hoger opgeleiden groeide als gevolg van de industrialisatie en de nationale wederopbouw terwijl ook de regelgeving van de overheid exponentieel toenam, groeide de markt voor beroepsinformatie als nooit tevoren. Volgens de economische analyse van Van den Brink is de omzet van het vakprofessionele boek tussen 1938 en 1964 vertienvoudigd om in de periode daarna, tot 1985, nog eens expansief te groeien tot het zestigvoudige (alle omzetten gecorrigeerd voor inflatie).
Innovaties als het ‘losbladige boek’, dat periodiek werd bijgewerkt met supplementen die bestaande pagina's vervingen of aanvulden, waren een gouden formule voor uitgevers. Gebruikers moesten wel geabonneerd blijven op de supplementen, omdat hun handboek anders verouderde. Het ‘losbladige’ boek combineerde derhalve in commerciële zin de eigenschappen van boeken en tijdschriften en leverde een geheel nieuw informatieproduct op. Pas met de digitale revolutie kwam er een einde aan de glorietijd van de losbladige uitgaven. Actuele vakinformatie kwam daarna ter beschikking van gebruikers via (afgeschermde) elektronische nieuwsbrieven en internetsites met een totaal andere commerciële structuur.
| |
| |
In het segment van de ‘echte’ wetenschappelijke uitgaven werden de boeken (‘monografieën’) vanaf de jaren zeventig grotendeels verdrongen door wetenschappelijke tijdschriften. Van den Brink typeerde in 1987 de binnenlandse markt voor wetenschappelijke boeken als een ‘Lilliput-markt’, waaraan ‘niemand rijk wordt’, en ‘in de eerste plaats een dienstbetoon aan de wetenschap’ - waarmee hij wilde zeggen dat uitgevers belangrijke auteurs aan zich bonden als redacteur of referent van de door hen uitgegeven tijdschriften door hun boeken (waaronder proefschriften) ook maar uit te geven. Na 1987 is de marktpositie van het wetenschappelijke boek nog verder gekrompen.
Deze ontwikkeling werd door diverse samenhangende verschijnselen veroorzaakt. Ten eerste vond een toenemende (hyper)specialisatie van de wetenschap plaats: elke groep specialisten had behoefte aan een eigen vaktijdschrift, waardoor het aantal wetenschappelijke tijdschriften explosief toenam en de gemiddelde oplage sterk daalde, zodat de abonnementsprijzen stegen. Ten tweede nam de concurrentie tussen wetenschappelijke instituten en onderzoekers toe bij het verwerven van onderzoeksubsidies en andere financiering. Het aantal publicaties per instituut en per onderzoeker werd door de financiers steeds meer beschouwd als een objectieve kwalitatieve graadmeter (publish or perish). De ‘productie’ van nieuwe publicaties werd daarom tot een ongekende omvang aangejaagd, zodat er een groeiende behoefte ontstond aan media om deze stroom van publicaties in te kunnen publiceren. Ten derde waren tijdschriften veel sneller in de verspreiding van nieuwe onderzoeksgegevens dan monografieën en zij kregen daarmee een wetenschappelijke voorkeur, vooral in de exacte wetenschappen en de geneeskunde, waar nieuwe kennis en inzichten de oude simpelweg vervangen. Ten vierde gaven wetenschappelijke bibliotheken prioriteit aan de aankoop van tijdschriften, zelfs al steeg de abonnementsprijs daarvan exponentieel. In periodes van bezuinigingen werden minder wetenschappelijke monografieën aangeschaft om de beschikbare middelen zo veel mogelijk aan tijdschriften te kunnen besteden. Deze gedragslijn trof niet alleen de boeken over de exacte wetenschappen, maar vooral die over de humaniora. Daar kwamen de gevolgen des te harder aan, omdat het tijdschrift het boek er in veel mindere mate had verdrongen. Een niet onbelangrijke bijkomende factor was dat steeds minder onderzoekers een eigen vakbibliotheek vormden, maar in toenemende mate aanleunden bij de bibliotheken van de instituten waaraan zij verbonden waren. Hierdoor verdween de
‘particuliere markt’ voor de meeste wetenschappelijke boeken geheel, daalden de oplagen en stegen de verkoopprijzen.
Omdat snelheid en actualiteit voor wetenschappelijke informatie steeds belangrijker werden, is door een aantal wetenschappelijke uitgeverijen al vroeg gebruikgemaakt van geautomatiseerde systemen, zelfs al waren die naar de huidige begrippen uitermate primitief en omslachtig. Nederlandse uitgeverijen als Excerpta Medica en Kluwer waren internationale pioniers op dit gebied. Reeds in 1967 bouwde Excerpta Medica zijn computerdatabank met de totale internationale medische literatuurinformatie uit de ongeveer 2500 tijdschriften die toen bestonden. Deze databank was via een uniek systeem van gestandaardiseerde trefwoorden online doorzoekbaar - een zeldzame prestatie voor die tijd, die dan ook internationaal de aandacht trok. Bijzonder van dit systeem was ook dat er tevens de offsetfilms voor ruim dertig medische informatietijdschriften mee werden
| |
| |
geproduceerd. Ook het daarvoor gebruikte geautomatiseerde zet- en opmaaksysteem was door Excerpta Medica zelf ontwikkeld. In 1971 werd wellicht het eerste elektronische tijdschrift ter wereld uit de Excerpta Medica-databank samengesteld (toen nog niet online, maar op magneetband), drugdoc genaamd, met actuele literatuurinformatie over bijwerkingen van geneesmiddelen. Kluwer bouwde in 1969 een eigen juridische databank, waarmee zoekopdrachten ten behoeve van Nederlandse advocatenkantoren en overheidsinstellingen konden worden uitgevoerd. Achteraf gezien waren deze ingenieuze systemen nog slechts primitieve voorlopers van het internet, dat de digitale revolutie teweegbracht.
De ncr 315 computer met Card Random Access Memory van Excerpta Medica, 1968.
De Nederlandse wetenschappelijke uitgeverijen waren er in de jaren negentig vroeg bij om hun wetenschappelijke tijdschriften ook in een digitale elektronische versie beschikbaar te stellen. Weinige jaren later werden de digitale versies van veel bladen belangrijker dan de papieren publicaties. Dit leidde tot een veelheid aan nieuwe verdienmodellen. Elektronische tijdschriften konden bijvoorbeeld worden gebundeld tot grote, doorzoekbare databestanden, die in digitale vorm aan bibliotheken werden verhuurd, met een gebruiksvergoeding die gebaseerd was op het aantal artikelen dat werd ingezien. Naslagwerken en handboeken werden vervolgens ook in deze gebundelde databestanden betrokken, en de afzonderlijke hoofdstukken van die boeken werden behandeld als tijdschriftartikelen. Daarmee verloor het wetenschappelijke boek in feite de noodzaak om nog in papieren vorm te bestaan.
| |
| |
De Nick Carter-detectiveserie was een van de tientallen industrieel geproduceerde schriftromans in genummerde delen die aan het begin van de eeuw de markt voor populair drukwerk overspoelden. De Nederlandse uitgever, de Roman- boek- en kunsthandel te Amsterdam, was gelieerd aan de firma A. Eichler, die in heel Europa actief was.
| |
De digitale ontwikkelingen en de eenentwintigste eeuw
De twintigste eeuw was de eeuw van de nieuwe media - eerst film en radio, toen televisie en uiteindelijk het internet. Toch is het ook de eeuw waarin de positie van het boek verder is gegroeid en geconsolideerd. Ondanks de opkomst van een veelheid aan nieuwe media die elk een bedreiging leken te vormen, behield het op allerlei gebieden een vooraanstaande positie, ook als medium voor vermaak. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de industriële productie van de schriftroman (met de detective als onbetwiste favoriet) die rond het begin van de twintigste eeuw de colportageliteratuur begon te verdringen en in grote oplagen van de rotatiepersen rolde. Steeds opnieuw heeft het boek in een nieuw evenwicht tussen de media zijn plaats gevonden. Tot nog toe is het onmisbaar gebleken.
Aan het eind van het tweede millennium kwam de meest recente uitdaging voor de positie van het boek en de boekcultuur: het internet. De computer werd bij zijn intrede in de wereld van het boek in de jaren zestig aanvankelijk vooral beschouwd als hulpmiddel bij de conventionele productie van drukwerk. Tekstverwerkers, opmaakprogram- | |
| |
ma's met zogeheten What-You-See-Is-What-You-Get-functionaliteit (wysiwyg) en geautomatiseerde gegevensverwerking veranderden weliswaar de werkprocessen, maar met enkele uitzonderingen in de uitgeverij voor vak en wetenschap waren ze vooral gericht op de fabricage van folioproducten.
Met de ontdekking van de mogelijkheden van internet door commerciële marktpartijen in het midden van de jaren negentig verkreeg het een rol in de distributie en verkoop van boeken. Webwinkels als die van pionier Amazon.com leden echter lang verlies. Maar inmiddels is de grootste Nederlandse internetboekhandel, Bol.com, met een omzet van rond 10 procent van de totale Nederlandse boekenomzet een factor van betekenis.
Naarmate het gebruik van het internet groeide, begon het naast deze dienstbaarheid aan het gedrukte boek ook een toenemend aantal kenmerken van een zelfstandig medium voor tekstoverdracht te vertonen. Inmiddels wordt steeds meer tekst in allerlei vorm niet alleen digitaal geproduceerd en gedistribueerd over het distributienetwerk van het internet, maar ook digitaal geconsumeerd. Het internet neemt daarmee steeds meer functies over die voorheen door drukwerk werden vervuld.
De nieuwe generatie e-boek-leesapparaten, zoals de BeBook of de Nederlandse iLiad, maakt gebruik van de e-ink- of e-paper-technologie. Het reflectieve leesoppervlak benadert de leeseigenschappen van papier meer dan conventionele schermtechnologie.
| |
| |
Stond de invoering van een markup-taal als sgml in de wetenschappelijke uitgeverij aanvankelijk voornamelijk in dienst van het folioproduct, inmiddels wordt zijn opvolger xml breed ingezet als instrument voor het bereiken van ‘mediumneutraliteit’. Dat wil zeggen dat een eenmaal in xml gecodeerde tekst door middel van stijlbladen op vrij simpele wijze geconverteerd kan worden en daarmee geschikt gemaakt voor uiteenlopende toepassingen, zowel analoog als digitaal. Bij de digitale toepassingen hoort naast het internet zelf ook het e-boek, dat via het web verspreid en verkocht kan worden. Het e-boek kan op allerlei apparaten worden gelezen (waaronder speciaal daarvoor ontworpen leesapparaten of e-readers, zoals de iLiad van iRex of de Kindle van Amazon), maar lijkt in Nederland nog steeds geen factor van betekenis te zijn. Aan het eind van 2009 blijft de beschikbaarheid van e-titels in Nederland (5000) ver achter bij wat er in het Engelse taalgebied (vele honderdduizenden) wordt aangeboden, en wordt de omzet van het e-boek uitgedrukt in duizendsten van een procent van het aantal papieren titels. Toch is het duidelijk dat, net als in het geval van de internetboekhandel, de gedurige omzetstijgingen het e-boek vroeg of laat (en eerder vroeger dan later) tot een wezenlijke concurrent van het gedrukte boek zullen maken. Vooral toepassingen voor de markt van vakliteratuur en schoolboek lijken kansrijk.
Een boek wordt vormgegeven in een WYSIWYG-opmaakprogramma.
| |
| |
Net als het e-boek maakt ook printing on demand (pod) gebruik van digitale bronbestanden in xml. pod is een hybride techniek die voordelen van digitale en analoge technieken combineert. Productie en distributie kunnen geheel digitaal plaatsvinden, met alle voordelen van automatisering en wereldwijde verspreiding via het internet, terwijl pas op het allerlaatste moment een papieren boek voor de consument geprint hoeft te worden. Dit scenario, waarin het boek na bestelling in een oplage van één exemplaar wordt gedrukt, maakt het uitgevers mogelijk de hele fondslijst, ongeacht de omloopsnelheid van een titel, beschikbaar te houden. Daarnaast kent pod een tweede, wezenlijk verschillende toepassingsvorm. De techniek leent zich namelijk ook uitstekend voor kleine oplagen en is daarmee een alternatief voor offsetdruk, die in kleine oplagen niet rendabel is. Een uitgever kan zo bijvoorbeeld de markt uittesten of een kleine vervolgoplage van een eerder in offset gedrukt boek laten printen.
De digitale tekstvormen hebben hun habitat in een digitale omgeving waar inmiddels alle modaliteiten convergeren die door middel van media verspreid en geconsumeerd kunnen worden. Dat zijn naast tekst ook stilstaand en bewegend beeld en geluid. Vooral voor jongeren is deze rijke digitale wereld steeds minder complementair aan de analoge wereld van boek, tijdschrift, film en televisie. In plaats daarvan is de digitaliteit tot het centrum geworden van waaruit zij in afnemende mate uitstapjes naar deze ‘oude’ media maken. Jongeren lezen nauwelijks kranten en steeds minder boeken en tijdschriften. In zoverre radio en televisie nog een rol spelen in hun mediagebruik is dat vooral als digitale modaliteit op het internet. De pc biedt een overstelpende rijkdom aan digitaal entertainment, uiteenlopend van games tot tekst, en het is nauwelijks nodig die wereld nog te verlaten.
Ondanks de breedte van het digitale aanbod blijft tekst op het internet voorlopig nog zeer prominent aanwezig. Jongeren lezen niet zozeer mínder tekst, maar ze lezen vooral ándere, kortere teksten, zoals pagina's op sociale netwerken, spelinstructies, msn- en sms-boodschappen. Maar er zijn ook tekenen dat het relatieve belang van tekst afneemt. Niet alleen als lezers van boeken, maar ook als schrijvers meten jongeren zich andere gewoonten aan. Zo is er een onmiskenbare tendens om minder met tekstuele en meer met audiovisuele media te communiceren. Dat het versturen van met de mobiele telefoon gemaakte foto's en filmpjes een tekstbericht kan vervangen is daarvan maar een voorbeeld.
De toenemend digitale levensstijl van jongeren heeft geleid tot twijfel over de bruikbaarheid van boeken in het onderwijs. Hoewel leerboeken tegenwoordig van veel kleurige illustraties worden voorzien en een meer multimediaal aanzien krijgen, lijkt de onaantastbare positie van het boek steeds minder vanzelfsprekend te worden. Educatieve uitgevers zetten, daarin gesteund door de overheid, zwaar in op digitale leeromgevingen. Voor die keuze speelt ontegenzeglijk ook een rol dat de hiërarchie van de kennisoverdracht zelf onder druk is komen te staan. Het ‘studiehuis’ legt een grotere nadruk op de zelfstandigheid van de leerling. De vrijheid die bij deze zelfstandigheid hoort, leidt jongeren bij de informatiegaring meer naar de digitale media die zij ook in hun vrije tijd omarmen.
Het is duidelijk dat de hierboven beschreven ontwikkelingen de positie van het boek
| |
| |
in de samenleving op langere termijn ingrijpend zullen beïnvloeden. Het gaat vooral om twee elkaar versterkende tendensen. Als het gedrukte boek noch door jongeren vrijwillig wordt opgezocht noch door scholen als kennisinstrument van betekenis centraal wordt gesteld, zal zijn rol afnemen.
| |
Naar een nieuw mediapalet
In deze verkenning van het Nederlandse boek in de twintigste eeuw is, onvermijdelijk, aan sommige zaken meer en andere minder aandacht geschonken. Zo is weinig gezegd over de ontwikkeling van de bibliotheek. Ook de ontwikkeling van het antiquariaat en van het bezitten en verzamelen van boeken is niet behandeld - en dat terwijl het internet het aanzien van de antiquarische boekverkoop ingrijpend heeft veranderd. Tijdschrift en krant zijn stiefmoederlijk behandeld en ook de gevolgen van deconfessionalisering en ontzuiling - een typisch Nederlands verschijnsel - hadden misschien meer aandacht verdiend. In plaats daarvan hebben wij ons geconcentreerd op de meest saillante thema's die de twintigste- en eenentwintigste-eeuwse ontwikkelingen in hoofdlijnen beheersen. De relatieve aandacht die wij aan andere onderwerpen hebben gegeven werd vooral bepaald door de mate waarin zij die thema's illustreren.
Zonder twijfel het belangrijkste thema is wat we de ‘democratisering van het boek’ hebben genoemd: de marktverruiming waarbij nieuwe doelgroepen werden bereikt langs nieuwe kanalen, mede als gevolg van de grote relatieve kostprijsdaling. De negentiende eeuw was de eeuw van het boek. De ontwikkeling van productie en consumptie van drukwerk kwam in een stroomversnelling en meer mensen lazen dan ooit tevoren, zowel in absolute als relatieve zin. Het boek werd op een voetstuk geplaatst als instrument van onderwijs en beschaving. Ondertussen verwierf het daarnaast een belangrijke positie als medium voor vermaak. En ook al leek het ene nieuwe medium na het andere zijn positie te bedreigen, het boek heeft ook in de twintigste eeuw een ongekende bloei meegemaakt.
Van deze bloei had nooit sprake kunnen zijn zonder de gesignaleerde bedrijfsmatige trends in de boekensector. De krachtigere economische grondslag voor de bedrijfsvoering die een aanvang nam met de invoering van de naamloze vennootschap aan het eind van de negentiende eeuw leidde in de twintigste eeuw tot steeds verdere specialisatie: opbreking van de verticale bedrijfskolom en indeling in ‘velden’ (a, s en w), maar ook onderverdeling binnen de velden, met alle gevolgen van dien voor de boekhandel.
Terwijl het ‘mediapalet’ met eerst de ‘oude nieuwe media’ en vervolgens de ‘nieuwe nieuwe media’ veranderde, ging het boek een andere sociale positie innemen. We hebben gezien hoe het boekenvak daarop inspeelde, aanvankelijk door zich sterk te maken voor aanschafbevordering (cpnb, Boekenweek en literaire prijzen) en vervolgens voor leesbevordering (Stichting Lezen). Dat illustreert de subtiele transformatie van aandacht voor een boekcultuur - met nadruk op het bezit van het materiële boek - naar een leescultuur. Daarin krijgt ook het lenen van boeken een legitieme plaats en wordt de definitie van lezen gaandeweg verbreed, zodat ook kranten en tijdschriften en digitale tekstvormen (tot games aan toe) onderdeel van het leesgedrag worden.
| |
| |
De geïnstitutionaliseerde positie van het boek in het onderwijs heeft er lange tijd voor gezorgd dat het in zekere zin onaantastbaar was. Behalve lezen en schrijven leerde iedereen op school boeken te gebruiken en met een zeker ontzag te behandelen. De digitale leeromgevingen die nu zo voortvarend worden ontwikkeld maken aan deze vanzelfsprekende positie een eind. Marginaliseert dit de positie van het boek? Dat hangt ook af van welke definitie van ‘boek’ we hanteren. Passen we de definitie aan omdat de continuïteit van functie (de kennisoverdracht door lezen) zwaarder weegt dan de discontinuïteit van vorm? Of is de vorm dermate bepalend dat we het woord ‘boek’ onmogelijk kunnen toepassen op een immaterieel digitaal product? Voor allebei is veel te zeggen. Gaat het om de inhoud vervat in letters of om die - historisch contingente - vorm van inkt op papier? Zeker, digitale tekst blijft tekst, en lezen blijft lezen. Maar ook is het zo dat dergelijk lezen niet langer een kwestie is van in relatieve afzondering geconcentreerd lezen: van ‘met een boekje in een hoekje’ zitten. In de digitale omgeving wordt lezen blootgesteld aan de concurrentie van de andere modaliteiten die zich in dezelfde digitale ruimte aanbieden, bijvoorbeeld games, film en muziek.
Is het digitale boek een boek of eindigt met het digitale boek de bemoeienis van de boekhistoricus? Net zoals het boek zich opnieuw aan het uitvinden is, moet ook de boekhistoricus dat doen.
| |
Bibliografie
▸ Algemeen
Er bestaat geen overzicht over de geschiedenis van het boek in Nederland in de twintigste eeuw. M. van Delft en C. de Wolf (red.), Bibliopolis. Geschiedenis van het gedrukte boek in Nederland. Zwolle 2003 behandelt de twintigste eeuw volgens hetzelfde beknopte stramien dat het voor iedere andere eeuw hanteert. Er waren nog ruim twintig - en niet de minst bewogen - jaren van de eeuw te gaan toen R. Visser zijn essay ‘De grote sprong voorwaarts. De twintigste eeuw’ publiceerde in D. Boon Cz. (red.), Boeken in Nederland. Vijfhonderd jaar schrijven, drukken en uitgeven. Amstelveen 1979, 84-100. Ook Goud op snee. Boek en tijdschrift in de Lage Landen 1935-1985 van J. van Rosmalen (Utrecht 1985) bestrijkt maar een halve eeuw. Hoe de dramatische politieke gebeurtenissen van de nog veel kortere periode 1933-1948 hebben ingegrepen in de boekenbranche analyseert J. Schilt in Hier wordt echter het belang van het boek geschaad... Het Nederlandse boekenvak 1933-1948. Amsterdam 1995. A. van der Weel, ‘Modernity and Print II: Europe 1890-1970’, in: S. Eliot en J. Rose (red.), A companion to the history of the book. Oxford 2007, 354-367 schetst het Europese kader voor de Nederlandse ontwikkelingen in die periode.
| |
▸ Boek- en leescultuur
De positie van het boek en het lezen in de samenleving in bredere zin is een van de belangrijkste thema's in de twintigste-eeuwse beoefening van de boekwetenschap. De dynamiek daarvan is voor alle historische perioden groot, maar komt in de negentiende en twintigste eeuw in een stroomversnelling. Cijfermatige trends zijn te vinden in F. Huysmans [e.a.], Achter de schermen. Een kwart eeuw lezen, luisteren, kijken en internetten. Den Haag 2004 en W. Knulst en G. Kraaykamp, Leesgewoonten. Een halve eeuw onderzoek naar het lezen en zijn belagers. Rijswijk 1996. Over de boek- en leescultuur in bredere zin kunnen genoemd worden: T. Bijvoet [e.a.] (red.), Bladeren in andermans hoofd. Over lezers en leescultuur. Nijmegen 1996, L. Duyvendak, ‘De moderne leeskring’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 1 (1994), 163-180, L. Duyvendak, ‘Gelijkgestemde zielen. Waarom vrouwen in groepsverband lezen’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 12 (2005), 177-190, R. Soetaert [e.a.], De cultuur van het lezen. Den Haag 2006, G. Unger, Veranderend
| |
| |
lezen, lezend veranderen. Zutphen 2004 en A. van der Weel, Onbehagen in de schriftcultuur. Leesrevoluties in de negentiende en twintigste eeuw. Leiden 2007.
| |
▸ Boekwetenschap en boekgeschiedenis
Algemene werken over de beoefening van de boekwetenschap en de veranderende visies daarop in de twintigste eeuw zijn bijvoorbeeld B. Dongelmans, ‘Koerswijziging in de bibliografische en boekhistorische wetenschap’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 6 (1999), 207-222, H. de la Fontaine Verwey, De wereld van het boek. Haarlem 1954, H. van Goinga, De geschiedenis van de Dr. P.A. Tiele-Stichting 1953-2003. Zutphen 2003, P. Hoftijzer, De lof der boekdrukkunst. Zutphen 2003 en F.A. Janssen, Verleden en toekomst van het gedrukte boek. Zutphen 2003. Specifiek betrekking op de consequenties van de digitale ontwikkelingen hebben M. de Niet, ‘Rondom de computer. Van boekgeschiedenis naar informatiegeschiedenis?’ in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 4 (1997), 243-263, A. van der Weel, ‘Bibliography for the New Media’, in: Quaerendo 35 (2005), 96-108, A. van der Weel, ‘The Communications circuit revisited’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 8 (2001), 13-25 en W. Heijting, ‘Het boek tussen de media’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 14 (2007), 91-110. Het ruim bedeelde genre van de uitgeversgeschiedenis geeft een goed beeld van de enorme verscheidenheid aan boekwetenschappelijke methoden. Zo past het sterk analytische empirische werk van Frank de Glas, Nieuwe lezers voor het goede boek. Amsterdam 1989 bijvoorbeeld voor het eerst de sociologische benadering van Bourdieu op het genre toe en het contrasteert sterk met bijvoorbeeld de recente geschiedenis van Brill door S. van der Veen (Brill. 325 years of scholarly publishing. Leiden 2008), dat de ontwikkeling van deze wetenschappelijke uitgeverij vooral van binnenuit, vanuit het perspectief van de betrokken
hoofdpersonen beschrijft. Als voorbeeld van een specialistischer studie mag dienen S. van Voorst, Weten wat er in de wereld te koop is. Vier Nederlandse uitgeverijen en hun vertaalde fondsen 1945-1970. Den Haag 1997.
| |
▸ Grafische sector
De bundel van J. Hemels, H. Demoet (red.), Loodvrij en digitaal. Visies op innovatie in grafische communicatie. Leiden 2001 verzamelt een groot aantal waardevolle deelstudies, waarvan de volgende in het bijzonder relevant zijn voor de thematiek van deze bijdrage: J. Hemels, ‘Grafische ondernemers in een revolutionair tijdperk’ (17-27), J. van Triest, ‘Regelzetters en monotypisten’ (155-181), S. Zijlstra en J. van Triest, ‘Van lood bevrijd’ (219-232), J. Böhm, ‘Perspectieven en kansen’ (255-275), L. van Velzen, ‘Digitale cycloon’ (279-293), D. Paul, ‘Strategie en structuur’ (305-327). Zie verder ook E. Nijhoff, ‘Gekanaliseerde innovatiestromen. Het “grafisch systeem” in Nederland, 1950-2000’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 10 (2003), 155-171.
| |
▸ Boektypografie
K. Broos en P. Hefting, Grafische vormgeving in Nederland. Een eeuw. Amsterdam (etc.) 1993, K. Broos, Mondriaan, De Stijl en de Nieuwe Typografie. Amsterdam 1994, E. Braches, Nieuwe Kunst en het boek. Een studie in Art Nouveau. 2e herz. en uitgebr. uitg. Amsterdam 2003, T. Duquesnoy (red.), De gids & typografie, speciaal nummer van: De gids, 156 (1993), 245-447, H. van Krimpen, Boek over het maken van boeken. Nieuwe, herz. en verm. uitg. Veenendaal 1986, K. Kuitenbrouwer en K. Sierman, Over grafisch ontwerpen in Nederland. Een pleidoi voor geschiedschrijving en theorievorming. Rotterdam 1996, G.W. Ovink, ‘Anderhalve eeuw boektypografie in Nederland’, in: Anderhalve eeuw boektypografie, 1815-1965. Nijmegen 1965, 331-408, G. Unger, ‘Overlevende letters. De “derde golf” van fotozetten en digitaal zetten’, in: J. Hemels en H. Demoet (red.), Loodvrij en digitaal. Visies op innovatie in grafische communicatie. Leiden 2001, 235-252.
| |
▸ Papierfabricage
Een grondige, fraai geïlustreerde documentatie van de twintigste-eeuwse Nederlandse papierproductie is B. Bouwens, Op papier gesteld. De geschiedenis van de Nederlandse papier- en kartonindustrie in de twintigste eeuw. Amsterdam 2004. Ook H. Voorn, De geschiedenis van de Nederlandse papierindustrie. Haarlem 1960-1985 behandelt de twintigste eeuw.
| |
| |
| |
▸ Boekenbranche, algemeen
Aan algemene werken over het boekenvak is bepaald geen gebrek, al gaat het meer om bundels opstellen dan om grondige studies. Wel een - uiterst - grondige studie, waaraan deze bijdrage veel is verschuldigd, is die van R.E.M. van den Brink, Informatie over informatie. Handboek van de informatiemedia in Nederland 1938-1985, in het bijzonder over de uitgeverij. Leiden 1987. Een breed overzicht biedt de door H. van Belkum [e.a.] voor het vakonderwijs samengestelde bundel Tussen schrijver en lezer. Een doorsnee van het boekenvak. Groningen 1984. Verdere bundels zijn bijvoorbeeld R.E.M. van den Brink, De uitgever heeft vele gezichten. Amsterdam (etc.) 1979, H. Furstner en D. van der Stoep (red.), Jaren weten meer dan boeken. Opstellen over de geschiedenis van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond ter gelegenheid van zijn honderdjarig bestaan. Baarn 1980, A. Nuis (red.), Het geheim van de uitgever. Verkenningen voor Rienk Visser. Amsterdam 1978 en D. van der Stoep (red.), Het lam voor de glazen. Opstellen over een eeuw boekbedrijf 1877-1977. Baarn 1977.
| |
▸ Organisatie en infrastructuur boekenbranche
De organisaties van het Nederlandse boekenvak kunnen bogen op een uitstekende documentatie in geschiedenissen en herdenkingswerken. De geschiedenis van de kvb (vbbb) wordt behandeld in achtereenvolgens V. Loosjes, Geschiedenis van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels 1815-1915. Amsterdam 1915, A. Loosjes, Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels 1915-1940. Amsterdam 1940, H. Furstner, Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels 1940-1965. Amsterdam 1965 en P. Hagers, Het doel der Vereeniging is vereniging. 175 jaar Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels 1815-1990. Zwolle 1990. Die van de nub (knub, nuv) in J.E. Belinfante en J. Tadema, De Nederlandsche Uitgeversbond. Amsterdam 1930 en in J. Romijn en A.L. Sötemann, Bont-boek over bond en boek. Amsterdam 1955, terwijl de geschiedenis van de nbb wordt geboekstaafd in C.J. Kelk [e.a.], Nederlandse Boekverkopersbond 1907-1947. Den Haag 1947 en H. Furstner, De Nederlandse Boekverkopersbond van 1947-1987. Den Haag 1987. Ook over andere instituties in het boekenvak is veel geschreven, bijvoorbeeld Jan Blokker, De kwadratuur van de kwattareep. Zestig jaar collectieve propaganda voor het Nederlandse boek. Amsterdam 1990, V. Funke, Dat Bestelhuis! Dat Bestelhuis! Wat speelt dat 'n rol! 125 jaar Centraal Boekhuis. Culemborg 1996, H.W. Cortenraad, Centraal Boekhuis. Logistiek van boeken in veranderend perspectief. Amsterdam 2009 en H. Furstner, Vijftig jaar vakwerk. Terugblik op een halve eeuw opleidingen voor het boekenvak. Amsterdam 1987. De verkeersregels van het vak komen aan de orde in bijvoorbeeld M. Appelman en A. van
den Broek, Boek en markt. Effectiviteit en efficiëntie van de vaste boekenprijs. Den Haag 2002 en het antwoord daarop van A. Nuis, Het boek en de markt. Een pleidooi voor vrijheid door verkeersregels. Amsterdam 2001, alsmede in B. Dongelmans, ‘Gepatenteerde roverij versus goed fatsoen. De Berner Conventie als spiegel van en splijtzwam in de Nederlandse boekenwereld 1888-1912’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 11 (2004), 163-180, en in F. de Glas, ‘Spelregels voor het boekenvak. Het Reglement voor het Handelsverkeer als spiegel van de ontwikkeling van het boekenvak 1904-1961’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 1 (1994), 131-148.
| |
▸ Innovatie, specialisatie en schaalvergroting
Vanuit een sociaal-wetenschappelijk perspectief schrijven over de schaalvergroting in de Nederlandse uitgeverij L. Heinsman en W. van Teeffelen, Concernvorming in de Nederlandse boekenwereld. Amsterdam 1975. L. van Krevelen behandelt de effecten van schaalvergroting en concernvorming in met name de literaire uitgeverij in ‘Van liefhebberij tot cultureel ondernemerschap. Over de ontwikkeling van de literaire uitgeverij in Nederland’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 10, (2003), 13-50. Hoewel toegesneden op de gedaanteverandering van één concern, de vnu, van Nederlandse uitgever van publieksboeken tot internationale informatiemakelaar, geeft G.-J. Johannes en M. Cohen de Lara, Van Haarlem naar Manhattan. Veertig jaar VNU, 1965-2005. Een uitgeverij in de Lage Landen wordt internationaal informatie- en mediaconcern. Amsterdam 2005 een interessant perspectief op de veranderende positie van het boek in de mediageschiedenis die de schaalvergroting met zich meebrengt. Een vergelijkbaar breder perspectief biedt J. Ramaer, De geldpers. De teloorgang van het mediaconcern PCM. Amsterdam 2010.
| |
| |
| |
▸ Publieksboeken
Een goed algemeen inzicht in de saillante veranderingen in de markt voor het publieksboek geeft L. van Krevelen, ‘Modernisering en marktverruiming van de boekencultuur’, in: L. van Krevelen, De stijl van de uitgever. Amsterdam 2002. Specialistische studies zijn verder N. van Dijk, ‘De onverbiddelijke bestseller! De promotie van literair werk in de twintigste eeuw’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 6 (1999), 173-187, S. Janssen, ‘Onderzoek naar twintigste-eeuwse literaire uitgeverijen. Een stand van zaken’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 7 (2000), 65-79 en L. Kuitert, Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur. Amsterdam 1997.
| |
▸ Boekhandel
Een algemeen overzicht van de geschiedenis van de Nederlandse boekhandel in de twintigste eeuw ontbreekt. Het dichtst daarbij komt M. van Melle, Boekhandel in beweging. Driekwart eeuw boekenvak met de boekhandelsketens Ella en De Ark als invalshoek. Weesp 1999, terwijl P. Hogervorst [e.a.], De boekhandel in Nederland. Een schets. Deventer 1987 een summiere schets geeft. Over het nieuwe verschijnsel van de boekenclub zijn er Y. van Oort en F. de Glas, ‘65 jaar boekenclub in Nederland’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 10 (2003), 173-192 en G.P.J. Schouten, ‘De boekenclubs in het Nederlandse taalgebied’, in: Boekblad, 148 (1981), 15-24.
| |
▸ Educatieve uitgeverij
Algemene boeken over de geschiedenis van de educatieve uitgeverij in de twintigste eeuw ontbreken. Hoewel toegespitst op één uitgeverij stippen F. Smit, Boekjaar. Wolters & Noordhoff 1836-1986. Honderdvijftig jaar uitgeven voor het onderwijs. Groningen 1986 en W.F. Kalkwiek, Groeien in de tijd, 1792-1992. Geschiedenis van het Zutphense familiebedrijf Thieme. Zutphen 1992 veel thematisch belangrijke zaken aan. C. Mommers en G. Janssen behandelen onder andere de methodeontwikkeling voor taal en rekenen in Zwijsen. Een passie voor uitgeven. Geschiedenis van een educatieve uitgever. Tilburg 1997. Het proefschrift van K. Ghonem-Woets, De drie-eenheid van literair-educatieve uitgeverijen. Geschiedenis van de jeugdboekenfondsen van Zwijsen en Malmberg, 1846/1885-2000. Tilburg 2005 besteedt aandacht aan de invloed van de verzuiling. Over recente ontwikkelingen schrijven J. van Loon en G. Steeneken, ‘Wat moet de internetgeneratie met een schoolboek?’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 14 (2007), 111-131.
| |
▸ Wetenschappelijke uitgeverij
Een waardevolle studie, die de wetenschappelijke uitgeverij in een breder sociaaleconomisch en technologisch kader plaatst, is die van J. de Vries, Four Windows of Opportunity. A Study in Publishing. Amsterdam 1995. C.D. Andriesse, Dutch Messengers. A History of Science Publishing, 1930-1980. Leiden (etc.) 2008 beschrijft de (hernieuwde) internationalisering van de Nederlandse wetenschappelijke uitgeverij en verbindt de fondsvorming aan belangrijke ontwikkelingen in de (bèta)wetenschap. S.C.J. de Vries, ‘De toekomst van de monografie in een digitaal tijdperk’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 14 (2007), 73-90, gaat in op een vraagstuk dat vooral de humaniora-uitgeverijen al enige tijd sterk bezighoudt.
| |
▸ Antiquariaat
Hoewel deze bijdrage er geen aandacht aan besteedt, blijft het antiquariaat een van de pijlers van de handel in boeken. Recent verschenen is P.J. Buijnsters, Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat. Nijmegen 2007 dat het standaardwerk genoemd mag worden. Eveneens lezenswaard zijn N. Maas en F.W. Kuyper (red.), Offeren aan Mercurius en Minerva. Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren 1935-1995. Amsterdam 1995 en A. Swertz, ‘Overwegingen van een antiquaar’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 4 (1997), 135-146. Ook het tijdschrift De boekenwereld besteedt veel aandacht aan antiquariaat en bibliofilie.
| |
| |
| |
▸ Bibliotheekwezen
Een uitstekende algemene geschiedenis van de bibliotheek in Nederland biedt P. Schneiders, Nederlandse bibliotheekgeschiedenis: van librije tot virtuele bibliotheek. Den Haag 1997. Toegespitst op de openbare bibliotheek zijn P. Schneiders, Lezen voor iedereen. Geschiedenis van de openbare bibliotheek in Nederland. Den Haag 1990, F. Huysmans, ‘De openbare bibliotheek in Nederland en de veranderde leescultuur sinds 1975’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 14 (2007), 179-192 en F. Huysmans en C. Hillebrink, De openbare bibliotheek tien jaar van nu. Den Haag 2008. De bredere sociale context geschetst door P.W. Klein en M.A.V. Klein-Meijer maakt ook De wereld van de Koninklijke Bibliotheek 1798-1998. Amsterdam 1998 algemeen bibliotheekhistorisch interessant.
| |
▸ Digitalisering
Het themanummer van 2007 van het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis, met een inleiding door A. van der Weel, ‘Het boek in beweging: De boekcultuur in een digitaliserende wereld’ (6-32), geeft een overzicht van belangrijke uitdagingen en veranderingen waarvoor de wereld van het boek zich door de digitalisering gesteld ziet. J. Kist, BiblioDynamica. Slaag- en faalkansen bij innovatie van informerende systemen, in het bijzonder in het uitgeversbedrijf. Amsterdam 1996 geeft naast een analyse van de mogelijkheden en bedreigingen ook een geschiedenis van de digitalisering van de informatieverschaffing in de twintigste eeuw. Van de vele beschouwende essays kunnen genoemd worden: L. Breure, ‘De eenentwintigste eeuw. Het boek als metafoor’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 6 (1999), 189-205, J. Kist, Wat doet een uitgever nog in de eenentwintigste eeuw? Zutphen 2005, P. Rutten, Digitalisering en dynamiek. Over de consequenties van de digitale revolutie voor de media-industrie, in het bijzonder de uitgeverij. Leiden 2006, P. Rutten, ‘Digitalisering, boekuitgeverij en de toekomst van lezen en leren’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 14 (2007), 193-206, A. van der Weel, ‘Alle boeken die er geschreven zijn’. De uitdagingen van het digitale tijdperk. Houten 2007 en A. van der Weel, ‘De digitalisering van het woord’, De boekenwereld 16 (1999/2000), 73-80.
|
|